De Gids. Jaargang 119(1956)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 127] [p. 127] Pablo Neruda (Chili) Ars poetica Tussen schaduw en ruimte in, tussen garnizoenen en meisjes, met eigenaardig hart begiftigd en funeste dromen, overhaast bleek, verlept aan het voorhoofd en met een rouw van weduwnaar woedend om elke dag leven - wee: van ieder onzichtbaar water waarvan ik doezelende drink en van alle geluid dat ik trillende binnenlaat blijft mij eendere afwezige dorst, eendere kille koorts, een ontkiemend gehoor: weerslaande beklemming als kwamen er dieven of spoken aan - en dit binnen een onwrikbaar en grondeloos uitdijende schil als vernederd bediende, als een wat schorre kerkklok, als oude spiegel, geur van leegstaand huis waar des nachts gasten stomdronken binnen komen vallen en er hangt een lucht van neergegooide kleren en een ontbreken van bloemen - mogelijk anders, ook minder mistroostig - maar, ronduit gezegd, voor de vuist weg: wind die mijn borst striemt, nachten oneindige volheid gevallen in mijn slaapzaal en geraas van een dag brandend van opoffering, zwaarmoedig vragen ze om het profetische in me, en een kloppen, onbeantwoord, van roepende voorwerpen is er, en een bewegen rusteloos, en een verwezen naam. Er is geen vergeten Als jullie vragen waar ik geweest ben dan kan ik alleen maar zeggen ‘het gebeurt’, dan moet ik spreken van hoe donker grond is onder stenen, van de rivier die zich teniet doet in zijn duur - ik weet alleen van dingen die vogels verliezen, van achtergelaten zee of mijn zuster behuild. Waartoe zovele landstreken en waartoe schaart zich een dag aan een dag? Waartoe hoopt zwarte nacht zich binnen de mond op? Waartoe gestorvenen? [pagina 128] [p. 128] Als jullie vragen waar ik vandaan kom dan moet ik wel praten met kapotte dingen, met al te bitter gereedschap, met grote beesten veelal weggerot en met een dichtgeknepen hart van angst. Herinnering is niet het langsgegane noch de gelige duif die slaapt in het vergeten, maar gezichten één en al tranen, vingers geplant in de keel en dat wat van de bladeren ineenvalt: de duisternis van een vervlogen dag, een dag die van ons trieste bloed geleefd heeft. Ik heb viooltjes hier en zwaluwen, en al wat ons plezier doet en verschijnt op briefkaarten waar lief in lange slepen de zoetheid en de tijd uit wandelen zijn. Maar laten we dan ook niet verder doordringen achter dit glimlachen van tanden, niet bijten in de schorsen uit stilten opgehoopt want ik weet niet wat ik moet antwoorden: er zijn zoveel doden en zoveel havenpieren die de rode zon uiteenbrak en zoveel hoofden waar schepen tegenaan botsen en zoveel handen die kussen omsloten hielden en zoveel dingen die ik vergeten wil. (Vertaling Dolf Verspoor) Vorige Volgende