| |
| |
[pagina t.o. 9]
[p. t.o. 9] | |
| |
| |
| |
Byron's Don Juan
His soul is like a star and dwells apart.
Hazlitt.
Don Juan is een historische en slechts wat zijn einde betreft een legendarische figuur.
Vóór dit nauwkeurig was nagevorscht meende men wel, dat Don Juan en Faust oorspronkelijk identiek waren, varianten hoogstens van eenzelfden oorsprong, stoelend op een zelfde basis. Deze vergissing is begrijpelijk als gevolg van een, wel zeer oppervlakkig beschouwde, overeenkomst tusschen de levensloopen dier beide figuren; immers zoowel Faust als Don Juan raken verwikkeld in allerlei liefdesavonturen en worden ten slotte door den Duivel gehaald.
Echter staat het nu wel vast, dat deze twee historisch aanwijsbare menschen niets met elkaar te maken hebben gehad en ook zoo min land- als tijdgenooten waren.
Don Juan leefde in Sevilla in de veertiende eeuw en Doctor Johannes Faust - waarom Goethe hem Heinrich noemde mag de Hemel weten! - leefde in Krakau in de zestiende eeuw.
Don Juan dan - Faust interesseert ons nu verder niet meer - woonde in Sevilla, gelijk bereids gezegd en was daar ook geboren uit het adellijke geslacht der Tenorio's; zijn vader was een beroemde Admiraal, die den heldendood stierf in een zeeslag tegen de Mooren.
In Don Juan's tijd was de regeerende Koning van Castilië Don Pedro een jonge man, die den bijnaam had van: de Wreede. Pedro de Wreede en Don Juan de Tenorio waren zeer bevriend met elkaar en wedijverden in het beleven van niet zelden misdadig-galante avonturen.
Op een nacht poogde Don Juan de dochter van den Commandant Gonzalo de Ulloa gewelddadig te ontvoeren, geraakte daarbij in gevecht met dien Commandant en doodde hem.
De verslagenheid in Sevilla was groot, doch men durfde tegen Don Juan geen klacht in te dienen in verband met de intieme relatie van dezen met den regeerenden vorst.
Echter liet de begrijpelijkerwijze wraakzuchtige familie van den Commandant het daar niet bij; zij lokte onder het voorwendsel van een liefdesavontuur Don Juan in het klooster der Franciskaners en uit dat klooster is Don Juan toen nooit meer te voorschijn gekomen; het is wel zeker dat men hem daar heeft gedood en begraven.
| |
| |
Tot zoover de historie en nu begint dan het legendarische einde!
De Franciskaner monniken moesten er natuurlijk een verklaring voor geven, hoe het kwam dat Don Juan niet meer verscheen en toen vertelden ze het volgende:
De vermoorde Commandant was in het klooster begraven en op zijn graf was een standbeeld voor hem opgericht. Toen Don Juan nu in het klooster kwam, hoonde en beleedigde hij dit standbeeld, dat toen ineens levend werd en Don Juan greep! Meteen scheurde de vloer vaneen; helsche vlammen en zwaveldampen stegen er uit op en een volgend oogenblik had het steenen beeld Don Juan in die loeiende vlammen, dus in de Hel geworpen, waarna de vloer zich weer sloot en het standbeeld zijn plaats op het voetstuk weer innam.
In Sevilla werd deze voorstelling van zaken zeer aannemelijk geacht en grif geloofd; bovendien zullen de familie en de vrienden van den vermoorden Commandant er ook wel voor gezorgd hebben, dat er geen twijfel rees en zoo vond de geschiedenis van Don Juan dan haar dramatisch en voldoening schenkend slot.
Het geval lokte uiteraard tot een dramatische verwerking; de historie speelde zich af in het laatst van de veertiende eeuw, maar het zou toch nog tot 1630 duren eer Gabriël Tellez, de Prior van het klooster der Barmhartige Broeders te Madrid, onder het pseudoniem van Tirso de Molina met zijn drama: El Burlador de Sevilla y Convidado de Piedra de schier eindelooze rij bewerkingen van het motief opende.
Sedert verschenen er in Spanje, Italië, Frankrijk, Rusland, Engeland en misschien in nog wel enkele andere landen dramatiseeringen van het gegeven in allerlei vormen: drama's, blijspelen, opera's, poppenspelen, pantomimes, enz. en de meeste van die bewerkingen hadden groot succes wat ook, gelet op het onderwerp, niet zoo vreemd is wanneer we even denken aan hetgeen Schiller ons als ‘Kunstgriff’ aanbeveelt:
Wollt ihr zugleich den Kindern der Welt und den Frommen gefallen.
Malet die Wollust, - nur malet den Teufel dazu!
Alleen in de vaderlandsche literatuur treffen wij nergens het bewijs aan, dat ook voor onze dichters of tooneelschrijvers het gegeven eenige aantrekkelijkheid bezat, maar mogelijk zijn wij ter zake niet volledig georiënteerd.
Den braven Vondel lag het onderwerp begrijpelijker wijze niet, maar Hooft, Huygens en Bredero hebben het ook versmaad en zoowel de auteur van Trijntje Cornelis als die van de Kluchte van den Molenaer schrokken toch waarlijk niet terug voor de be- | |
| |
schrijving van ‘galante avonturen’ al lieten ze die dan ook in lagere regionen spelen dan die waarin men een figuur als Don Juan op een passende wijze kan laten optreden.
De meeste van die Don Juan bewerkingen zijn inmiddels alweer vergeten; van nog blijvende waarde zijn die van Lorenzo da Ponte, den tekstschrijver van Mozart's opera en dan natuurlijk Molière's beroemde comédie Don Juan ou le Festin de Pierre, welk laatste drama eigenlijk zijn apotheose vond in Baudelaire's bekende gedicht: Don Juan aux Enfers.
Door het citaat van Schiller begrijpen we reeds waarom het gegeven althans vroeger zoo populair was en trouwens nog wel is, indien het maar in een aantrekkelijken vorm wordt opgedischt.
