houdbaar door eenzijdigheid. Het is zelfs de vraag, of het waarlijk zuivere beginselen mogen heten en of beginselzuiverheid geen kilte veronderstelt, gelijk het marmer kil is, dat het vergankelijke vlees tot eeuwigheid verstart en verheerlijkt. Doch dit marmer is aanzienlijk door de keuze, die de kunstenaar maakte uit de levende bewegingsogenblikken en buiten die keuze, buiten de ervaring, die nodig is om deze keuze te kunnen maken, blijft het marmer een klomp, het beeld een paskwil.
‘Het wonder van Dostojewski's kunst is het wonder der eindeloze beweging, het wonder dus ook der nooit voltooide zielsontwikkeling’ schrijft Coster in een ogenblik van heldere zelfkritiek op zijn methode. Hij zoekt de mobilisering der gemoedskrachten door aandoening na aandoening; hij gelooft uitsluitend in de innerlijk mobiele mens.
Tegen dit inzicht kan men, aesthetisch zowel als algemeen-wijsgerig, de stabiele mens verdedigen. Het ogenblik bestaat omwille van de eeuwigheid, niet andersom. Het is een oud punt van debat, ouder misschien dan de pijl van Zeno: het debat van beweging en rust, waarin Coster zich mengde om te zeggen, dat zonder de beweging van het hart er geen werkelijkheidswaarde overblijft voor de rust van de geest.
Zijn Nederlandse Poëzie in Honderd Verzen is in dit opzicht zeker zijn meest harmonische boek. Het toont de rust van de traditie als de resultante aller moderniteiten, waar hart en durf bij waren gemoeid. Het is meer dan een knap boek. Het is een zielvol boek.
Hier kan men hetgeen bij Coster ethica genoemd wordt in volle werking zien. Het is geen predikantenmoraal. Het is een verdediging van de levenswarmte in deugd en ondeugd, een verzet tegen verschraling in braafheid of zonde.
Over de samenhang van intentie en intensiteit zijn Costers begrippen misschien te eenvoudig: het slecht bedoelde kan van geestdrift gloeien en het goed bedoelde kan flets zijn als zout, dat zijn smaak verloor. Razende demonie weerstaat men met geen vage liefde jegens alles en allen, maar nog minder drijft men de duivel uit met knappe trucjes en listige artikeltjes. Coster weet, dat vermoeide intensiteit doorgaans dorheid van hart oplevert, schijnbaar cynisme voortbrengt, in waarheid ontveinsde apostatische schaamte. Hij weet, dat Chateaubriand, ook waar hij toneel speelt, eerlijker is dan Stendhal, ook waar deze zich beschuldigt. Hij ziet, dat Nietzsche vaak alleen maar slim is, boerenslim uit ijdelheid.
Telkens is er in zijn kritieken een plaats, waar hij hoog uitkijkt