De Gids. Jaargang 110
(1947)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe open gemeenschap en haar vijandenGa naar voetnoot1)Amicus Plato sed magis amica veritas. Sociale gerechtigheid of ondergang! Ondergang van de beschavingsvormen, welke onze geschonden wereld eigen gebleven zijn. Maar wat is gerechtigheid? En hoe kan zij verwezenlijkt, althans benaderd worden? Deze vragen zijn niet pas brandend sedert de opkomst der fabrieksnijverheid. Evenmin is de roep om sociale gerechtigheid met het Christendom de wereld in geslingerd. In het Avondland | |||||||||
[pagina 88]
| |||||||||
is de gerechtigheid in het algemeen en de sociale gerechtigheid in het bizonder voor het eerst onderwerp van levendige gedachtenwisseling geworden in het Hellas van de vijfde eeuw vóór onze jaartelling. In overoude en nu nog in primitieve samenlevingen zijn de natuurlijke tegenstellingen tusschen hen, die de macht uitoefenen en hen, die bevelen hebben op te volgen, vaak op de spits gedreven. Het gevolg was een morren en grommen van de onderliggende partij. Maar wat ontbrak was een formuleering van de algemeene gezichtspunten, naar welke de maatschappij kan worden opgebouwd.Ga naar voetnoot1) Welk een geweldigen sprong vooruit in de geschiedenis van de menschelijke beschaving het openstellen van een maatschappijleer ter discussie beteekent, blijkt, indien wij gemeenschappen bezien, waar zulk een bespreking uitgesloten is. Het starre stamverband, door totem en taboe beheerscht en beschermd, laat geen geesteshouding toe, die een afwijking van het bestaande overweegt, laat staan stelselmatig formuleert. Onveranderlijke wetten en gebruiken, opgelegd door machten, waartegen verzet bij voorbaat nutteloos is, regelen de samenleving. Deze machten werken niet in de eerste plaats door ruw geweld, maar door innerlijke gebondenheid van de personen, die de gemeenschap vormen. Zoo leeren wij de gesloten gemeenschap zien als een geestesmerk, dat door alle stamleden aanvaard wordt. Het oude Hellas werd ten minste van de vijfde eeuw vóór onze jaartelling af beheerscht door een strijd tusschen hen, die tot een duidelijke formuleering gekomen waren van een maatschappijvorm, gegrond op eigen verantwoordelijkheid, vrije meeningsuiting en eerbied voor de menschelijke persoon, en hen, die in het kastestelsel van de gesloten gemeenschap bevangen bleven. Het ging om het behoud van de gesloten stam-gemeenschap of een doorbraak naar de open samenleving. De krachten van het behoud der oude stamverbands-vormen, belichaamd in Plato, hebben het gewonnen van de vooruitstrevende denkbeelden, op welke Pericles zijn stempel drukte en welker geestelijke hoeder Socrates was.Ga naar voetnoot2) Onze Europeesche be- | |||||||||
[pagina 89]
| |||||||||
schaving wortelt in de Grieksche en indien de echte Socratische denkwijze de overhand had behouden, dan zou de wereldgeschiedenis een anderen loop hebben genomen. De verwachting is gewettigd, dat wij in dat geval een heel eind dichter bij de open gemeenschap gekomen waren, dan onder de nawerking van de Platonische wijsbegeerte het geval is geweest. Het is waar, dat Plato een voorganger had in Heraclitus en dat dat zijn jongere tijdgenoot Aristoteles het Platonische gerechtigheids-ideaal tot groote verbreiding gebracht heeft. De Stagiriet, wiens sociale leerstellingen door de kerk in de vroege middeleeuwen werden overgenomen en verder ontwikkeld, kreeg daardoor een grootere vermaardheid dan zijn leermeester. Aristoteles nam de sociale denkbeelden van Plato in zijn stelsel op en versterkte daardoor den invloed van den grondlegger der Academie op de westersche menschheid in niet geringe mate. De oorspronkelijke schepper van de gedachten wereld, die den strijd tegen de democratische maatschappij van Pericles en de vrije wetenschappelijke geesteshouding van Socrates aanbond, was Plato. Plato is bij uitstek de noodlotsmencsh, die de beschaving afdrong van haar opgang naar de open gemeenschap. Hij stelde reeds alle regelen