Het publiek ziet op het tooneel of in de film wel erg graag veel ‘slechtigheid’ of veel misdaad bedrijven en leest er ook graag over in een boek - zoo is de menschelijke natuur nu eenmaal! - mits, let wel! de slechtaard of de misdadiger tenslotte op een doeltreffende wijze wordt gestraft. Blijft die straf echter uit, dan is er onderbewust een zekere angst over het feit, dat men van die slechtigheid zoo genoten heeft, zonder dat de vergelding, als een vrijbrief voor dat genieten, ten slotte alles weer goed maakt. De Duivel mag gerust als verleider optreden; o, gaarne! maar hij moet ten slotte òf terugdeinzen voor een Engel òf den aterling in zijn klauwen nemen en in de Hel werpen! Met zoo'n slot in het zeker vooruitzicht is het heerlijk om te gnuiven en te genieten van allerlei soorten slechtigheid.
In Engeland moest de eenige auteur - behalve Byron - die Don Juan als onderwerp koos en dat was Th. Shadwell die in 1720 zijn drama The Libertine liet verschijnen, dit tot zijn schade ervaren. Want Shadwell maakte van zijn Don Juan zoo'n onwaarschijnlijk monster van slechtigheid, dat zelfs geen duivelsche macht in staat was om al die doortraptheden naar behooren af te straffen, met gevolg dat het publiek zich onbehaaglijk voelde na afloop van de voorstelling en het werk dan ook op een volslagen fiasco uitliep.
Vrijwel alle bewerkers van de Don Juan-sage hebben zich, wat de hoofdlijnen betreft, wel aan het semi-historische gegeven gehouden, behoudens dan de invoeging van verschillende bijfiguren en het aanbrengen van de noodige varianten, zooals b.v. in Molière's bewerking de figuur van Sganarelle, in Mozart's opera die van Leporello enz.
Maar nu we dan eindelijk genaderd zijn tot Byron's Don Juan,
| |
| |
een werk dat torenhoog uitsteekt boven het overgroote meerendeel der andere Don Juan bewerkingen, moeten we al dadelijk zeggen dat Byron in zooverre een uitzondering op den regel maakt, dat hij zich juist niet aan het semi-historische gegeven heeft gehouden, ja, dat hij in feite aan de Sage bijna niets anders heeft ontleend dan den naam van den held.
En dat is te verrassender, omdat de aanhef van het gedicht wel heel sterk het vermoeden wekt, dat Byron aanvankelijk wel degelijk van plan is geweest den bekenden inhoud van de Sage te benutten, want de eerste stanza luidt:
I want a hero; an uncommon want
When every year and month send forth a new one,
Till, after cloying the gazettes with cant,
The age discovers he is not the true one;
Of such as these I should not care to vaunt,
I'll therefore take our ancient friend Don Juan -
We all have seen him in the pantomime,
Sent to the devil somewhat ere his time.
maar al dichtend heeft Byron dat voornemen blijkbaar geheel laten varen; zijn Don Juan is ook wel een Hidalgo en hij werd ook geboren in Sevilla, maar daarmee houdt de gelijkenis met den historischen naamgenoot dan ook op.
Bovendien is het karakter van Byron's Don Juan heelemaal niet Don Juan-achtig, zooals wij dat nu nog bedoelen en begrijpen. Het tegendeel is waar. Byrons held verleidt nooit, hij wordt veeleer verleid of men poogt hem te verleiden, bij welke gelegenheid hij soms bijna de houding aanneemt van Jozeph tegenover de vrouw van Potifar.
Zeer in het kort verteld is de geschiedenis deze:
Don Juan is gelijk reeds gemeld geboren te Sevilla, zijn vader was Don José en zijn moeder Donna Inez. De verhouding tusschen de echtelieden liet alles te wenschen over, maar eer het tot een echtscheiding kwam stierf Don José tot opluchting van de heele familie.
Donna Inez, een zeer geleerde vrouw, die ook veel deed aan wat men tegenwoordig noemt: ‘maatschappelijk werk’, voedde haar zoon volgens streng wetenschappelijke regelen op, zodat de knaap op zestienjarigen leeftijd werkelijk nog een volmaakt onschuldige jongen was.
Donna Inez had een vriendin Donna Julia, een jong vrouwtje met Moorsch bloed in haar aderen, koolzwarte oogen en een uiterst vurig temperament; ze was getrouwd met een ouden heer van goeden huize, Don Alfonso genaamd.
Julia kwam veel aan huis bij Inez en zoo ontstond er ook een
| |
| |
innige vriendschap tusschen haar en Juan, welke al spoedig ontaardde in een liefdesverhouding, waar Julia het trouwens op had aangelegd en die haar weinig moeite kostte bij den nog zoo argeloozen Don Juan.
Op een nacht kwam Don Alfonso opzettelijk onverwacht thuis en wat hij reeds vermoedde bleek waar te zijn: Julia bedroog hem met Juan. Het gevolg was een nachtelijke vechtpartij tusschen den ouden heer en den jongen minnaar, waar ze allebei gelukkig levend afkwamen. Maar het huwelijk van Julia en Alfonso werd ontbonden; Julia ging treuren in een klooster en Inez, zeer geschokt door het verrassende resultaat van haar streng opvoedingssysteem, liet haar zoon, om hem tot andere gedachten te brengen maar een zeereis maken en zoo scheepte Don Juan zich dan ook weldra met zijn gouverneur en een bediende en een hond in op een schip dat naar Cadiz zou varen. Het schip geraakte echter in een storm en verging wat men noemt met man en muis; alleen Don Juan bracht het leven er af en spoelde aan op een woeste kust, waar hij volkomen uitgeput en met nauwelijks nog eenige kleeren aan zijn lijf zich sleepte naar een rotsspelonk en daar het bewustzijn verloor.
