De Gids. Jaargang 110
(1947)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |||||||
Wat is metaphysica?In het Nov.-nummer van dit tijdschrift gaf Prof. Beth een bevattelijke weergave van de in zijn inaugurale rede uitgesproken stelling: metaphysica en wetenschap zijn onverenigbaarGa naar voetnoot1). De metaphysica heeft geen zin, evenals de op haar steunende z.g. ‘wijsgerige wetenschappen’: wijsgerige logica, natuurphilosophie e.d. (blz. 88). De wijsbegeerte heeft slechts tweeërlei taak: het grondslagenonderzoek van de bijzondere wetenschappen en ‘een wetenschappelijke levensphilosophie, die aan de hand van de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek een verklaring tracht te geven van de menschelijke levensondervindingen’ (blz. 91). Prof. Beth meent, dat de metaphysica aan twee eisen wil voldoen die bij de huidige stand der wetenschap onverenigbaar zijn. Zij wil enerzijds in staat zijn ‘onze verwondering over onze levensondervindingen op afdoende en blijvende wijze weg te nemen’ en anderzijds voldoen ‘aan de gangbare eischen van wetenschappelijkheid’ (blz. 90). De verdediging der metaphysica is tweeledig. ‘Ten eerste voert men rechtstreeks polemiek tegen die moderne wetenschappelijke theorieën, die inbreuk maken op het evidentie-postulaat. Ten tweede plaatst men naast de moderne theorieën afwijkende leerstelsels, die men meer in het bijzonder als wijsgeerige wetenschappen aandient, en gaat nu bij den opbouw van een metaphysica van deze laatste uit’ (blz. 88). Hier heeft men dan te doen met de reeds genoemde wijsgerige logica, natuurphilosophie, wijsgerige ruimteleer enz. De kardinale vraag is, of de metaphysicus zich neerlegt bij de beschrijving die hier van de metaphysica gegeven wordt. Wil de metaphysiek onze verwondering wegnemen en voldoen aan de gangbare eisen van wetenschappelijkheid? Voordat wij deze vraag trachten te beantwoorden een andere: is de verdediging, die Prof. Beth de metaphysiek laat voeren, wel dé verdediging der metaphysica? Wat de polemiek tegen de moderne wetenschappelijke theorieën betreft, ongetwijfeld hebben vele metaphysici die gevoerd. O.i. echter steeds ten gevolge van een misverstand van een van beide zijden. Een metaphysicus die tegen een zuiver natuurwetenschappelijke theorie vecht, slaat in de lucht. Een natuurwetenschappelijke theorie kan niet op metaphysische doch enkel op natuurwetenschappelijke gronden bestreden of aanvaard worden. Soms | |||||||
[pagina 112]
| |||||||
echter doen zich metaphysische theorieën als natuurwetenschappelijke voor. Dan is de metaphysicus tot oordelen gerechtigd, daar het debat nu op zijn terrein gebracht is. Een aantonen, dat de grenzen der natuurwetenschappelijke begripsvorming overschreden zijn, kan hier dan veelal volstaanGa naar voetnoot1). Wij besluiten op dit punt dus, dat de metaphysicus gaarne de natuurwetenschappelijke theorie in haar waarde laat, daar zij noch een ontkenning noch een bevestiging van de metaphysica kan inhouden. Ten aanzien van de z.g. wijsgerige wetenschappen het volgende. Wij delen met Prof. Beth volkomen het wantrouwen tegen datgene wat veelal als natuurphilosophie, wijsgerige psychologie e.d. gegeven wordt, zeker voorzover zij als intermediaire wetenschap tussen vakwetenschap enerzijds en metaphysiek anderzijds aangediend worden. Wij geloven wel in een natuurphilosophie, een wijsgerige psychologie of liever anthropologie, een wijsgerige logica, voorzover deze theorieën metaphysica zijn. Iedere metaphysiek is anthropologie, omdat zij de vraag stelt naar het wezen van den mens en daar de mens een wezen is in een natuur, is zij ook natuurphilosophie en voorzover de metaphysiek haar eigen wetten stelt, is zij