op, vond alle spitsvondigheiden, die een totalitaire staatsvorm te zijner verdediging kan aanvoeren. Om te begrijpen, hoe Plato tot zijn staatkundige inzichten gekomen is, moet men weten, dat zijn familie tot de oude heerschersklasse behoorde. Het zat hem, evenals Heraclitus, in het bloed, de opkomst van de Atheensche democratie met leede oogen aan te zien. De onvermijdelijke barensweeën van een vrije, open samenleving, versterkten bij hem den indruk, dat in die nieuwlichterij het heil niet kon liggen en dat terugkeer tot een ouderen staatsvorm nagestreefd moest worden. Zulk een oude staatsvorm moest, eenmaal bereikt, voor altoos vastgehouden worden. Met heel zijn machtig genie heeft Plato zulk een terugkeer naar een gesloten gemeenschap en vervolgens verstarring en stilstand in dien vorm, aanlokkelijk trachten te maken. Hij stelde daartoe de eeuwige Idee van den staat tegenover de slechtere copie van dat oerbeeld. Die copie heette te zijn ontstaan door geleidelijke aftakeling in den loop van het ‘Groote Jaar’, dat de wereld- | |||||||||
[pagina 90]
| |||||||||
geschiedenis omvat, waarin wij leven. ‘Terug naar het Oerbeeld’, was Plato's leus.Ga naar voetnoot1) Wanneer Plato Socrates ten tooneele voert in zijn staatkundige dialogen, dan profiteert hij daarmee op onbehoorlijke wijze van den roem van dezen leermeester der Atheners. Popper geeft zich terecht veel moeite om te bewijzen, dat de Socrates van ‘de Staat’ en ‘de Staatsman’ hemelsbreed verschilt van den Socrates der oudere dialogen ‘Apologie’, ‘Kriton’, ‘Menon’, ‘Gorgias’ en ‘Phaidon’ en dat alleen deze laatste Socrates het toonbeeld is van zelfkritiek en wetenschappelijken zin, die op de Atheensche markten en straten het niet-weten als het begin van alle wijsheid aanwees. * * *
Laat ons nu de idealen van sociale gerechtigheid, die in het oude Griekenland reeds zoo scherp tegenover elkaar stonden, nader omschrijven. In hedendaagsche zegswijze kunnen wij het ideaal van Pericles en de zijnen als volgt kenschetsen:
Plato dacht heel anders over de rechten en verplichtingen van de staatsburgers. In plaats van persoonlijke vrijheid treedt dwang. Elke burger is verplicht zich in zijn beroepsbezigheden te bepalen tot de taak, waartoe hij door aanleg en opleiding het best geschikt is. Dit is een aanlokkelijke inkleeding voor een minder fraaie zaak. Achter het verstandig klinkende: ‘Schoenmaker, houd je bij je leest’, staat de dwang van het gesloten beroep en het verbod om van beroep te verwisselen. Dit wordt nog aangedikt door de rechten en verplichtingen | |||||||||
[pagina 91]
| |||||||||
als lid van de kaste in de plaats te stellen van de gelijkwaardigheid als menschelijke persoon, - die anderszijn in eigenschappen niet buitensluit. Plato predikt scheiding van de bevolking in drie standen: heerschers, krijgslieden en werkers. De krijgslieden heeten bij Plato wachters of waakhonden, omdat zij naar binnen den stilstand en de verstarring hebben te behoeden en naar buiten aanvallen hebben af te slaan. Onder werkers vallen allen, die noch tot de heerschers noch tot de krijgslieden behooren. De kroon op het werk zet Plato door de verdediging van een regelrechte klasse-justitie. Niet aan iedereen is hetzelfde geoorloofd en verboden. Dat hangt af van de kaste, waartoe men behoort en het ambt, dat men bekleedt. In het bizonder is liegen en bedriegen van de staatsburgers aan de heerschers geoorloofd.Ga naar voetnoot1) ‘Als dit gerechtigheid moet heeten, dan ben ik voor ongerechtigheid’ roept Popper uit, en wie onzer, die onder de wandaden van den totalitairen staat geleden heeft, zou hem dit niet nazeggen. Als wij ons evenwel losmaken van de innerlijke bewogenheid, die het jongste verleden in ons wakker roept, dan doen wij goed te beseffen, dat noch het ideaal van Pericles, noch dat van Plato onder alle omstandigheden aanvaardbaar of verwerpelijk is. Er ontbreekt nog iets aan de opstelling van het begrip van sociale gerechtigheid, namelijk de toepassing op een bepaalde