De Gids. Jaargang 120(1957)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 116] [p. 116] Hubert van Herreweghen Avond aan zee I Een avond, een zacht katdier, overal oksels en holen, - daarin zit de nacht verscholen - komt loens omkijkend naar hier. En ik keer mij met hem om naar de groene, elektrische baren. De zee en de nacht zijn gevaren, een dubbel, dreigend gegrom. De zee is eenzaam en zout en lokt den avond wellustig. Ik leef tussen hen onrustig, en de liefde is wreed en koud. Een avond, de zee ligt klaar, de fluwelen nacht sluipt nader, de verliefden zijn tegader en betoveren elkaar. II Een meisje loopt, met haren goud golvend tot de dij, uitdagend de gevaren van nacht en wind en tij, een meisje loopt, in 't gouden en zwarte tegenlicht, tegen brandende wouden van wolken opgericht, loopt een meisje op de laatste vlonder van licht, een straal die de purpren golf weerkaatste, een diepen ademhaal. [pagina 117] [p. 117] III Dan is ze in zee gezonken, haar gouden haar geblust, maar zij zingt uit het donker lachend een lied van lust, een lied van groene vrede, een lokkend lied voor mij: kom bij mij hier beneden wandelen op de wei, dieper dan uw geweten, dieper dan uw verdriet; bij mij kunt gij vergeten, ander heil is er niet. IV Een langzamer verlangen dan liefde heten kan, een lot dat in gezangen schoon als de dood is dan, lied dat uit lamme baren mijn oor tot nestlen koost, o lokstem der gevaren, o natte keel van troost, uit kelders komt het zingen met luchtballen omhoog; ziel, deze vonken springen scherp in uw blinkend oog. V De laatste vonk gaat onder. Nacht is een gril van 't licht. Liefde en angst zijn bijzonder op zee en nacht gericht. Vorige Volgende