| |
| |
| |
Het aanbod van Marshall
Het is 12 Juli en het lijkt wel eer 5 December. Een twintigtal Europese naties heeft zich om de Parijse schoorsteen verzameld om te zien wat de Amerikaanse Sinterklaas in haar schoentjes zal brengen. Europa is als geëlectriseerd door het aanbod van de Secretaris van Staat van de Verenigde Staten om hulp te brengen in de bedreigde economische toestand van Europa.
Het zogenaamde ‘plan’ van Marshall, dat in feite niet meer dan een aanbod is, dateert van 5 Juni, uit een rede gehouden aan de Harvard-universiteit. Het aanbod werd door de Verenigde Staten ontvangen te midden van vrij grote opschudding in de openbare mening over de communistische actie in Hongarije, welke President Truman, meer oprecht dan tactvol, ‘een schandaal’ genoemd had. Dat het aanbod op dit ogenblik gedaan werd droeg er toe bij, het te zien als de voortzetting van de zogenaamde Truman-politiek, die steun aan Griekenland en Turkije beoogde, steun van economische, maar ook van militaire aard, ten einde een verdere uitbreiding van het communisme in Zuid-Oost-Europa en misschien ook verder te voorkomen. Toch verschilt het aanbod van Marshall op verscheidene punten met de Truman-politiek, al ligt het in zijn algemene bedoelingen wel degelijk in het verlengde daarvan. Alleen: de Truman-politiek was incidenteel en beoogde slechts, een noodverband te leggen. Het duidelijke anti-Russische streven ervan gaf het een negatief karakter, dat weinig werd gewaardeerd, ook door hen, die in het algemeen genomen wantrouwend staan tegenover de Russische expansiezucht.
Het aanbod van Marshall maakt de Truman-politiek ‘multilateraal en positief’, om met de ‘New-York Times’ te spreken. Het eerste wil zeggen, dat geheel Europa, of althans zoveel mogelijk staten, zal deelnemen aan de nieuwe samenwerking en deel zal hebben aan de vruchten ervan. Het betekent ook, dat Europa alleen geholpen zal worden door de Verenigde Staten, mits het behoorlijk samenwerkt. Geïsoleerde steun aan afzonderlijke landen, zoals die aan Griekenland en Turkije, zal verder niet worden herhaald en wat dat betreft gaat de zoëven gemaakte vergelijking met de schoentjes op 5 December zeker niet op. De samenwerking zal zich voorts niet kunnen bepalen tot het opstellen van een gezamenlijk verlanglijstje; de Europese naties zullen ook in goede samenwerking een plan moeten ontwerpen voor de economische herbouw van Europa - en dan zal Amerika eens zien wat er aan te doen valt. Met het laatste punt zijn wij geko- | |
| |
men aan de tweede factor, dat wil zeggen het positieve karakter van het aanbod van Marshall, wanneer men dat vergelijkt met de Truman-politiek. De laatste had een uitdrukkelijk politiek doel, namelijk het weren van verdere communistische actie in Zuid-Oost-Europa, en was duidelijk tegen Sovjet-Rusland gericht. Het aanbod van Marshall beoogt in de eerste plaats economische hulp, al zal daarvan het onvermijdelijke gevolg zijn, dat een aantal Europese landen zelfstandiger komen te staan tegenover mogelijke druk van de zijde van de Sovjet-Unie.
Geheel nieuw zijn de pogingen tot het brengen van economische hulp overigens niet. Naast de credieten ten bedrage van 400 millioen dollar, die zijn uitgetrokken voor de hulpverlening aan Griekenland en Turkije, staat een bedrag van 350 millioen voor naoorlogse hulpverlening aan diverse landen en een som besteed aan bezettingskosten in Duitschland, Oostenrijk en Japan, die zeker ook in de honderden millioenen dollars loopt. Dat geldt voor het ogenblik. Maar de huidige hulpverlening is in zekere zin ook de voortzetting van de leen- en pacht-leveranties in oorlogstijd, die wel in de eerste plaats een bijdrage waren tot de oorlogvoering van de Geallieerde naties, maar daarnaast en daardoor geweldige betekenis hadden voor de economische kracht van de betrokken landen, en voor het hulpverleningswerk van de UNRRA. Niet minder dan 2,7 milliard dollar van het totale bedrag van 3,7 milliard werd hiervan door de Verenigde Staten gedragen. Nauwkeurig gezegd: 72%. Het is wel duidelijk, dat de leemte, welke door het ophouden van het UNRRA-werk wordt veroorzaakt, door een andere vorm van hulpverlening moet worden vervangen. De verwachting, dat de economische wereldsituatie in enkele jaren na de oorlog weer min of meer ‘normaal’ zou zijn geworden, is immers niet bewaarheid. De vraag is alleen, of de nieuwe hulpverlening, met de zoëven genoemde bedragen voor Griekenland en Turkije, voor diverse ‘relief’-acties en voor bezettingskosten voldoende is gecoördineerd en voldoende breed van opzet is.