samenleving. Zoodra wij een norm voor absoluut verklaren en daarmede losmaken uit den samenhang, waarin en waarvoor wij die norm gesteld hebben, beperken wij onzen gezichtskring, meestal zonder het zelf te bemerken. In het oude Griekenland was de stad-staat de nu eenmaal bestaande vorm van samenleving. Deze stad-staat bestond uit burgers, die in aard en aanleg niet meer van elkaar verschilden dan in elke samenleving van gelijke afkomst. Dat Athene zijn vleugels overzee uitsloeg was een onontkoombaar gevolg van de ligging aan de natuurlijke haven, den Piraeus, alsook van den groei der bevolking en van den onrustigen Griekschen volksaard. Het is de groote vergissing van Plato, dat hij meende, deze ontwikkeling te moeten en te kunnen tegenhouden, zonder schade voor de gemeenschap, zooals die zich uit natuurlijke oorzaken | |||||||||
[pagina 92]
| |||||||||
ontwikkeld had en zonder dat hij aantoonde, dat onder de gegeven feitelijke omstandigheden een ander stelsel betere resultaten beloofde. In plaats daarvan ontwierp hij met dichterlijke verbeelding en gedreven door innerlijke tweespalt, een niet op de feiten steunenden, hersenschimmigen staat. Door zijn kunstenaarschap wist Plato in zijn voordracht zooveel overtuigingskracht te leggen, dat hij tallooze denkers, die na hem kwamen, heeft meegesleept.
* * *
Zooals reeds opgemerkt, is Aristoteles tot de navolgers van Plato te rekenen, ondanks de soms wat kleinzielige kritiek, die hij op zijn leermeester heeft uitgeoefend. Veelal verneemt men nog, dat de Peripateticus de tegenhanger zou zijn van den stichter der Akademie.Ga naar voetnoot1) Maar bij Aristoteles treft men dezelfde geringschatting als bij Plato aan voor de massa der werkers en voor de democratische leerstellingen van Democritus, Pericles en Antisthenes. Weliswaar heeft Aristoteles, met beter inzicht in het bereikbare, zijn ideaal niet voorgesteld als terugkeer tot een oerbeeld, voortgesproten uit een afgedaan verleden. Hij ziet de ontwikkeling naar een ideaal, dat nog geen volledige verwezenlijking gevonden heeft. Dat ideaal is gedacht als eind-oorzaak, waarnaar en waardoor de verandering in het staatsbestel geleid wordt. Zonder ons te verdiepen in de netelige vraagstukken, die met de voorstelling van een in de werkelijkheid ingrijpende eindoorzaak - een werking uitgeoefend door iets, dat er (nog) niet is - verbonden zijn, willen wij toch graag weten: ‘Hoe kennen wij die eindoorzaak?’ m.a.w. ‘Hoe kennen wij het doel, waarnaar de ontwikkeling van de maatschappij zich richt?’ Het blijkt, dat die kennis alleen bestaat in de Idee, die wij voorgeteekend meenen te zien, en hiermee zijn wij in feite weer terug op het Platonische standpunt der bovenzinlijk aanschouwde wezenheden, die als de maat van alle dingen niet alleen gelden, maar ook werken. Door den nadruk te leggen op de toekomst, waarin zulk een voorgeteekend denkbeeld verwezenlijkt of ten minste benaderd zal worden, is Aristoteles de grondlegger geworden van het historicisme. Historicisme is een vakterm, die al dagene aanduidt, waartegen Popper den strijd aanbindt. Historicisme is de leer, volgens welke de maatschappij geen spel van feitelijkheden is, die in hun optreden en werking niet zijn te voorzien. Integendeel, volgens het | |||||||||
[pagina 93]
| |||||||||
historicisme van diverse pluimage, verwerkelijkt zich in de maatschappij onweerstaanbaar, zij het soms langs onverwachte wegen en hier en daar met tijdelijken terugval, een politieke en sociologische wetmatigheid.Ga naar voetnoot1) Daarom zal een aanhanger van het historicisme die wetmatigheid op het spoor trachten te komen, en als hij meent die te hebben ontdekt, dan heeft hij daarmede den steen der wijzen gevonden, die hem veroorlooft den profeten-mantel om te hangen. Uit dit oogpunt beschouwd zijn Hegel en Marx typische vertegenwoordigers van het historicisme. De geestelijke band tusschen Hegel en het socialisme is vaak besproken.Ga naar voetnoot2) Ook de nauwe verwantschap tusschen Hegel