De Gids. Jaargang 114
(1951)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Indonesische poëzieGa naar voetnoot*Siti Nuraini
Vrouw
Het is een vrouw, verdwaasd. Dor breekt een tak af
onder haar hand in het hoge raam geleund.
Uit de verte roepen geheimen, op haar hartslag
rijzen gewaarwordingen ongekend.
Binnen in haar is het vertrouwd: een meer ligt open,
een tweede wereld achter haar grensbestaan.
Haar liefde en hartstochten dwalen er op de bodem
in kringen rond en kwamen nimmer aan.
Het vale huis, omarmd door eenzaamheid,
verschrikt de vogels die er 's avonds in verdwalen:
ze rilt, wil weg. Op de drempel overvallen
haar duizelingen - de deur kan ze bijtijds
terugduwen. En haar gezicht valt dicht.
| |
[pagina 99]
| |
Taslim Ali
Nevel
Nevelen kruipen traag
bergopwaarts uit de valleien -
Ochtendwind steekt op, verjaagt
hem, hoger weer, hier voorbij.
Een mens, een mensenkind,
zinnend op kleding en haren.
Nevel bekruipt uit de dalen
wie hoger en hoger klimt.
Stoffig de stok in zijn hand.
Het doel - op de bergtoppen peinzen,
en hoop neuriet zacht in zijn hart:
doorgrond het geheim van het Wezen.
Beproevingen aangewaaid
zingen en lokken zijn zinnen -
reeds gaan zijn schreden vertraagd
en hij zint: misschien zou het kunnen
dat de wind alle nevel verjaagt?
| |
[pagina 100]
| |
Muhammad Rustandi Kartakusuma
Twee opvarenden van de Titanic
Nog even en wij zullen tot de zee ingaan
en tot ons ingaan zal de zee -
langzaam glijden wij dan de diepten in
als losgeraakte vliegers door de lucht omlaag
Zullen wij vastraken aan onderzeese boomgroei
of onderweg door haaien worden meegesleurd
of tenslotte op de bodem belanden om dan weer
ruggelings, met glazige ogen, boven te drijven?
Geen sprake van. Wild woeden zullen we,
gekooide vogels waar de kat op aast,
al slaan wij thans nog zo berustend
onze ogen ten hemel op.
Opschuimen zullen we als de zee zelve, woeden, om onze
uiterste ademtocht binnen te houden -
O Leven! Leven voor het huis, op het grasveld
waarover korrelend het lachen der kinderen!
Leven, dat in de bomen is en bij de machines!
Hoe kunnen wij dit ooit opgeven zonder verweer?
| |
[pagina 101]
| |
Rivai Apin
Mens ten einde Voor Chairil Anwar
Ik geef het op, met al mijn rijkdom. Laten
heden en toekomst dan hun gang maar gaan:
een ligstoel in een schemerlichte kamer bij avond
en smeulend in mijn hand een sigaret.
Deze dagen richt ik in tot heiligdom van het voorbije
en dan zal ik soms lachen, in mezelf, en glimlachen.
Bij iedere sterfdag dompel ik mij onder
in de bestofte dingen, de vergane -
doch na de allerlaatste geeuw word ik bang,
terzijde zakt mijn hoofd, mijn mond hangt
slap open, tussen zware lippen klagende:
nieuwe dagen lachen het verleden omver.
| |
[pagina 102]
| |
Utuy T. Sontani
Vaderland
Deze draden van jou naar mij
je had ze tevens geweven
uit al je wijding tot aan de enkele
naar de sterren wuivende palm.
Daarvan alleen is mijn
hart gaan bewegen, en bonzen mijn longen
en de muziek die verdergolft van eeuw tot eeuw
op al de ruimte van je ademtochten
ze stuwt mij onophoudelijk
wegen op waar mijn schreden verder
dan de wuivende palmen gaan.
Aangevangen in dit hart
op je geringste lief en leed meetrillende
zal mijn stap voortgaan op mijn fonkelende doel af
langs werk eenmaal volbracht van hoofd en handen
dat voor de ogen blinken
en in de oren klinken zal -
Laat dan mijn trotse gang en laat mijn lied
de greep doen tot de maan en tot de sterren!
| |
[pagina 103]
| |
Asrul Sani
Variaties op een momentopname
Merk het gedempte kreunen slepend op de lege weg, een kampongpaard
en hoe het afgebeuld en afgemat met de avondval ineenzakt
zodra de felle hunkering van zon door warrelend stof een einde vindt
enkel in vogels die zingen en een kind dat stil wordt vanzelve.
Dof slaan scheepstouwen neer en zeilen, en droef en doelloos zit dan
ineen en vereenzaamd hoog op de kale mast de zeemeeuw
zodra de felle hunkering van zon door volle golfslag een einde vindt
in enkel geklots, toonloos, en een net dat stil wordt vanzelve.
Neem afstand tot iedere zucht en verwerp ieder opkomend snikken.
en denk de omgeving, de rondwarende en verlammende, weg:
los willen wij, om te bewijzen dat vrijheid bestaan kan
terwijl nog het tijdstip hier ijdel rumoert van eigenbelang.
Wacht niet af tot het kampongpaard los uit zijn eenzaamheid komt
en of zich ooit weer de zeemeeuw ontvouwt van de mast af, de doodse:
Zwaar zij de prijs, maar de tijden dringen. Een laatste wuiven
je liefde toe, en om het roer, en méé naar buiten!
Laat is het uur geworden, laat van afmatting en arbeid,
en paard en zeemeeuw zijn reeds los van het voorbijgaande;
laten ook wij er niet meer in bevangen blijven: in de nachtelijke
valleien is ruimte te over om ochtenden voor te bereiden.
|
|