Aan de huidige hulpverlening kleeft het grote bezwaar, dat slechts een gering bedrag besteed wordt aan de eigenlijke reconstructie, en het grootste deel in zuiver consumptieve (‘relief’, de eerste R van UNRRA) uitgaven wordt gestoken. Men schat, dat van de 3,7 milliard dollar, welke de UNRRA heeft uitgegeven, slechts 1 milliard voor ‘rehabilitation’ (de tweede R van UNRRA) zijn gebruikt. Het is niet te ontkennen, dat Europa de eerste tijd na de oorlog vóór alles behoefte had aan kleding, voedsel, en dergelijke behoeften van het eerste ogenblik. Maar het is even zeker, dat voor
| |
| |
een program op lange termijn machines, steenkool, grondstoffen en kunstmest even belangrijk zijn en financieel een veel grotere plaats moeten innemen. Voor het Marshall-plan spreekt men over een bedrag van 5 milliard dollar, dat de eerste jaren nodig zou zijn om Europa over de thans nog aanwezige moeilijkheden heen te helpen en met vaste hand op de weg naar nieuwe welvaart te leiden.
Bij het beschouwen van het aanbod van Marshall moeten in het bijzonder drie vragen worden besproken, namelijk de vraag, of uitvoering van het plan wenselijk is, of zij mogelijk is in Amerika, en of zij mogelijk is in Europa.
Over de vraag naar de wenselijkheid kunnen wij kort zijn. Een uitgebreide en stelselmatige hulpverlening van de Verenigde Staten (en misschien ook van enkele andere landen, zooals Canada, Zuid-Afrika en dergelijke) is voor Europa niet alleen wenselijk, maar onder de huidige omstandigheden noodzakelijk. Landen als Engeland en Nederland (en nu nemen wij dus nog lang niet de landen in Europa, die er het moeilijkst aan toe zijn, tot voorbeeld) worstelen vruchteloos met een tekort aan dollars om er hun importbehoeften van overzee mee te dekken. Beide landen doen hun best om door het betrachten van alle mogelijke zuinigheid en het tot het uiterste opvoeren van hun eigen productie en export de dollarbehoefte geringer te maken. Op beide gebieden valt ongetwijfeld nog wel een en ander te doen; men denke slechts aan het feit, dat het grootste deel van de Engelse dollar-lening wegstroomt aan Amerikaanse films en Amerikaanse tabak. Maar anderzijds moet bij een nuchtere beschouwing van de situatie worden erkend, dat noch het tot het uiterste opvoeren van de productie voor export, noch het zonder schroom hanteren van het blauwe bezuinigingspotlood de deviezenbalans in evenwicht kan houden.
Indien de tegen het einde van de oorlog door de Geallieerde naties geschapen Wereldbank met daarnaast het Monetaire Fonds was gaan werken op de schaal, welke men oorspronkelijk voorzien had, zou daarin wellicht een mogelijkheid hebben gelegen om het bedreigde Europa in de vereiste mate tegemoet te komen. Dit is tot dusverre niet het geval geweest, ten dele door min of meer toevallige oorzaken, maar in belangrijke mate ook door het feit, dat de Wereldbank om zelf geld te krijgen op de normale Amerikaanse kapitaalmarkt is aangewezen... terwijl deze de uiterst riskante credieten aan verscheidene Europese naties zuiver commercieel en dus uiterst terughoudend beoordeelt.
Het aanbod van Marshall om Europa hulp te brengen van de
| |
| |
zijde van de Regering der Verenigde Staten is dus een laatste kans. Het is voor Europa de keuze tussen zich verenigen of (economisch) ondergaan. Marshall wenst in de eerste plaats vergaande economische samenwerking tussen de verschillende Europese staten, al heeft hij naar aanleiding van besprekingen in de Senaat over een mogelijke ‘Verenigde Staten van Europa’ in een brief van 4 Juni aan Senator Vandenberg ook zijn sympathie voor een dergelijke opzet betuigd.