en zijn Grieksche voorgangers Plato en Aristoteles is reeds vele malen in het licht gesteld.Ga naar voetnoot3) Het is dan ook niet merkwaardig, dat Hegel, ondanks de lofzangen, die hij wijdt aan de vrijheid, de sociale gerechtigheid ombuigt in de richting, waartoe Plato in zijn staat den weg had gewezen. Hegel's verdediging van de absolute monarchie en zijn verheerlijking van den almachtigen staat is niet bedoeld als bijdrage tot een open discussie van mogelijke maatschappijvormen, maar als een pleidooi voor den staatsvorm bij uitnemendheid, gedragen door en voortvloeiend uit de zelfontvouwing van den absoluten Geest. Aldus keert Hegel terug tot de gesloten stamgemeenschap en wordt hij de geestelijken stamvader van onverdraagzaam nationalisme en racisme.Ga naar voetnoot4) Kenschetsend voor Hegel's houding t.o.v. de gerechtigheid is zijn leer van het ‘formeele’ recht, tegenover het materieele recht van den staat om, terwille van de ‘ware’ en ‘volstrekte’ vrijheid, op de formeele rechten van zelfbeschikking der burgers en op hun recht van toezicht op de regeering inbreuk te maken. Het is | |||||||||
[pagina 94]
| |||||||||
vooral hier, dat aanknoopingspunten te vinden zijn met de socialistische rechtsbeschouwing. Hegels argumenten voor een onbeknotte machtsvolkomenheid van den koninklijken heerscher - zijn heer en gebieder Frederik Willem - zijn evengoed bruikbaar voor rechtvaardiging van de staatsalmacht onder partijbonzen.
* * *
En hiermede zijn wij aangeland bij Marx. Van Plato, Aristoteles en zelfs van Hegel en zijn tijd staan wij ver genoeg af, om tot een rustig oordeel te komen. Bij het socialisme is dat anders. Wij staan er nog middenin en kunnen moeilijk zonder bijmenging van persoonlijke gevoelens onze meening uitspreken. Wel kan een antwoord gezocht worden op de vraag, of Marx zelf tot de vóór- of tot de tegenstanders van de open gemeenschap is te rekenen. De onmiskenbare humaitaire gevoelens van Marx zijn voor een beantwoording evenmin voldoende als de Platonische drang naar waarheid de staatkundige inzichten van Plato bepaalt. Het gaat er allereerst om, welk standpunt Marx in zijn werken heeft ingenomen ten aanzien van staat en maatschappij, en wat de groote lijnen van zijn gedachtengang zijn. Evenals bij Plato vinden wij bij Marx een eigenaardige tweespalt. Plato's doordringende kijk op menschen vindt bij Marx zijn pendant in een schildering van toestanden in de arbeiderswereld omstreeks het midden der negentiende eeuw, welke de sociale ongerechtigheid in een fel en juist licht plaatst. In zijn theoretische beschouwing van het productie-proces was hij minder gelukkig, maar wij zullen hierbij niet stilstaan. Marx's historicisme komt tot uiting in zijn visie op de ontwikkeling der samenleving. Daarin sluit hij rechtstreeks aan bij Plato, Aristoteles en Hegel. Immers, volgens Marx voltrekt zich die ontwikkeling volgens een innerlijke wetmatigheid, die zich door alles heen handhaaft. Deze wetmatigheid is alleen begrijpelijk als Idee, die zich in de maatschappij verwerkelijkt met behulp van de voortschrijding der technische productie-vormen. Onontkoombaar dwingt de moderne fabrieks-nijverheid tot splitsing der bevolking in klassen, die zich ten slotte in hoofdzaak beperken tot de klasse der arbeiders en de klasse der bezitters van de productie-middelen. De spanning tusschen deze twee klassen wordt door den aard van het productie-proces zelve tot steeds grootere hoogte opgevoerd. Als gevolg hiervan gaan die klassen steeds sterker de kenmerken vertoonen van een gesloten gemeenschap, die van elkaar gescheiden zijn en tegenover elkaar staan. | |||||||||
[pagina 95]
| |||||||||