Hier werd hij echter al spoedig gevonden door Haidee, het aanvallige en eenigste kind van een Griekschen kaperkapitein en slavenhandelaar, die daar aan die onherbergzame kust zijn rijke opslagplaatsen had. Haidee verpleegde Juan liefderijk, voorzag hem van nieuwe kleederen en het duurde niet lang of Juan was weer geheel de oude. De jongelui werden verliefd op elkaar en daar Haidee's vader naar men vertelde inmiddels op zee was omgekomen, stond niets hun jong geluk in den weg. Ze richtten feesten aan, daverende feesten, waaraan de heele bevolking uit die streek zingend, dansend, etend en drinkend - het laatste ten detrimente der voorraadsschuren van Haidee's vader! - deelnam.
Tot plotseling de dood gewaande terugkwam, in stomme verbazing al die orgieën aanschouwde en als comble, te midden van al dat gefeest, zijn dochter Haidee aantrof in de armen van Don Juan!
De vertoornde kaperkapitein wilde Don Juan dadelijk dooden, maar gehoor gevend aan de smeekbeden van Haidee, zag hij daar van af, doch hij nam Don Juan toch gevangen en liet hem brengen naar een schip, dat met een lading slaven zeilree lag voor Turkije.
Zoo werden de jongelieden gescheiden; Haidee kreeg van verdriet de vliegende tering en stierf nog voor zij het kind van Don Juan en haar had ter wereld kunnen brengen.
Aan boord van het slavenschip bevond zich ook een Italiaansch
| |
| |
operagezelschap, dat door zijn impressario verraderlijk en bloc aan den slavenhandelaar was verkocht. Om ontvluchting te beletten werden alle slaven aan boord twee aan twee aan elkaar gebonden en zoo geviel het dat Don Juan gekoppeld werd aan de eerste jeugdige dramatische sopraan van het gezelschap. Deze jonge diva had een paar oogen ‘that looked into the very soul’ en bezat ook tal van andere aantrekkelijkheden. Wat er onder deze omstandigheden zooal verder gebeurde gaat de dichter kieschheidshalve maar voorbij ‘we should ne'er too much inquire’, maar ten slotte bereikte het slavenschip Constantinopel, waar Don Juan nu spoedig van zijn sopraantje werd bevrijd.
In Turkije's hoofdstad werd hij vervolgens met andere slaven op de markt tentoongesteld en te koop aangeboden.
Daar trok hij de aandacht van de Sultane Favorite, Gulbeyaz, die nu den Oppereunuch Baba gelastte den schoonen jongeling voor haar te koopen om hem vervolgens, vermomd in vrouwenkleeren, bij haar te brengen.
Dus geschiedde. Maar Don Juan, zeer onwennig in zijn jurk en verdere kleedij, bleef ijskoud tegenover de liefdesvoorstellen van Gulbeyaz en het gesprek met de diep beleedigde en teleurgestelde vrouw nam al een gevaarlijke wending toen een neger haar kwam melden dat de Sultan haar verwachtte.
Gulbeyaz beval nu Baba om Don Juan die zich nu maar Juanna moest noemen, want hij hield zijn jurk steeds aan, naar het slaapvertrek der andere haremdames te voeren, teneinde daar den nacht door te brengen. De Directrice van die inrichting was wel van goeden wille, maar er was geen enkel bed vrij en het waren bovendien allemaal éénpersoonsledikanten. Maar bij nader onderzoek bleek toch dat de lieftallige Dudu in een twijfelaar sliep en dit vriendelijke meisje had er dan ook niet het minste bezwaar tegen dat Juanna het bed met haar zou deelen.
In den nacht werd Dudu nu echter door zulke vreemde droomen gekweld dat ze den heelen harem wakker gilde; Juanna scheen daar niets van te merken en snurkte door, waarna de algemeene rust ook spoedig weer intrad.
Toen de beleedigde, achterdochtige en jaloersche Gulbeyaz den volgenden morgen hoorde van Dudu's wonderlijk gedrag, beval ze dat Dudu en Don Juan elk in een zak genaaid zouden worden om vervolgens in de Bosporus te worden geworpen.
Maar door een list ontkwam dit tweetal aan dit ijselijke lot; zij vluchtten; Don Juan raakte Dudu onderweg kwijt en kwam terecht in een legerkamp der Russen, welke laatsten juist in oorlog waren geraakt met de Turken.
| |
| |
Onmiddellijk nam hij deel aan den strijd en hij onderscheidde zich daarbij zoo, dat hij weldra de eer genoot aan het Hof te worden voorgesteld aan Catharina II. Deze vorstin, die een erg zwak had voor knappe jongelui en juist haar favori door den dood had verloren, bekeek Don Juan met opmerkelijk welgevallen en het duurde dan ook niet lang of Don Juan genoot allerlei soorten van hooge gunsten en werd weldra een der invloedrijkste personages aan het Russische hof. Dermate, dat hij na verloop van eenigen tijd door zijn hooge Gebiedster werd belast met een geheime diplomatieke zending naar het Engelsche hof en zoo kwam Don Juan in Londen, waar hij in de hoogste society-kringen ook weldra een zeer gezochte en gevierde persoonlijkheid werd.
Hij kwam daar vooral veel aan huis bij Lord Henry en Lady Adeline Amundeville, die hem dan ook uitnoodigden om met tal van andere deftige lieden hun gast te zijn op Norman Abbey, hun oud adellijk landgoed dat eenmaal een klooster was geweest. Lady Adeline flirtte wel een beetje met Don Juan, maar ze had er toch meer plezier in om hem uit te huwelijken, wat echter niet lukte. Onder de andere dames die graag met hem flirtten was een Duchess Fitz Fulke die geen erg goeden naam had, maar Don Juan interesseerde zich niet voor haar; hij was verliefd op een aardig jong meisje, dat Aurora Raby heette.