Is een hulpverlening zoals die in het aanbod van Marshall in het uitzicht wordt gesteld voor de Verenigde Staten mogelijk? Die vraag moet zowel naar de financiële als naar de economische kant worden bekeken. Als wij inderdaad het per jaar in deze steun te investeren bedrag op 5 milliard dollar stellen, zinkt dat nog in het niet tegenover de 77 milliard, welke het Amerikaanse nationale inkomen op het ogenblik bedraagt, en blijft achter bij de 10% daarvan, welke de Republikeinse presidentscandidaat Stassen onlangs voor hulp aan het buitenland vroeg. Ook andere invloedrijke stemmen hebben er trouwens voor gepleit om op ruime schaal hulp aan het buitenland te schenken, en de invloedrijke oud-president Hoover heeft er zelfs op aangedrongen, het economische stelsel van bezet Duitsland en bezet Japan zo spoedig mogelijk weer op de been te helpen, zodat het in volle omvang tot het herstel van de wereldeconomie kan bijdragen. Het is een stelling, waar niet alleen in economisch, maar ook in politiek opzicht nog wel een en ander over te zeggen valt. Maar de aandrang bestaat.
Dat men in de Verenigde Staten steeds meer over een dergelijke hulpverlening gaat praten en ervoor gaat voelen, wordt ook begrijpelijk, als men weet, dat Amerika dit jaar een uitvoeroverschot zal hebben van omstreeks 8 milliard dollar, waarvan de verschillende debiteur-naties maar omstreeks 2 milliard uit haar exporten en Amerikaanse bezittingen kunnen betalen - zodat niet minder dan 6 milliard moet worden geleend.
Een andere candidaat van de Republikeinen voor het presidentschap, Taft, heeft onlangs het economische beleid van President Truman daarop aangevallen, dat de prijzen in het binnenland zouden stijgen door de naar zijn mening al te uitgebreide hulpverlening aan andere naties. Tot op zekere hoogte is dit natuurlijk juist. Anderzijds zou dit een gunstige factor kunnen zijn voor het politieke welslagen van de Marshall-politiek, omdat de Amerikaanse boeren in voortgezette steun aan het buitenland en export van voedselproducten een kans zouden kunnen zien om hun prijzen hoog te houden. Ook Marshalls ambtgenoot van financiën
| |
| |
heeft een veel voorzichtiger geluid laten horen over de bedragen, welke men aan buitenlandse steun zou kunnen besteden. Het is gezien de binnenlandse politieke situatie in de Verenigde Staten nog verre van zeker, dat een groots opgezet plan tot buitenlandse hulpverlening door de openbare mening en door het Congres zou worden aanvaard. Men mag echter ook niet vergeten, dat juist alleen een groots opgezet plan kans van slagen heeft bij de Amerikanen, die nu eenmaal graag in grote lijnen denken en met grote plannen werken. Vele Amerikanen hebben het gevoel, dat hier een beroep wordt gedaan niet alleen op hun vermogen tot credietverlening, maar ook op de inderdaad zeer rijke natuurlijke hulpbronnen van de Verenigde Staten en op de morele en politieke leiding, welke hun land aan de wereld zou kunnen geven. Dit laatste punt is inderdaad een niet te verwaarlozen factor. De wereld heeft alle reden om Marshall dankbaar te zijn voor zijn initiatief. Maar het zal inderdaad alle staatsmanswijsheid van hem vereisen om te zorgen, dat deze politiek van hulpverlening de democratische toestanden in de wereld bevordert door daardoor een gezonder economische basis te scheppen, en niet nodeloos verder gaat en bepaalde eigenaardigheden van de Amerikaanse samenleving wil opleggen aan andere volken, die hun cultuur en hun staatsinstellingen op een andere wijze vorm willen geven.
Er zijn inmiddels in de Verenigde Staten drie commissies opgericht, die onderscheidenlijk een onderzoek zullen instellen naar de grenzen, welke een hulpverlening als deze moet hebben, naar de betekenis ervan voor de Amerikaanse hulpbronnen (denk aan het geconstateerde gebrek aan petroleum binnen de Verenigde Staten, dat tijdelijk is, maar misschien over een aantal jaren blijvend zou kunnen worden!), en naar de betekenis ervan voor de Amerikaanse economie in het algemeen. Van grote betekenis voor de politieke kansen van de Marshall-politiek in Amerika zou het verder zijn, als het denkbeeld van Senator Vandenberg werd verwezenlijkt en een afzonderlijke commissie, gevormd uit vertegenwoordigers van beide partijen, tot stand kwam, die de problemen, welke aan een hulpverlening als deze zijn verbonden, als geheel zou overzien. Het ‘bi-partisan’-karakter van de Amerikaanse buitenlandse politiek is door de verschillende nieuwe wendingen van het laatste halfjaar eer verzwakt dan versterkt. Het zou van grote en misschien beslissende betekenis kunnen zijn, het opnieuw te bevestigen.
