neo-puritanisme - en in hoeverre is de vitalist niet een neo-puritanist? - is de vorm allereerst een middel tot camouflage, misleiding en verberging, welke aan de eerlijkheid en fierheid afbreuk doen. Vitalisten en puriteinen willen beiden het leven sterk en zuiver hebben en zo vrij mogelijk houden van de vorm. Zij zijn beiden evenzeer gesteld op openbaring - ieder in en naar zijn eigen zin -, willen dat het leven zich slechts openbaart, niet dat het zich zou verbergen, eisen dat het zich voordoet zoals het is en niet zoals het wil schijnen. Diep geworteld zit in beide de afkeer van het histrionische en de angst voor het toneel, in de meest uitgebreide zin, de angst voor de ijdelheid en voor het bedrog. Is het wel wezenlijk? vraagt de puritein. Is het wel werkelijk genoeg? denkt de vitalist. Als het maar echt is, roepen beiden, vol heimwee naar het menes.
‘De zucht naar schoner leven,’ noemt Huizinga als een wezenlijk element van het ridderideaal. De zucht naar schoner leven, de zucht naar hoger leven, naar groter leven, naar intenser leven, naar sterker leven, naar warer leven, maar reiner leven, naar beter leven, door de gehele europese cultuur vlaagt het heimwee naar de vergrotende trap, als symptoom van een onbehagen, dat zeker niet van gisteren is. Van de bohème en van het aan het ridderideaal analoge levensideaal, dat de bohème vertegenwoordigd moet hebben, kan men zich dan ook niet afmaken, door het alleen vanuit het oogpunt der histrioniek te beschouwen; maar zelfs van de histrioniek is de achtergrond nog interessant. Voor de psychologie van de bohémien in het bijzonder, en van èn kunstenaar èn burger in het algemeen, blijft het van belang te overwegen, in hoeverre men werkelijk in het spel, dat men speelde en in de vorm, die men opvoerde, heeft kunnen geloven en welke positieve waarde dit geloof, en met dit geloof dus de gespeelde vorm gehad hebben. Het geloof, al was het maar het geloof aan een spel, heeft nu eenmaal zijn therapeutische kracht. Geloof betekent uiteindelijk geestelijke gezondheid, al is het geloof niet altijd gezond.
Maar het is altijd een goed ding te kunnen geloven, al gelooft men ook maar als een vrijdenker in zijn ongeloof. De ellende is, dat we niet alleen ontkerstende christenen zijn, maar ook al ontnuchterde vrijdenkers en teleurgestelde rationalisten. De laatste generatie is niets meer, is alleen nog maar alles wat niet meer is, is nihilist, en niet meer de jure, maar nog slechts de facto. Ze is in feite nihilist in zoverre als ze alles kwijt is, alles behalve haar slechte geweten, het slechte geweten van het ongelegitimeerde ongeloof, dat het de facto nihilisme vertegenwoordigt.