logica. Natuurphilosophie e.d. houden dus altijd een betrekking tot den mens in en wel expliciet, waar deze in de natuurwetenschap impliciet blijft. Wij komen nu tot de hoofdvraag. Wil de metaphysica onze verwondering wegnemen en tegelijkertijd voldoen aan de gangbare eisen van wetenschappelijkheid? Vooreerst wat wordt verstaan onder de ‘gangbare eisen van wetenschappelijkheid’? Iedere wetenschap heeft haar eigen eisen van wetenschappelijkheid. Men kan aan de natuurwetenschap niet de eisen der historische wetenschap aanleggen en evenmin aan de geschiedenis de eisen der natuurwetenschap. Evenzo kan men aan de biologie niet de eisen der wiskunde stellen en aan de wiskunde die der biologie. De bedoeling van Prof. Beth is vermoedelijk, dat alle wetenschappen hierin overeenkomen, dat zij aan de eisen der logica - met name de symbolische logica - moeten voldoen. Wij zien geen reden deze eis te verwerpen, maar merken wel op, dat de logica een bepaalde wetenschap wel kan analyseren en daarmee verifiëren, maar dat zij geen enkele wetenschap - behalve misschien haar eigen wetenschap - kan con- | |||||||
[pagina 113]
| |||||||
strueren. Dit is steeds de taak van de zeer specifieke systematiek van iedere bepaalde wetenschap, welke nooit enkel formeel doch tevens steeds materieel bepaald is. De metaphysica kan dus enkel zelf de eisen van haar wetenschappelijkheid bepalen. De logica kan haar diensten bewijzen door eventuele interne contradicties op te sporen. Het is echter de vraag, of wij met het woord ‘wetenschappelijkheid’ reeds niet ons vraagstuk op verkeerd spoor brengen. Wij verstaan onder wetenschappen meestal bepaalde nauwkeurig afgebakende kengebieden, welke onderscheiden worden zowel naar hun object als naar de wijze waarop zij dit object benaderen. De metaphysica wordt echter niet gekenmerkt door een bepaald object, daar zij alles benadert, enkel door de speciale wijze waarop zij alles benadert. Het woord wetenschap impliceert daarenboven het begrip probleem. Een wetenschap heeft met problemen te maken, d.w.z. met vraagstukken, die principiëel oplosbaar zijn. De metaphysica daarentegen heeft met mysteries te maken, d.w.z. met vraagstukken, die principieel onoplosbaar zijn. Hoezeer ook derhalve de metaphysica evenals de wetenschap aan de logica onderworpen is - in deze zin, dat zij zich aan de wetten der logica dient te houden - de naam wetenschap lijkt voor haar in het huidige spraakgebruik weinig gewenst. Dit betekent dus niet dat zij volkomen willekeurig is, maar wel dat zij naast een wetenschappelijk aspect tevens een aspect van wijsheid heeft, zoals de klassieke en middeleeuwse metaphysica dit steeds beklemtoond hebben en het in onze dagen o.a. het existentialisme weer doet. Wij zijn hiermee reeds aan ons tweede punt gekomen. Wil de metaphysica onze verwondering wegnemen? ‘Zij wil - schrijft Prof. Beth in zijn rede (blz. 11) - de verwondering van den mensch over zijn levenslot wegnemen door hem een definitieve, voor geen correctie of aanvulling vatbare, verklaring van zijn levensondervindingen te schenken’. Dit is nu juist wat de metaphysica niet wil. Zij is uit de verwondering geboren en heeft niet de minste pretentie deze verwondering weg te nemen. Integendeel de verwondering zal stijgen naarmate zij zich meer ontwikkelt. Zij heeft nl. geen problemen voor zich die zij op kan lossen, maar mysteries die zij enkel kan belichten. En iedere nieuwe belichting zal oorzaak zijn van nieuwe verwondering. Volgens de klassieke definitie van Aristoteles houdt de metaphysica zich enkel bezig met het zijn als zodanig (Met. Γ 1003 a). Dit betekent, dat zij zich bezighoudt met alles, met mijzelf en al wat niet mijzelf is. In de metaphysica vraag ik naar de situatie van mijn zijn in hét Zijn. Doch deze vraag is geen probleem, zij | |||||||
