De Gids. Jaargang 120(1957)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 338] [p. 338] Pierre Kemp Bloementaal Een vrouwelijke bloem spreekt uit haar mond. Twee schedels van behaarde mannen nijgen. Vier mannenogen kijken naar de grond. Twee mannentongen zwijgen. Een vrouwenbloem spreekt tot in haar nek en tast de straat af met de punt der benen. Zij vindt de schoenenneuzen om de tenen der mannen links en rechts zo beide gek. Neus-nuancen Ruik maar met je neusje aan mijn neus. Zij was op het rozenfeest. Zij heeft er ene benoemd als haar keus en is met haar uit geweest. Maar licht niet met je lampje haar vleugels door, dat mag alleen de Zon en Die gaat voor. Totaal De kim gloeit nog van rose oker een rand om brug, plein en straat. Ik zink weer in de blauwe koker van de dag, die mij verlaat. Nu ga ik de vreemde cijfers tellen op een schacht-lange zwarte lijst, tot ik hoor aan 't eind der kolommen bellen een totaal, dat niets bewijst. [pagina 339] [p. 339] Klank maken Het is altijd een vreemd kind geweest, er mee door de nacht te dwalen. Rond iedere ster zag het een feest en kon het er over pralen. Wat is het nu stil! Laten we in een van de fluweelzwarte straten een klank maken tussen het plaveisel en de daken, dan zijn wij niet meer zo alleen! Lekker bang zijn Weer lig ik in een bed van porcelein te staren naar een zich motoriserend behang. Daarachter moeten revolvers-waaraan-schurken zijn, ik word weer kind en bang. Kon ik de stilte nu maar verscheuren en vond ik de fopspeen van een klarinet! Niets kon mij meer gebeuren, de muziek heeft mij al zo vaak gered. Jonge moeder Het blinkt om haar neus van al het leven door haar gegeven en waar zij nu mee gaat heel de breedte van de straat. Zij drukt haar jongste kind als afgesproken onderpand wat zon in de hand en koelt haar moederhitte aan de wind. Och, moederneus en blinken van de zon er om en er op, ik heb ook nog een kinderkop! Mag ik ook nog eens komen drinken? [pagina 340] [p. 340] Genezing De kruiden buiten staan mij te genezen. Ziek, geeuw ik naar hun groenten-wezen in de wisselende sterkten licht. Hun bittere geuren in mijn mond maken mij straks weer gezond. Ik sta mij te weren tot mijn gezicht en heel mijn lichaam schijnt te struiken. Ik moet naar buiten om de zon te ruiken. Arm lied Ik ben maar een arm lied en stoot mij aan alle bladeren van de lucht om de blauwe stammen van het verschiet, waar ik vergeefs in vlucht. Ik kan mij nergens zo verbergen, of de zon kijkt mij ergens aan. Met haar vuur wil zij me altijd tergen, zelfs als zij zich spiegelt in de maan. Wat heb ik gedaan? Verweet ik haar iets en wilde ik zingen zonder haar directe gloed? Werd ik haar daarom een vreemdeling en blijf ik arm lied, zolang dat moet? Sterrenspel De kinderen uit een andere straat spelen met andere sterren. Wie nu 's avonds uit wandelen gaat, ziet dit al van verre. Het is een opgaan van ballen licht tot héél hoog boven de daken en elke bal trekt een ander gezicht van kinderen, die zich anders vermaken. Maar Venus en Mars brengen klein schandaal, want de kinderen mogen hen allemaal. Er is dan geen voorrang meer voor één straat en de ouders fluisteren: het is weer zo laat. Vorige Volgende