In verband met de omstandigheid dat Norman Abbey vroeger een klooster was geweest, waaruit de monniken ten tijde van Hendrik VIII met geweld verdreven waren, bestond de legende dat in een bepaald gedeelte van het kasteel wel eens de geest van een monnik verscheen, die wel geen kwaad deed, maar toch een spookachtige sfeer in dat kasteelgedeelte schiep. Juist in dat gedeelte sliep Don Juan en waarlijk verscheen er op een nacht de gestalte van een monnik die eenige malen langs zijn bed liep doch dan weer verdween. Den volgenden nacht verscheen die geest weer maar nu had Don Juan geen zin om in dat spookachtige gedoe zoo maar te berusten. Hij vloog op den geest af greep hem vast en toen ervoer hij dat onder de monnikspij een zeer summier gekleede vrouw schuil ging en die vrouw was de oude coquette, de Duchess Fitz Fulke.
Wat er toen gebeurde meldt de geschiedenis niet, want hier eindigt plotseling het gedicht en Byron heeft blijkbaar geen lust gehad er een behoorlijk slot aan te maken, wat wij om vele redenen betreuren, doch waarin wij zullen moeten berusten.
Don Juan is verreweg het omvangrijkste werk van Byron; terwijl Childe Harold's Pilgrimage, verdeeld over 4 Canto's, 455
| |
| |
Stanza's omvat, telt Don Juan niet minder dan 1766 Stanza's verdeeld over 16 Canto's.
Toch is Don Juan veel minder bekend geworden en werd het in Engeland veel minder gewaardeerd dan Childe Harold. ‘Veel minder gewaardeerd’ is zeker te zacht uitgedrukt; het werd heelemaal niet gewaardeerd, integendeel! De dichter werd er om gehoond, uitgescholden; men kreet het poeem een lasterlijk pamflet en de verschijning een aantasting van de goede zeden, van de eerbaarheid, een aanfluiting van alles wat eerwaardig, fatsoenlijk en respectabel was, kortom, een perfide beleediging voor het Engelsche Gemeenebest. Blackwoods Magazine van Augustus 1819 schreef o.a.: ‘The moral strain of the whole poem is pitched in the lowest key. Love-honour- patriotism- religion- are mentioned only to be scoffed at’ en verder: ‘It appears in short as if this miserable man - Byron -, having exhausted every species of sensual gratification - having drained the cup of sin even to its bitterest dregs - were resolved to show us that he is no longer a human being.’
Erger kan het wel niet. Maar is dit oordeel billijk?
Multatuli schreef eenmaal: ‘Sarcasme is de bitterste uitdrukking van smart.’ Welnu, Don Juan is een apotheose van dat sarcasme!
Zeer zeker is het gedicht een opzettelijke hoon aan alles wat den puriteinschen Engelschman van die dagen dierbaar was, maar het is ook een afreageering van des dichters haat en walging en leed voor en om het nameloos vele wat hij in de voorafgaande jaren in zijn Vaderland had ervaren, doorgemaakt en geleden.
Byron begreep heel goed dat er na de publicatie van dit poeem voor hem in de Engelsche samenleving geen plaats meer zou zijn; hij had dat Engeland op den 25sten April van het jaar 1816 verlaten en keerde er nimmer terug; in den loop van het jaar 1818 begon hij in Venetië aan den Don Juan te werken; het werd zijn zwanezang, welke zijn trouwe vriend, bewonderaar en biograaf, Thomas Moore, later zou kenschetsen als ‘the most powerful and in many respects painful display of the versability of genius that has ever been left for succeeding ages to wonder at and deplore.’
Waarom was Byron eigenlijk zoo verbitterd?
De oorzaak daarvan is ietwat gecompliceerd.
Byron had een lichaamsgebrek; hij liep mank en menschen met een lichaamsgebrek plegen veelal aan een minderwaardigheidscomplex te lijden waardoor ze wantrouwig zijn en vooral ook erg kwalijk nemend.
Byron heeft zijn heele leven nooit de juistheid van het Fransche
| |
| |
gezegde begrepen: ‘Un journal - i.c. la Critique - est un monsieur!’ met gevolg dat elke beoordeeling van zijn werk, waarin hij niet uitbundig werd geprezen en waarin men ook maar de kleinste opmerking maakte, hem buiten zichzelf van woede bracht en volkomen uit zijn evenwicht! Toen hij eens toevallig hoorde dat een zekere Mr Saunders, een ‘damned salt-fish seller’, zooals hij hem zelf qualificeerde over zijn - Byron's - werk sprekend gewaagde van: ‘Grub Street’, dat is zooiets als ‘prullewerk’, zette Byron de verdere bearbeiding van het gedicht waaraan hij bezig was en dat reeds gedeeltelijk was verschenen, stop, wierp het manuscript in een la om er pas maanden later weer aan voort te werken.
En hoewel hij aanvankelijk toch zeker geen reden had om zich te beklagen over de ontvangst van zijn werk - o.a. van Childe Harold's Pilgrimage - hij meende toch altijd, dat men in waardeering tegenover hem te kort schoot.
Een groote ergernis voor hem was ook het feit dat hij nooit op de nominatie heeft gestaan om Poet Laureate te worden en dat iemand als Southey die functie, dien eeretitel kreeg, maar ook andere dichters van zijn tijd zooals Coleridge en Wordsworth kon hij nietuitstaan en feitelijk alleen maar, omdat hij meende dat de hulde welke men dezen bewees afbreuk deed aan wat men hem, Lord Byron, verschuldigd was.
Ook was hij ongenaakbaar trotsch op zijn adeldom! Hij was Lord Byron of Rochdale en hij vond die andere genoemde dichters toch eigenlijk maar burgerjongens en reeds daardoor zijn minderen.
Doch er kwam iets veel ernstigers bij.
Hij was in Januari 1815 gehuwd met de dochter van Sir Ralph Milbanke, een huwelijk, dat eenige verwondering wekte bij zijn intieme kennissen die wisten, dat diezelfde jonge dame hem eerst een blauwtje had laten loopen, een heel ding voor den zoo trotschen en gauw beleedigden Byron, maar hij dacht in dit geval zeker: de aanhouder wint en hij kreeg haar dan ook.