[pagina 114]
| |||||||
is een mysterie, dat ik steeds opnieuw tracht te benaderen, waarvan ik steeds andere zijden kan belichten, doch dat ik nooit kan begrijpen. Met de verankering van het contingente in het Absolute, dat de metaphysiek nastreeft, is allerminst gezegd, dat het contingente dit Absolute begrijpt. Dan zou het contigente zelf absoluut zijn. Het betekent enkel, dat het contingente het Absolute postuleert als noodzakelijke voorwaarde voor alle zijn en denken. Er blijft steeds de verwondering over dit onkenbare Absolute, over de existentie van dit contingente zelf en over de geheimzinnige betrekking van dit contingente tot het Absolute. Daar de metaphysica de verwondering niet wegneemt, is er dus geen sprake van, dat zij ‘een definitieve, voor geen correctie of aanvulling vatbare, verklaring’ zou geven. De metaphysica is steeds in beweging. Iedere nieuwe belichting toont weer andere facetten, iedere verkregen duidelijkheid toont weer diepere onduidelijkheden. De mens beoefent de metaphysica met geheel zijn persoon, als kind van een bepaalde traditie, als kind van een bepaalde tijd. Bij alle wisseling van belichting blijft de vraag naar de verhouding van mijn contingente zijn tot het absolute Zijn, zelfs als die met Sartre beantwoord wordt door een: ‘Le contingent c'est l'absolu’. De mens zal nooit ophouden de vraag naar de grond van zijn existentie te stellen. En zolang zal er metaphysica zijn. Noch een grondslagenonderzoek der speciale wetenschappen noch een op de speciale wetenschappen gebaseerde levensphilosophie kan deze vraag beantwoorden. Prof. Beth geeft dit laatste zelf toe, als hij zegt, dat deze levensphilosophie natuurlijk een keus moet doen uit de speciale wetenschappen, omdat het ene voor haar belangrijker is dan het andere. Maar op grond waarvan verricht deze levensphilosophie die keuze tenzij op die van een metaphysica?
Wij kunnen ons antwoord in drie punten samenvatten:
Bernard Delfgaauw | |||||||
[pagina 115]
| |||||||
Naschrift.In mijn oratie en in mijn Gids-artikel ben ik uitgegaan van een zeer bepaalde opvatting van den term ‘metaphysica’; ik meen te hebben aangetoond: 1) deze opvatting stemt overeen met die van de door mij genoemde klassieke metaphysische schrijvers; 2) een wetenschappelijke metaphysica in den zin van deze opvatting heeft bij den huidigen stand van het onderzoek geen recht van bestaan. Geen dezer beide stellingen wordt, zoover ik kan zien, door den heer Delfgaauw bestreden. De heer Delfgaauw komt echter op voor een vorm van metaphysica, die niet onder de door mij gegeven begripsomschrijving valt; als ik het wel heb, sluit hij zich hier aan bij de door G. Marcel en ook door Prof. dr H. Plessner in zijn Groningsche oratie verdedigde zienswijze, die geinspireerd lijkt op de door de neo-positivisten tegen de traditioneele metaphysica aangevoerde bezwaren. Uiteraard heeft mijn bestrijding op een metaphysica, als door den heer Delfgaauw bedoeld, geen vat. Of tegen zulk een metaphysica geen andere bezwaren zijn aan te voeren, moge ik thans in het midden laten. Ik wil slechts opmerken: 1) de aanvaarding van een dergelijke metaphysica, die met de traditioneele slechts den naam gemeen heeft, beteekent evenzeer een breuk met de traditie als de door mij verdedigde opvatting; 2) wie het mysterieuze in het leven ervaart, zal aan een metaphysica, die den mensch voor het zijnsmysterie plaatst, zonder het te kunnen wegnemen, geen behoefte hebben; wie het mysterieuze in het leven niet ervaart, zal het door een metaphysische beschouwing nimmer leeren beseffen.
Evert W. Beth |
|