Dolf Verspoor
Bij moderne Indonesische verzen
Een onvrije, reeds door hun mate van vertaalbaarheid beperkte keuze uit buitenlandse gedichten, wordt al bijzonder onvrij als het gaat om modernepoëzie uit het Indonesisch. En de lezer die deze vertaalde verzen moet ondergaan, mist meer dan bij transposities uit een Europese taal. Ten eerste is de wordingsgang van de huidige geschreven Indonesische poëzie wel iets anders verlopen dan die der Europese dichtkunst, ten tweede zijn de effecten in een plotseling vernieuwdeen uitgebreide taal van een ander karakter dan in een taal die zich gelijkmatig ontwikkelt, en ten derde is in een land als Indonesië de klankbodem anders, en ruimer, dan hier.
Volgens de stelregel ‘de huid niet verkopen voordat de bok geschoten is’, bleven de drie of vier dozijn literaturen van Indonesië- geen van alle in het Indonesisch gezongen, geen van alle neergeschreven - lange tijd ethnografische curiosa. Enkele taalambtenaren en zendelingen, getroffen door de rijkdom aan ongeschreven literatuur in talen als die van de Toradja's, de Papua's, de Minangkabauers, de Dajaks en uit andere beschavingen, noteerden en vertaalden, en het geheel, dat dank zij hun werkzaamheid te overzien is, kwam in vaktijdschriften terecht en droogde daar uit, tegelijkertijd dat de klankbodem uit de Europese geschreven poëzie wegviel, zoals we het niet zonder bewogenheid bij Marsman kunnen nalezen.
Reeds omstreeks het begin van deze eeuw echter had iemand als Menendez y Pelayo bij de bestudering der Spaanse volkspoëzie het verlossende woord gesproken: ‘De grootste dichter van Spanje is het Spaanse volk zelf’. Voor het gemak, het woord vermenigvuldigend met het aantal talen dat Indonië oplevert, kunnen we van hieruit de ongeschreven literaturen van Indonesië benaderen. Nog niet autonoom, gedragen en gemaakt door ‘het publiek’ zelf, samenhangend met muziek, dans en uiteraard niet los te denken van declamatie, zingt de poëzie door Indonesië heen. Zonder door te dringen tot degenen die, elders, er begrip voor zouden moeten hebben: de dichters.
Doordrenkt van zang en dans en poëzie, zelfs in weerwil van de geestelijke ondervoeding waarin het volk tijdens het koloniale isolement leefde, poogde het leven in Indonesië altijd een in de praktijk omgezette filosofie te zijn, waarin ook de poëzie zich bewoog zoals de mensen lopen, de vruchten vallen, de rijst rijpt en de bomen groeien. Ongeschreven poëzie dus, een wijdopen deur ook voor Lautréamont's ‘La poésie doit êtrefaitepar tous, non par un’. Met leren lezen-en-schrijven (leren-denken wordt nooit genoemd) gaat ons tijdstipje mensen te lijf die dichters zijn zoals ze landbouwers en acteurs en dansers zijn, en die leven in ongeschreven poëzie en ongeschreven muziek.
Op de breukvlakken van deze sociale en aesthetische samenhang ontstonden altijd en overal, en waarom niet in Indonesië, de afsplitsingen die wij kennen als individuele