Voor elk der klassen gelden niet langer de normen van vrije menschen, maar die van leden van hun klasse. Volgens Marx is de staat de belichaming van de belangen der bovendrijvende klasse en een instrument tot onderdrukking van de onderliggende klasse. De ontrechting van de laatste en de ongerechtigheden van de eerste nemen ten slotte vormen aan, welke in een omwenteling hun ontlading moeten vinden, met als einde de klasselooze samenleving. Wel is waar voorziet Marx in die klasselooze samenleving een afbrokkeling van de staatsmacht, maar toch eerst in de nevelige verte, welke de verwezenlijking van de zinspreuk ‘Draagt elkanders lasten’ zal opleveren. Dan zal elkeen werken naar zijn aard en krachten en van de opbrengst ontvangen naar zijn behoeften. Maar vooreerst zal ook na de omwenteling een staatsalmacht niet te vermijden zijn. Elke maatschappij-vorm, gepaard aan het in zwang zijnde productie-stelsel, draagt de kiem in zich voor het intreden van den volgenden vorm. In dezen zin werkt de klasselooze gemeenschap als eind-oorzaak in de Aristotelische beteekenis van het woord. Als wij de gedachtengangen van Plato, Hegel en Marx ontdoen van hun inkleeding, welke gebonden is aan de vraagstukken, die elk dezer denkers ter oplossing kregen, dan blijkt hun verwantschap nog duidelijker. Alle drie ontleenen een aanspraak op onfeilbaarheid aan de volstrektheid van een Idee. Er bestaat, zooals wij reeds zagen, verschil tusschen Plato eenerzijds en Hegel en Marx anderzijds, in zooverre de eerste de Idee zoekt in het verleden, in een oertoestand, terwijl de beide laatsten hun Idee als richtinggevend voor de ontwikkeling in de toekomst aanzagen. Daarom vermeten Hegel en Marx zich de toekomst te ontsluieren, hetgeen Popper teekenend aanduidt als orakelfilosofie. Van zijn rooden driepoot orakelt Marx over de verheffing van de ‘absolute’ klasse der arbeiders tot eenige overwinnaars in den strijd om de heerschappij in het productie-proces en daarmede tevens tot overwinnaars in den strijd om de geestelijke en wereldlijke macht. De ontwikkeling der Westersche samenleving heeft een andere wending genomen dan Marx voorspelde. De aangekondigde omwenteling met ontrechting en onteigening der bezittende klasse heeft juist in de sterk geïndustrialiseerde landstreken niet plaats gevonden. En juist dáár moest de revolutie volgens de leer van Marx beginnen. Waar de sociale revolutie een feit geworden is, namelijk in Sovjet-Rusland, geschiedde dit in strijd met een der grondregels van Marx, namelijk dat het geen zin heeft, de totstandkoming van den socialistischen heilstaat gewelddadig te verhaasten, omdat de maatschappij er toch nog niet rijp voor zou | |||||||||
[pagina 96]
| |||||||||
zijn, alvorens de samenleving door de kapitalistische phase heen is gegaan. In Rusland is door een greep naar de macht, met behulp van het buitenland (de verzegelde trein door Duitschland!), een links-radicale groep aan de regeering gekomen. Deze zag zich geenszins voor een overrijp geworden kapitalistisch productiestelsel, maar voor een economische leegte geplaatst. Na vele wederwaardigheden is daar ten slotte een samenleving uit ontstaan, die in niets gelijkt op de klasselooze maatschappij, welke Marx voorzweefde.Ga naar voetnoot1) De toenemende ellende onder de arbeiders-klasse, die de kapitalistische productie-wijze volgens de marxistische leer teweeg zou brengen, is niet ingetreden. Integendeel: niet slechts zijn de arbeiders, ten minste in vredestijd, tot hoogere welvaart geraakt, maar ook heeft een betere waardeering als mensch over en weer de spanning tusschen de klassen merkbaar doen afnemen.Ga naar voetnoot2) En nadat talrijke sociale wetten de meeste misstanden uit Marx's tijd hadden doen verdwijnen, heeft het vereenigd onderhandelen over arbeids-voorwaarden ervoor gezorgd, dat van uitbuiting en onderdrukking der arbeiders niet meer gesproken kan worden. Deze overbekende feiten bewijzen opnieuw, dat orakeltaal over een noodzakelijke ontwikkeling der samenleving geen rekening houdt met de geringe mate van voorspelbaarheid, die de ontwikkelingsgang der menschheid vertoont. En dit is zoo, omdat niet een Idee, noch ook een deus ex machina, maar wij zelven den loop der geschiedenis bepalen. Deze toedracht stelt Popper terecht tegenover het historicisme en betoogt, dat redelijk