De vraag, of het zal lukken om de Marshall-politiek door het Amerikaanse volk en het Amerikaanse Congres te laten aanvaar- | |
| |
den, is zeker een ‘bottleneck’. Maar aan de Europese zijde rijzen niet minder grote problemen. De eerste vraag is: is een dergelijk plan voor Europa technisch uitvoerbaar en zou men op korte termijn tot een praktisch plan kunnen komen? Dat lijkt wel het geval te zijn. Reeds op 22 Juni heeft het Engelse weekblad ‘The Observer’ een gehele pagina aan het Marshall-plan gewijd en toen in grote trekken trekken uiteengezet over welke dingen de volkeren van Europa het eerst zouden moeten beraadslagen en in welke phasen hun economische samenwerking moet worden georganiseerd. Ook van andere zijde zijn nuttige suggesties aangedragen en de landen van de Belgisch-Nederlands-Luxemburgse Tolunie hebben te kunnen gegeven, dat zij op de Parijse conferentie een bepaald voorstel willen doen. In hoofdtrekken is wel duidelijk, waarover de Europese samenwerking zal moeten lopen.
In de eerste plaats zullen de Europese naties een verlanglijstje moeten opstellen van de dingen, welke zij het hardste nodig hebben. Daarop zal voorkomen: voedsel, dat op het ogenblik ⅚ van de Europese dollarcredieten verslindt, kunstmest om de landbouwproductie in Europa te verhogen, machines, grondstoffen en steenkolen. Van de drie milliard dollar, welke Europa jaarlijks aan schulden maakt, wordt op het ogenblik slechts 400 millioen voor productieve doeleinden gebruikt. Zoëven werd reeds gezegd, dat in het kader van het plan-Marshall, naast onmiddellijke hulpverlening, die nog wel even noodzakelijk zal blijven, vooral moet worden getracht, de productieve krachten van Europa zelf te herstellen. Men kan daarbij het cijfer aanhouden van wijlen Lord Keynes, die berekende, dat Europa voor zijn naoorlogse herstel in totaal 25 milliard dollar nodig zou hebben.
Als tweede punt van de Europese plannen zal, voordat men een beroep op Amerika doet, nagegaan moeten worden met welke producten de landen van Europa elkaar kunnen helpen. De Londense ‘Economist’ noemde als voorbeelden de wol en de rubber, waarmede Engeland zijn lotgenoten zou kunnen bijstaan, en de phosphaten uit Noord-Afrika, welke Frankrijk voor het Europese herstel ter beschikking zou kunnen stellen. Helaas zijn de twee andere voorbeelden van ‘The Economist’, te weten hout en graan uit Polen en Rusland, afgevallen door de weigering van deze landen om aan het overleg over het aanbod van Marshall deel te nemen.
In de derde plaats komt dan een lijstje van de verlangens, welke de volken van Europa door en voor het grootste deel ook uit de Verenigde Staten bevredigd zouden willen zien. Mits op de juiste wijze opgesteld, kan dit voor bepaalde groepen in Amerika
| |
| |
een aanleiding zijn om de plannen te steunen. Men denke bijvoorbeeld aan de boerenorganisaties, die er haar uitvoer- en prijzenpolitiek door gesteund zouden zien. Toen ik onlangs kennis maakte met enkele Amerikanen, die naar aanleiding van het aanbod van Marshall Europa bezochten, viel het mij op, dat zij allen beter geïnformeerd en meer geïnteresseerd waren in de vraagstukken, welke ons in Europa bezig houden, dat men gemeenlijk van Amerikanen pleegt te veronderstellen; dat gold bijvoorbeeld ook voor Amerikanen uit het Midden-Westen, afkomstig uit overwegende landbouwstaten. Het kan zijn, dat hier de algemene verzwakking van het isolationisme en de betere informatie over wereldgebeurtenissen van de laatste jaren een rol speelt. Maar het zou ook wel eens kunnen zijn, dat zuiver eigenbelang hier een uiterst nuttige en heilzame drijfveer was.