In December van datzelfde jaar werd uit dit huwelijk een dochtertje geboren. Eenige weken na die geboorte vertrok Lady Byron met haar baby naar het ouderlijk huis, met de bedoeling dat haar man haar daar spoedig na zou komen. Ze namen hartelijk afscheid en onderweg zond de jonge vrouw haar onbestorven weduwnaar nog een brief vol grapjes en innigheden. Doch zoodra ze was thuisgekomen ontving Byron van zijn schoonvader een brief met de mededeeling dat hij er maar niet op moest rekenen dat zijn dochter nog ooit bij hem zou terugkeeren.
| |
| |
Wat de aanleiding voor deze verrassende houding van Lady Byron is geweest, is nooit bekend geworden; noch Lady Byron noch Byron zelf hebben zich daar ooit over uitgelaten; toen iemand hem er vele jaren later eens naar vroeg en vertelde wat voor een wonderlijke lasterpraatjes er over dit geval de ronde deden, sprak Byron glimlachend: ‘The causes, my dear Sir, were too simple to be easily found out.’
Ten slotte zijn het niet onze edelste instincten welke ons nieuwsgierig doen zijn naar echtscheidingsredenen van anderen; bovendien zijn ze, wat het geval Byron betreft, toch ook al lang verbleekt en verjaard. Doch van literair belang is het - en dat interesseert ons wèl - te weten dat de huishoudster van Byron's schoonmoeder als stokebrand tusschen de jonge echtelieden een heele leelijke rol heeft gespeeld, welke haar nochtans, zij het op een weinig aantrekkelijke wijze, onsterfelijk heeft gemaakt, wijl Byron op haar een vrij groot scheld-gedicht maakte dat A Sketch genaamd is en aldus begint:
Born in the garret, in the kitchen bred
Promoted thence to deck her mistress' head;
Next - for some gracious service unexpressed
And from its wages only to be guessed -
Raised from the toilet to the table, - where
Her wondering betters wait behind her chair.
With eye unmoved, and forehead unabash'ed,
She dines from off the plate she lately washed.
en met ook nog deze woede-uitbarsting:
Down to the dust! - and as thou rott'st away
Even worms shall perish on thy poisonous clay.
doch aan die scheiding danken wij ook, en daar zijn we aanzienlijk dankbaarder voor, het zoo aangrijpende en terecht beroemde Fare thee well, benevens meerdere ontroerende scheppingen, welke Byron's bittere smart om en het zoo vurig terugverlangen naar zijn vrouw op zoo'n prachtige wijze verklanken zooals, om nog een voorbeeld te noemen, dit tragische
On hearing that Lady Byron was ill.
dat aanvangt met:
And thou wert sad - yet I was not with thee;
And thou wert sick - and yet I was not near.
Methought that joy and health alone could be
Where I was not - and pain and sorrow here!
| |
| |
terwijl hij op de scheidingsacte ondanks het protest van den advocaat schreef:
A year ago you swore, fond she!
‘To love, to honour’ and so forth;
Such was the vow you pledged to me
And here's exactly what 't is worth!
Maar vóór alles danken wij toch aan die echtscheiding, zij het indirect, het ontstaan van des dichters grootste en wellicht meest aangrijpende schepping, zijn onsterfelijke Don Juan!
Indirect, want zoodra het gerucht van het gerezen conflict tusschen de echtelieden Byron in de Londensche kringen was doorgedrongen, keerde vrijwel de geheele society zich tegen Byron; men bracht het geval op de schunnigste wijze uit in pamfletten, schimpdichten, spotprenten enz.; kortom, een golf van verguizing bedolf de figuur van den jongen man, die nog zoo kort geleden de alom aangebeden dichter en de overal zoo gaarne geziene gast was geweest!
Dat was teveel voor den toch al zoo hyper-sensitieven man; hij vluchtte Engeland uit; in Zwitserland was het Madame de Staël, die nog een poging deed om de echtgenooten weer tot elkaar te brengen, maar het mocht niet baten; de scheiding kwam weldra wettelijk tot stand.
Uit den gegeven korten inhoud van Don Juan blijkt al wel dadelijk dat we hier te doen hebben met een in opzet zeer luchtig en hier en daar ook zeer humoristisch gegeven. Het is eigenlijk een avonturen-roman in verzen; het verhaal zelf loopt er echter slechts als een tamelijk dunne draad doorheen en de dichter gebruikt die draad hoofdzakelijk om daaraan beschouwingen en beschrijvingen van allerlei aard vast te knoopen welke het verhaal zelf dan ook zeker meer dan tienvoudig in lengte overtreffen. Er zijn geheele canto's waarin het verhaal geen stap verder komt, maar dat is eerder een winst dan een verlies, want die beschouwingen en beschrijvingen zijn het ten slotte, die bovenal de waarde en het belangwekkende van het poeem vormen.
Byron neemt geen blad voor zijn mond in Don Juan en laat ook voor de oogen van de preutsche of quasi preutsche Engelsche society alle vijgeblaadjes vallen, zonder nochtans de poëtische schoonheid of den geestigen zin zijner verzen geweld aan te doen, maar hij heeft er een satanisch genot in als hij ervaart hoe men zich in Engeland aan zijn werk ergert en er zich over ontzet; spottend schrijft hij dat hij zich toch een beetje in acht zal moeten nemen.
| |
| |
Because the publisher declares, in sooth,
Through needles' eyes it easier for a camel is
To pass than those two cantos into families.
een rijmvorm welke ook zeer vindingrijk en vermakelijk is en die ook op vele plaatsen elders herinnert aan onzen Schoolmeester, zij het in een wat meer gekuischten vorm; ook aan Wilhelm Busch doet het soms even denken.
Don Juan is opgedragen aan Southey, maar die opdracht is zoo ironisch en om het maar eerlijk te zeggen, zoo beleedigend gesteld - in verzen - en niet alleen voor Southey maar ook voor de twee andere ‘Lakers’, terwijl Viscount Castlereagh, de man die Engeland vertegenwoordigde op het Weener Congres en passant ook nog een lik uit de pan krijgt door uitgescholden te worden voor een ‘intellectual eunuch’, zoo beleedigend, dat Southey met die dedicatie wel niet bijster ingenomen zal zijn geweest. Zijn geest moet zich maar troosten met de overweging dat zoo zijn ietwat bleeke en zoete verzen reeds lang vergeten zijn, zijn naam nochtans voor het nageslacht blijft bewaard, omdat Byron hem eens zoo geestig heeft uitgescholden!