overleg ter oplossing van de zich telkens voordoende concrete vraagstukken, na nauwkeurig onderzoek van alle omstandigheden, in de plaats moet treden van leerstellige vooroordeelen. Hij noemt deze werkwijze ‘piecemeal social engineering’, en zet uiteen, dat alleen daardoor aan den machtlust van enkelen, die zich steeds weer van fabels, naar het beroemde voorbeeld van Plato, bedienen om de goegemeente zand in de oogen te strooien en hun haan te laten koning kraaien, een halt toe te roepen en een open gemeenschap van vrije menschen zoo ver te benaderen als met de menschelijke zwakheden en onvolkomenheden te rijmen is. | |||||||||
[pagina 97]
| |||||||||
Wat Popper in dit verband over de werkzaamheid van den staat te zeggen heeft, houdt onvoldoende rekening ermede, dat overheids-inmenging de neiging vertoont algeheel te worden. Popper bepleit een interventionisme van staatswege en meent, dat wij daar al midden in zitten en dat wij het in steeds toenemende mate zullen zien optreden. Ter staving van zijn eigen theorie van de onvoorspelbaarheid van de menschelijke samenleving moge erop gewezen worden, dat juist in het grootste industrie-land ter wereld, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, dit interventionisme een gevoelige nederlaag heeft geleden. Juist wegens den innigen samenhang van alle economische handelingen is het niet goed in te zien, op welke wijze te vermijden ware, dat het regelend optreden van den staat ontaardt in een volledige planeconomie, waartegen Popper juist stelling neemt, omdat deze op de verfoeide staats-almacht uitloopt. Ten bewijze van zijn zeer juiste en hoog-gestemde houding tegenover den staat, - die zooals gezegd moeilijk te rijmen is met interventionisme -, halen wij hier een korte passage aan, die wij ons, ook in het na-oorlogsche Nederland, extra ter harte mogen nemen:Ga naar voetnoot1) ‘In feite berust de werking der democratie grootendeels op de stilzwijgende afspraak, dat een regeering, die tracht haar macht te misbruiken en zichzelf als tyrannie te gedragen (of die toelaat, dat iemand anders zich tyranniek gedraagt) zichzelf buiten de wet stelt, en dat de burgers niet alleen het recht, maar ook de plicht hebben, de handelingen van zulk een regeering als een misdaad te beschouwen en de leden ervan als een gevaarlijke groep misdadigers.’ En wat een tyrannie is, kenschetst hij iets verder als volgt: ‘Democratie kan niet volledig aangemerkt worden als het regeeren door de meerderheid, ofschoon de instelling van het algemeen kiesrecht belangrijk is. Want een meerderheid zou op tyrannieke wijze kunnen regeeren... In een democratie moet de macht van de regeering beperkt zijn en het criterium van deze beperking is dit: als de mannen, die aan de macht zijn, niet de instellingen beschermen, welke het vermogen van de minderheid op vreedzame wijze een verandering tweeeg te brengen, verzekeren, dan is hun regeering een tyrannie.’ ‘Het is hoog tijd voor ons om te leeren, dat de vraag ‘Wie moet de staatsmacht uitoefenen?’ van weinig belang is, verge- | |||||||||
[pagina 98]
| |||||||||
leken bij de vraag: ‘Hoe moet de staatsmacht worden uitgeoefend?’ en ‘Hoeveel (staats)macht mag worden uitgeoefend?’ Dit zijn gulden woorden. In plaats van een heilstaat voor te tooveren, die misschien met dwang een korte wijle stand is te houden, rust op ons de taak, aanwijsbare wantoestanden uit den weg te ruimen. In vereeniging lenigen van den menschelijken nood is vruchtbaarder dan het streven naar menschelijk geluk. Het is een uitstekende gedachte van Popper, dat geluk een particuliere en geen openbare aangelegenheid is. Wereldhervormers, die beloven van de aardsche samenleving een gemeenschap te maken, waarin elk normaal mensch gelukkig en vreedzaam kan leven, schieten hun doel verre voorbij en spiegelen zich zelf en anderen dagdroomen als bereikbaarheden voor. * * *