Een moeilijk punt zal nog vormen de organisatie van de uitvoering. Men kan zich voorstellen, dat de Europese naties, die op het aanbod van Marshall willen ingaan, een nieuwe, speciaal daartoe gevormde organisatie scheppen. Men zou ook kunnen trachten, deze zaak in het kader der Verenigde Naties te houden door de Economische Commissie voor Europa in te schakelen, die doordat zij opvolgster is van verscheidene organisaties, ook op het gebied van steenkolenvoorziening en transportwezen, over een aantal nuttige gegevens beschikt. Gunner Myrdal, de bekende Zweedse econoom, die secretaris van deze commissie is, zal zeker alle pogingen aanwenden om haar bij de uitvoering van het plan te laten meewerken. Het argument, dat men aldus de deur open houdt voor Rusland en enkele daarmee verbonden Oosteuropese landen, snijdt echter weinig hout meer, nu deze geweigerd hebben aan het overleg deel te nemen. Men zou een inschakeling van de Economische Commissie voor Eurpoa op zijn hoogst kunnen beschouwen als een middel om de deur voor Rusland en de daarvan afhankelijke staten niet voorgoed te sluiten.
Hiermede zijn wij van de technische zijde van het probleem gekomen op de politieke vraag, of Europa bereid en in staat is op de grootse vraag van Marshall een even groots, van verantwoordelijkheidsbesef getuigend antwoord te geven. Velen in Europa zijn bij een aanbod als dat van Marshall beducht voor ‘dollardiplomatie’ en voor een overheersende Amerikaanse invloed. Het is ook onjuist om, zoals de ‘Baltimore Sun’ deed, Amerika met de barmhartige Samaritaan te vergelijken. Er steekt in de houding van Amerika natuurlijk het nodige eigenbelang. Maar dat neemt niet weg, dat het voor Europa een uiterst aannemelijke oplossing zou kunnen zijn en... misschien de laatste kans.
| |
| |
Het is dwaasheid om te willen ontkennen, dat hulp van een dergelijke omvang ook een zekere invloed van de Verenigde Staten in Europa zal meebrengen. Ook zullen de Verenigde Staten waarborgen vragen voor een naar hun gevoel juiste besteding van de geïnvesteerde millioenen; de overeenkomst, welke zij met de Griekse regering hebben gesloten over de uitvoering van de hulp aan dat land, laat geen er twijfel over, dat zij daarvoor zekere waarborgen zullen vragen.
Als Moskou echter beweert, dat het het Amerikaanse plan afwijst, omdat dit de ‘souvereiniteit’ der kleine staten zou aantasten, zegt het 't omgekeerde van wat het denkt. Moskou ziet in het plan-Marshall het gevaar, dat de Amerikanen door het verspreiden van welvaart en orde in Europa afbreuk zouden kunnen doen aan de invloed, welke Rusland zelf in Oost- en Midden-Europa heeft.
Die overweging was bekend en wat dat betreft was er weinig aanleiding om Rusland tot de besprekingen in Parijs uit te nodigen. Het was echter wel gewenst, de verantwoordelijkheid voor een afwijzing duidelijk vast te stellen en tegenover Frankrijk en tal van Europese landen, die menen, zich tegenover Rusland geen al te grote vrijmoedigheiden te kunnen veroorloven, duidelijk te maken, dat de kwade wil niet in het Westen, maar in het Oosten ligt.
Marshall heeft zich op 1 Juli ook zeer scherp uitgelaten over de Russische anti-propaganda: ‘Men zou de zaak niet op fantastischer wijze verkeerd kunnen voorstellen en de waarheid niet kwaadwilliger kunnen verdraaien dan door de herhaaldelijk uitdrukkelijk blijkende of door de regels heenspelende propaganda-beweringen, dat de Verenigde Staten imperialistische bedoelingen hebben of dat de Amerikaanse hulp is aangeboden ten einde aan de ontvangers daarvan enigerlei vorm van politieke en economische overheersing op te leggen’. Deze weerlegging is juist, maar sluit natuurlijk niet in, dat Amerika geen belangrijke ‘finger in the pie’ krijgt in Europa. Sprekender nog zijn de woorden, welke Marshall iets later gebruikte: ‘Er zijn in de Europese landen geen politieke partijen achtergelaten, welke aan de Amerikaanse belangen dienstig zouden zijn, om te proberen van binnenuit de macht te veroveren. Geen Amerikaanse vertegenwoordigers hebben getracht, het vastleggen van de politiek van Europese landen te overheersen. Geen “verenigde Amerikaans-Europese maatschappijen” zijn aan tegenstribbelende regeringen opgedrongen’. Het is een duidelijke en verdiende terechtwijzing aan de Russische regering, die zich aan dergelijke praktijken herhaalde malen heeft schuldig gemaakt.
