Hij is ongemerkt een gierigaard geworden, leeft karig, logeert in goedkope hotels. Hij sleept op die reizen dikwijls zijn vrouw mee, ook als zij al twee kinderen hebben, die dan alleen achterblijven. In haar afwezigheid wordt het jongste kind ziek en sterft, - misschien door de schuld van het oudere broertje.
De moeder wordt verteerd van schuldgevoel en als zij opnieuw een kind verwacht, voelt zij dit als verraad aan haar gestorven baby. Maar na de geboorte van Edmund klampt zij zich aan haar jongste zoontje vast met neurotische angst, met verwijten aan de vader en aan zichzelve.
Tijdens een ziekte wordt haar morfine gegeven. Dit betekent haar noodlot: zij raakt aan deze verdoving verslaafd, om weg te vluchten van de werkelijkheid, van haar man, die haar door zijn gierigheid dwingt tot een tweedehandsleven, van haar oudste zoon James, die als kind schuldig is geweest aan de dood van de baby, op wie hij jaloers was, en die is opgegroeid tot een nietsnut en een dronkaard.
De lange dag, waarop het stuk zich afspeelt, begint hoopvol. De moeder is juist terug uit een sanatorium waar zij een ontwenningskuur heeft gedaan. Het lijkt of zij haar man en haar twee zoons met nieuwe levensmoed kan bezielen. Maar het noodlot maakt dit onmogelijk, doordat Edmund ernstig ziek blijkt te zijn. Diezelfde middag stelt de dokter zijn diagnose. Met de grootste zorg, in het beste sanatorium kan hij misschien beter worden. De vader kan zijn gierigheid niet baas, en zegt, dat Edmund het beste naar een staats-ziekenhuis kan gaan.
De cirkel sluit zich, - de moeder vlucht opnieuw in de kunstmatige verdoving die haar ontoegankelijk maakt voor de werkelijkheid en de ‘lange dag’ gaat over in de nacht van de ondergang.
Vier geteisterde mensen toont O'Neill ons, mensen die au fond van elkaar houden, maar niet bij machte zijn, zich te bevrijden van de doem, die over dit gezin heerst en die het duidelijkst tot uiting komt in de moeder.
Deze rampzalige mensen kunnen niet boven de dwang van hun persoonlijke schuldgevoelens uitkomen. Zij worden meegesleept in hun aanvallen van woede of van vertedering en vluchten voor hun tekorten in de verdoving van whiskey of morfine, hulpeloos tegenover hun zwakheid.
In dit stuk ontbreekt een leidende intrige, het is een tranche de vie, zonder exposé, ontwikkeling en katharsis. Het negeert alle regels van dramatische structuur. Er zijn geen protagonisten, geen antagonisten. Allen hebben schuld, zijn oorzaak van het leed der anderen.
De vader heeft door zijn bittere jeugd de angst voor armoede gekregen, een angst, die tot vrekkigheid leidt. De moeder raakt buiten haar wil in de