Uit die opdracht blijkt nogeens overduidelijk Byron's afgunst door de quasi minachting - de vos en de druiven! - voor het Poet Laureateschap.
Die opdracht had overigens gevoeglijk gemist kunnen worden, ze ontbreekt ook trouwens bij de eerste uitgaven van het werk, maar ontbloot van geest is ze allerminst, zooals niets van Byron. Als hij de ‘Lakers’ Southey, Coleridge en Wordsworth daar aan het meer in Keswick nog eens en bloc over de knie legt, schrijft hij: Jullie verbeelden je nu wel
That Poesy has wreaths for you alone
There is a narrowness in such a notion
Which makes me wish you'd change your lakes for Ocean.
Het is verleidelijk om over die opdracht, welke nog veel meer puntige en geestige dingen bevat, nog wat uit te weiden, maar we zullen ons nu toch maar liever met Don Juan zelf gaan bezighouden.
Het eerste avontuur van Don Juan met Donna Julia gebruikt Byron na een korte politiek-critische inleiding, waarin hij den Engelschen verwijt nu na Waterloo al dadelijk den held van Trafalgar Nelson, te hebben vergeten, terwijl Wellington - dien de Béranger Villainton noemde - nu de groote man is, omdat ‘the prince is all for the land-service’. Na die inleiding gebruikt Byron
| |
| |
dat eerste avontuur om zijn oordeel eens te zeggen over de dwaze opvoedingssystemen in Engeland, terwijl hij er tevens zijn afkeer in lucht voor geleerde vrouwen, de ‘précieuses ridicules’, de blauwkousen.
't Is pity learned virgins ever wed.
Volgens den dichter moest de bibliotheek van een vrouw slechts bestaan uit twee werken: de Bijbel en het Kookboek!
Donna Inez, Don Juans moeder, nu is zoo'n geleerde vrouw
She knew her Latin - that is ‘the Lords Prayer’
And Greek - the alphabet - I'm nearly sure
She read some French romances here and there
Although her mode of speaking was not pure.
en hij werkt dat thema in vermakelijke en bijtende stanza's nog verder uit. De verleiding is telkens wel heel groot om nog meer te citeeren - het is nu eenmaal een zeer bijzonder genoegen om zijn medemenschen op mooie en geestige dingen te wijzen! - doch wij moeten ook ter wille van den beperkt te houden omvang van dit essay streven naar het meesterschap, dat Goethe ons dicteert.
Brutaal baldadig wordt de slechte verhouding geschilderd tusschen Don Juans ouders.
Don José and the Donna Inez led
For some time an unhappy sort of life
Wishing each other, not divorced, but dead!
hetgeen overigens pijnlijk veel gelijkt op de huwelijksverhouding tusschen Byrons eigen ouders. Men heeft Byron trouwens verweten dat zijn romanfiguren veelvuldig geteekend zijn naar personen uit het werkelijke leven - menschen zonder fantasie gelooven dat van elken schrijver! - en het is niet onmogelijk dat hij wellicht - onderbewust - in Donna Inez zijn visie op zijn eigen moeder heeft gegeven; hij heeft nooit veel van zijn moeder gehouden; ze was een bekrompen vrouw, wier leven was verbitterd en bedorven door een ellendeling van een echtgenoot, die ten slotte gelukkig dood ging, evenals de Don José in het gedicht en precies op hetzelfde gunstige oogenblik.
The lawyers did their utmost for divorce
But scarce a fee was paid on either side
Before unluckely, Don José died.
waarbij we dat ‘unluckely’ ironisch hebben op te vatten.
Als Inez' opvoedingssysteem ten slotte zoo falikant is uitgeloopen en ze Don Juan ten einde raad maar op reis heeft gestuurd in de hoop dat er op die manier van den jongen nog iets terecht zal komen, dan
| |
| |
...to pass her hours away
Brave Inez now set up a Sunday school
For naughty children who would rather play
Infants of three years old were taught that day
The great succes of Juan's education
Spurr'd her to teach another generation.
terwijl die laatste regels in het oorspronkelijke handschrift eigenlijk luiden:
Their manners mending, and their morals curing
She taught them to suppress their vice and urine!
maar dat heeft de dichter zelf verzacht om zijn kuische landgenooten niet al te erg te shockeeren.
En ziet, dan ineens te midden van al die vaak baldadige dwaasheid worden we dan plots weer getroffen en ontroerd door een zestal prachtig gebouwde en gevoelige stanza's, welke gespeend van allen overmoed in den grond zoo diep tragisch zijn.
No more - no more - Oh! never more on me
The freshness of the heart can fall like dew.
met aan het einde:
Ambition was my idol, which was broken
Before the shrines of Sorrow, and of Pleasure.
en dan de bittere omschrijving van wat de roem ten slotte waard is en waar hij mee eindigt:
...when the original is dust
A name, a wretched picture and worse bust.
waarna hij ineens zijn melancholie weer afschudt en als een voorlooper van Cornelis Paradijs Southey gaat parodieeren met
‘Go little book, from this my solitude!
I cast thee on the waters - go thy ways
And if as I believe thy vein be good
The world will find thee after many days.’
waarna hij uitroept:
The four first rhymes are Southey's every line:
For God's sake, reader! take them not for mine!
waarmee het eerste Canto dan wordt besloten.
Mede in verband met den omvang van het gedicht kan er geen sprake van wezen de inhouden der opvolgende canto's op den voet te volgen, maar dat is om een indruk van het werk te geven ook niet noodig.
| |
| |
Wij kunnen gevoeglijk volstaan met hier en daar nog eens een greep te doen uit den rijken, schier onuitputtelijk schijnenden voorraad van de zoo bij uitstek schoone, treffende, soms ook zeer piquante en vaak humoristische stanza's. Want ons doel is slechts, niet om het heele werk uitvoerig te bespreken, maar om den letterlievenden lezer nog eens aan het bestaan van dit zoo typisch Byroniaansche meesterwerk te herinneren.
