De Gids. Jaargang 120(1957)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 304] [p. 304] M. Mok Alpes maritimes Het hoofd der bergen hangt tegen mij aan met trossen donker groeisel. Het geluid der stilte schuift zich dansende vooruit en blijft binnen mijn hersenpoorten staan. Rivieren in de lagen van mijn huid verdwijnen naar een dieper stroomgebied; de zenuwen der rotsen trillen niet, het licht beklemmend tussen noord en zuid. Totdat ik op een pad boven de lucht mij op mijn benen til en houd de wind tussen mijn droge, toegespitste lippen. De einder spant zijn hemelsblauwe lint rondom het zwart en groen der laatste klippen, en alle angsten sterven in een zucht. Morgen Morgen. De bergen rusten op het licht. Ver in de uitgeblauwde hoogte wolken met ronde lichamen van schuim en sneeuw. Bomen houden zich met lange armen vast aan de vergroeide hellingen. De wind beweegt zonder geluid het diepe water van zijn aanwezigheid. De dalen schuiven hun openingen in de dag omhoog en blijven trillend in de hemel staan. [pagina 305] [p. 305] Bergwandeling De ijstijd haakt zijn tanden in ons vlees, terwijl wij over brokkelige paden zonder gedachten door een hemel waden, die zwijgen blijft om onze ruimtevrees. Wolken staan op de dalen met een been dat uitloopt in een sliert van losse draden. Een berg verheft zich in zijn zwartgeladen afzijdigheid van louter steen op steen. Met kromme schouders en een rug van zweet drukken wij kilometers uit hun baan, gehoorzaam aan de val van onze voeten. Dan, in een wereld die geen wereld heet, blijven wij ver buiten onszelven staan, uit angst dat wij elkanders stem ontmoeten. Berglandschap Vol zon en bijtend gruis liggen de paden aan de heup der bergen vastgekronkeld. Om bochten, door een kloof in het gesteente, opent de hemel soms een hardblauw oog. De kruin van een olijf strooit korzelig een handvol schaduwmunten op de koortshete grond. De dalen worden ontoegankelijk van licht. Nergens is zee. Verdroogde lucht omknelt de hals van het gebergte vol blinde haat. [pagina 306] [p. 306] Bemin de mens Haal met de morgen het geluk twee ogen binnen en bemin de mens die slechts verliezen kan, het kwetsbare insect, drijvend op de vleugels van geboorte en dood. De lucht is hoog, in dalen houdt de dag de armen voor de borst gekruist, stemmen bestijgen alle treden van het licht en zweven weg. Wie met zijn hoofd de klanken na wil gaan, wordt tot een wolk, eenzelvig vaart zijn leven langs de banen van half herkenbare gedachten. Zonder gestalte rust hij in zichzelf, een vlaag vergetelheid, een zucht van schroom en liefde. Jonge vrouw Zo gaat een jonge vrouw onder het zwarte wolkenspel der haren, trots met de bloedkoraal der mond boven het hijgen van de tijd. Het is een blauwe morgen in Menton; de massa loopt met uitgestoken armen rondom de wasem van de markt te hoop. Zij, op de golven gaande, houdt haar hand, niet te verbidden veto, naar een grond waarin de trillingen der wereld verhardden tot graniet. [pagina 307] [p. 307] Middellandse zee Met lange blauwe armen dwaalt het water rondom de prijsgegeven leden. De lucht staat op zijn adem stil. De grenzen van de tijd verbleken. Diep uit het lichaam van de aarde wellen de golven op; innerlijk vuur omspoelt de huid, een onophoudelijk stromen en sterven. Later, aan land: de horizonnen doen hun witte mantels toe; de rotsen rekken met verlaten lijnen hun verten uit. De sneeuwlaag van het licht schuift door de ogen binnenwaarts en blijft als water rusten op de grond der slaap. Hete dag De bergen doen hun eeuwig leven zwijgend af. De bomen houden aan de toppen van het licht hun armen op. Met vlammen staan de velden van de hemel geplaveid. Zo ziet de dag er uit, met zulk een witte schreeuw van angst en heerlijkheid geladen, dat er geen redding blijft, geen mond die van de nacht het zwijgen overneemt en zendt een woord van weemoed uit tussen de blinde sterren. Vorige Volgende