Binnen het kader van deze bespreking moeten wij tallooze vraagstukken, vergelijkingen en beoordeelingen, die het boek van Popper in hooge mate boeiend maken, ook al kan men geenszins alle gedachtengangen tot de zijne maken, voorbijgaan. In het bizonder zouden wij een vraagteeken willen zetten bij het begrip ‘redelijkheid’, zooals Popper dit voor zijn ‘social engineering’ gebruikt. Niet omdat wij redelijkheid of zelfs verstandelijkheid ter bevordering van sociale gerechtigheid verwerpen. Maar Popper behandelt in zijn boek ook het begrip ‘rationalisme’, zooals dat in de natuurwetenschappen tot groote resultaten heeft geleid. En nu meenen wij, dat het rationalisme der theoretische natuurkunde in een belangrijk opzicht verschilt van het rationalisme, toe te passen op sociale vraagstukken. In een korte critische opmerking hebben wij dit boven reeds aangeduid. Wij wezen erop, dat elke normatieve beschouwing slechts zin heeft, indien zij wordt toegepast op een bepaalde samenleving. Met andere woorden: het redelijk inzicht in wat een bepaalde situatie in de maatschappij ter oplossing van moeilijkheden behoeft, hangt af van het doel, dat men zich stelt. Dit is heel iets anders dan de logische samenhang in wiskunde en theoretische natuurkunde. Bij deze laatste vindt men een axiomatisch-deductieve redelijkheid, die men afleidbaarheid zou kunnen noemen. Deze is van geen nut voor de op een bepaald doel gerichte ‘social engineering’. Hier hangen de elementen van het probleem samen naar hun doelmatigheid, ginds naar hun logische vereenigbaarheid. Om tot redelijk overleg over sociale aangelegenheden te komen | |||||||||
[pagina 99]
| |||||||||
moet men het vooraf eens zijn over het te bereiken doel. De middelen om tot dat doel te geraken kunnen dan zeer goed onderwerp zijn van redelijk overleg in een zin als zooeven voor sociale vraagstukken aangeduid, namelijk doelmatigheid. De strijd der meeningen over het wenschelijke doel zal wel nimmer verstommen. Dit heeft twee redenen. Ten eerste is een sociale doelstelling ondergeschikt aan een bepaalde beschouwingswijze van de samenleving als geheel, welke neerkomt op een keuze. Ook Popper kiest tusschen een open en een gesloten gemeenschap. De tweede reden is, dat een sociale wetenschap, welke op dien naam aanspraak wil maken, evenals alle andere vakwetenschappen, scheppend werk verricht. Het creatieve in elke hoogere menschelijke werkzaamheid mag nimmer onderdrukt of verwaarloosd worden. Popper, die het naar voren brengen van stoutmoedige denkbeelden (‘bold ideas’) verdedigt, zal de eerste zijn om dit te erkennen. Het gaat er dan om, nieuwe denkbeelden te toetsen aan de feitelijke omstandigheden, waatmede als gegeven rekening moet worden gehouden. Met gegeven bedoelen wij hier omstandigheden, waaraan men niets veranderen kan: geografische ligging, klimaat en wellicht ook geestelijke geaardheid der bevolking. Soms ook zullen wij omstandigheden als gegeven moeten beschouwen, omdat daaraan binnen afzienbaren tijd niets is te veranderen, zoodat wij wijziging, indien wenschelijk, tot later moeten uitstellen. Dit stemt geheel overeen met het fragmentarisch karakter (‘piecemeal’) dat Popper voor zijn ‘social engineering’ verlangt. Onze opmerkingen zijn daarom minder een fundamenteele kritiek, dan wel een wijzen op het niet voldoende onderscheiden tusschen twee begrippen van rationalisme; voor één daarvan zou men wellicht beter een anderen naam kunnen kiezen. Moge het nu waar zijn, datbij het scheppende werk, dat de socioloog verricht, Ideëen niet gemist kunnen worden, zo mogen wij niet uit het oog verliezen, dat zulke Ideëen niet zijn ontleend aan een wereld, waarop wij geen invloed kunnen uitoefenen en waarvoor onze aardsche beperkingen niet gelden. De groote verdienste van het besproken boek ligt dan ook in de doordringende ontleding van de standpunten van enkele groote denkers over staat en maatschappij en het bewijs, dat deze, allerminst tot zegen van de menschheid, uit een Idee, die als op zich zelf bestaand gedacht werd, hebben getracht, het lot der samenleving te bepalen en te voorspellen. H. Meyer |
|