En dat ‘herinneren’ is, dat beseffen wij, nog wel een weinig euphemistisch uitgedrukt; wij weten maar al te goed dat slechts heel weinig Nederlanders dit werk van Byron ooit onder oogen hebben gehad. Vraagt men den gemiddelden Nederlander - en wij bedoelen dan natuurlijk den beschaafden, min of meer literair geschoolden Nederlander - naar Byron, dan zal hij Childe Harold noemen, Fare thee well en als hij bij zijn bezoek aan het meer van Genève zijn Baedeker goed bestudeerd heeft: The Prisoner of Chillon. Maar van Don Juan heeft hij nooit gehoord, althans niet van den Don Juan van Byron.
Nu is dat ook wel verklaarbaar.
In Engeland werd het poeem bij zijn verschijnen met hevige kreten van afkeuring en ontsteltenis ontvangen, een houding welke zeker niet gegrond was op een objectieve beoordeeling; de mare van die afkeuring en ontsteltenis drong al spoedig door tot de leidende letterkundige kringen in ons land, waar men dus al dadelijk begon het werk met wantrouwen en vooringenomenheid te bejegenen, dermate dat het al spoedig werd doodgezwegen. ‘Zooiets las men niet!’
Maar de redenen welke in den tijd van het eerste verschijnen als bezwaar tegen het werk aanvaard konden worden, hebben voor onze huidige generatie geen bestaansrecht meer. Wij kunnen er ons nu slechts over verbazen dat men eertijds nog zoo bekrompen dacht.
Byron was met zijn ideeën en opvattingen inderdaad zijn tijd ver vooruit.
Wij zijn sedert al met heel wat krasser dingen vertrouwd geraakt en het laat ons uiteraard nu ook volkomen koud of Byron in zijn werk toenmaals algemeen zeer gerespecteerde persoonlijkheden aanvalt of belachelijk maakt.
Wie zal er zich heden ten dage nog aan stooten of Byron Castlereagh een intellectueelen eunuch noemt en tegen zijn tijdgenootelijke kunstbroeders zegt: You are shabby fellows; dat hindert ons al even weinig als wanneer wij nu lezen hoe Multatuli Duymaer van Twist of Fransen van de Putte uitschold en allerlei leelijke dingen naar het hoofd wierp.
| |
| |
Wij vragen nu slechts: Is Byron's Don Juan een kunstwerk dat ten volle waard is uit zijn donkere verguizing en negeering in het volle licht geplaatst te worden en dan is ons antwoord slechts een enthousiast: Ja!
Bij de lezing van het werk dringt zich merkwaardiger wijze telkens de herinnering op aan Goethe's Faust. Niet dat er ook maar in de verste verte sprake is van eenig plagiaat, maar de geest welke het werk bezielde en leidde was er onmiskenbaar toch ook een ‘der stets verneint’.
Byron was trouwens een groote bewonderaar van den Weimarschen meester; zoo zijn o.a. zijn Sardanapalus en zijn Werner beide aan Goethe opgedragen in zeer vleiende en nederige bewoordingen.
De dichter, de verhaler in Don Juan, is geheel doordrenkt van den Mefistophelischen geest. Ook doet Don Juan ons wel eens even denken aan Faust, want men vergete niet dat Goethe's aanvankelijk zeer geleerde en strenge Doktor, na zijn metamorphose, toch eigenlijk niet veel meer is dan een nogal sentimenteele, hevig, maar egoïstisch, verliefde lummel en dat is Don Juan ook. Er schuilt niets edels in den held van Byron's verhaal. Te ver moet men overigens die gelijkenis niet doortrekken; een eigenlijke Gretchen-figuur missen we, of het moest Haidee zijn; wel verschijnen er enkele Frau Schwerdtlein's ten tooneele maar, zooals bereids gezegd, het is vooral de verhalende dichter welke ons telkens herinnert aan Mephisto en juist dit Mephistophelische element maakt de lezing naast de bewondering voor de prachtige, epische en erotische lyriek zoo boeiend, zoo amusant, door zijn geestigheid, zijn bijtende opmerkingen en zijn aphorismen, zoodat men het werk - evenals dat met Faust het geval is - telkens weer kan opslaan om er opnieuw van te genieten en er nieuwe vondsten in te doen.
Aan Don Juan's volgend avontuur danken wij de prachtige opwindende, hier en daar fel realistische beschrijving van den scheepsramp, alweer op een verrassende wijze afgewisseld met humoristische en satyrische opmerkingen, welke den totaalindruk allerminst schaden.
Na Don Juan's redding begint dan de idylle met het Grieksche meisje Haidee, waarbij we door den dichter onthaald worden op de schoonste en wellicht ook wel de zwoelste erotische stanza's, welke ooit aan de pen van een Britschen dichter zijn ontvloeid.
En ja, wij kunnen ons voorstellen dat niet alleen Engelsche
| |
| |
vrouwen en meisjes hebben gebloosd of in ieder geval zullen getracht hebben te blozen bij deze wel zeer gedurfde poëzie, maar ook dat onze lieve grootmoeders, oud-tantes en verdere familieleden uit dien tijd voor zooveel ‘onbeschaamdheid’ zullen zijn teruggeschrokken.
En ook onzen braven Laurillard's, ter Haars, ten Kate's, Hazebroeken, Beetsen e.t.q. zal ongetwijfeld ‘het bloed der edele verontwaardiging naar de kaken zijn gestegen’, wanneer zij er ooit toe kwamen kennis te nemen van dit schandelijk stuk! En dan daarbij die goddelooze en lichtzinnige praatjes over den heiligen band des Huwelijks! De verheerlijking van de vrije liefde en de bewering dat een huwelijk altijd fataal is voor een kunstenaar en zeker voor een dichter!