| |
| |
Betekent de uitvoering van het Marshall-plan dus de schepping van een Westelijk blok in Europa? Tot op zekere hoogte ongetwijfeld. Een dergelijke samenwerking was overigens reeds lang noodzakelijk, maar is tot dusverre uitgesteld om de deur niet voor de neus van Rusland te sluiten. Wanneer de Russen op het ogenblik zelf die deur hebben dichtgetrokken, kunnen zij de naties van West-Europa niet verwijten, dat zij deze prachtige kans om tot economische herleving te komen met beide handen aanvatten, en dat daaruit dan ook een zekere mate van politieke samenwerking resulteert.
Dat neemt niet weg, dat het terzijde staan van verscheidene Midden- en Oosteuropese mogendheden uitermate te betreuren valt. Bij de uitvoering van het plan kan men bijvoorbeeld denken aan een betere samenwerking op transportgebied en aan grootscheepse plannen tot het opwekken van electrische energie door waterkracht. Verscheidene van dergelijke projecten zouden ook op Midden- en Oost-Europa betrekking kunnen hebben, als de betrokken staten maar wilden. Men kan alleen hopen, dat het Marshall-plan voor West-Europa een dusdanig succes wordt, dat deze levende propaganda voor de democratie ook meer naar het Oosten toe invloed gaat krijgen. Dat is echter zeker niet te verwachten. Waarschijnlijk is veeleer een nog meer geprononceerde afscheiding tussen een westelijk deel van Europa, dat economisch en ten dele ook politiek tegen Amerika aanleunt, en een oostelijk deel, dat (naar het zich voorlopig laat aanzien nog steeds in stijgende mate) in de Russische invloedssfeer komt te liggen. Veelbetekenend is wat dit laatste punt betreft de houding van landen van als Finland en Tsjecho-Slowakije, waarover bij het bespreken de uitnodiging tot bijwoning van de conferentie in Parijs uiterst tegenstrijdige berichten de ronde deden. Beide landen zijn politiek, cultureel en economisch nog niet uitsluitend op Rusland georiënteerd. Beide landen onderscheiden zich ook van de staten, die geheel onder Russische invloed staan, doordat zij een goedwerkende democratische samenleving vormen. Sommige geruchten willen, dat Tsjecho-Slowakije binnen afzienbare tijd een zelfde crisis en een zelfde opschuiving in communistische richting te wachten zou staan als in Hongarije bij de recente terzijdestelling van Minister-president Nagy c.s. het geval is geweest. De situatie is ongetwijfeld gespannen en het zou wel eens kunnen zijn, dat het Marshall-plan, hoe noodzakelijk ook op economisch gebied en hoe gewenst voor het scheppen van klaarheid in de politieke verhoudingen, voor de eerste jaren
een scheiding van Europa onvermijdelijk maakt. De schuld daarvoor ligt
| |
| |
dan echter noch bij Marshall, noch bij de landen van West-Europa.
1948 is in de Verenigde Staten het jaar van de presidentsverkiezing en dus zal tot een grootscheepse hulp aan Europa besloten moeten worden in een speciale zitting van het Congres van dit najaar. Dat wil zeggen dat uiterlijk in September de Europese plannen klaar moeten zijn. Een belangrijk punt zal daarbij ook zijn, of men erin slaagt, de drie Westelijke zones van Duitsland, waar het economisch verkeer niet alleen door de gevolgen van de oorlog, maar ook door bureaucratische overorganisatie en tal van andere factoren wordt gehinderd, te verbeteren en in te schakelen in het geheel van de West-europese economie. De Amerikanen en de Engelsen hebben van de fusie van hun zones tot dusverre geen succes weten te maken, ten dele omdat zij al te veel bevoegdheden hadden overgedragen aan de Duitse autoriteiten in de verschillende ‘Länder’ en ten dele ook omdat de Amerikaanse en de Engelse opvattingen omtrent het te volgen beleid belangrijk uiteenliepen. In de laatste factor kan nu zeker verbetering worden gebracht, in de eerste misschien ook.
Het aanbod van Marshall heeft grote perspectieven. Het is geen utopisme, maar harde en eenvoudige realiteit. Aan de beste vertegenwoordigers van Europa is het antwoord.
J. Barents
|
|