Think you if Laura had been Petrarch's wife
He would have written sonnets all his life?
Byron wist heel goed dat men zich hevig ergerde aan al die dingen en hij liet niet na die geërgerde lieden hevig voor den mal te houden.
Haidee and Juan were not married, but
The fault was theirs, not mine; it is not fair
Chaste reader, then, in any way to put
The blame on me, unless you wish they were;
Then if you'd have them wedded, please to shut
The book which treats of this erroneous pair;
Before the consequences grow too awful;
't Is dangerous to read of loves unlawful.
Intusschen zullen de ‘chaste readers’ toch wel definitief bevroren zinnen moeten gehad hebben, indien ze niet onder de bekoring kwamen van de heerlijke beschrijving, welke de dichter geeft van Haidee's schoonheid en aanvalligheid
Her overpowering presence made you feel
It would not be idolatry to kneel.
Dat ze - die ‘chaste readers’ - terugdeinsden voor de prachtige zinsbekorende beschrijving van Haidee en Juan, wanneer dat paar zijn ‘enfin seul’ beleeft in de heerlijke vrije natuur en daar in het maanlicht-paradijs van hun jonge liefde elkaar alles geven, wat liefde geven kan, dàt begrijpen we.
They looked upon each other, and their eyes
Gleam in the moonlight; and her white arm clasps
Round Juan's head, and his around her lies
Half buried in the tresses which it grasps;
She sits upon his knee, and drinks his sighs,
He hers, until they end in broken gasps;
And thus they form a group that's quite antique
Half naked, loving, natural and Greek.
| |
| |
Wij herhalen: wij kunnen begrijpen dat Byron's meeste tijdgenooten nog terugschrokken voor zooveel kunstzinnig realisme, maar bij ons rijst de vraag of Rodin aan deze stanza soms de inspiratie dankte voor het scheppen van zijn Baiser.
Wanneer Don Juan uit den harem is ontsnapt - de beschrijving van dit vrouwenverblijf is mede een schitterend staal van lyrische beschrijvingskunst - en terecht komt in het Russische legerkamp, maakt Byron van die gelegenheid gebruik om in altijd rake plastiek, in prachtige en felle stanza's het krijgsgewoel te schetsen; oorlogsscènes van allerlei aard, welke niet zelden van een adembenemende spanning zijn en waarbij hij ook gedeeltelijk geschiedenis geeft, in hoofdzaak ontleend aan Gabriel de Castelnau's Essai sur l'histoire ancienne et moderne de la nouvelle Russie.
Zeer boeiend en belangwekkend is ook de beschrijving van Don Juan's belevenissen aan het Russische Hof; op zijn reis naar Engeland krijgen wij allerlei aardige en juiste opmerkingen over de landen en steden, waar hij doortrekt: Polen, Pruisen en ten slotte terloops ook Holland, dat hij even behandelt in deze grappige stanza:
From thence to Holland's Hague and Helvoetsluys
The waterland of Dutchmen and of ditches
Where juniper expresses its best juice,
The poor man's sparkling substitute for riches.
Senates and sages have condemn'd its use -
But to deny the mob a cordial, which is
Too often all the clothing, meat and fuel
Good government has left them, seems but cruel!
Daar in Holland gaat Don Juan scheep en nu is het bepaald tragisch om te lezen, wat er in Byron omgaat, als zijn held dan weldra de witte krijtrotsen van Albion aan den horizon uit zee ziet opduiken.
Welk een heimwee spreekt er uit die bittere verzen:
I've not great cause to love that spot of earth,
gericht aan zijn vaderland, dat hij nooit meer zou betreden, en dat hem ook nooit - althans niet officieel - als een der grootste zijner Muzenzonen zou erkennen, hetgeen verklaarbaar, maar allerminst vergeeflijk is, noch getuigt van zielegrootheid en objectivisme.
Met de komst van Don Juan in Londen begint dan Byron's groote, scherpe, satyrieke voor velen ook nu nog pijnlijke, maar voor ons wel zeer amusante aanval op de Engelsche society; het
| |
| |
schijnheilige gedoe gedurende de ‘season’ met al zijn kwaadsprekerijen, afgunstigheden, intriges en schandaaltjes; de weinig scrupuleuze huwelijksmarkt met zijn ‘drapery Misses’, dat zijn de jongedochters, die wel een goeden naam hebben, maar geen fortuin en die nu op speculatie dat ze wel een goed huwelijk zullen doen, op crediet door dure naaisters worden gekleed. Komt zoo'n huwelijk nu tot stand, dank zij mede de fraaie toiletten, dan mag de aanstaande bruidegom als eerste cadeautje aan zijn uitverkorene haar hooge naaistersrekening betalen! Enzoovoort!
Overigens zijn de nu volgende canto's in het algemeen niet de meest onderhoudende en de best geslaagde; ze zijn daarvoor wat àl te critisch en bitter; het voelbaar tragische erin vormt Byron's maar kwalijk verborgen heimwee naar zijn Vaderland, naar het warme comfort van het huiselijke, Engelsche leven, naar zijn oude kasteelen en landgoederen, zijn hunkering toch ook juist naar die zoo gesmade en belachelijk gemaakte ‘society’!
Want dáár hoorde hij toch eigenlijk thuis, veel meer dan in die decadente overblijfselen van Italiaansche vervallen grootheid te Venetië, Pisa, Florence of Rome.
En in die slechts zoo kwalijk verholen hunkering naar het voorbije, het voortaan onbereikbare, stijgt zijn poëtisch vermogen dan nog eenmaal tot zijn hoogste extase en bezieldheid in de beschrijving van Norman Abbey, het zomerverblijf der Amundevilles, waar Don Juan te gast is.
Eens stond daar een klooster, waarvan de ruïnes nu overdekt zijn door bloeiende egelantieren en klimop en waar des dichters geestesoog wel zeker in weerzag het stamslot zijner vaderen, het aloude Newstead Abbey. De timpaan boven de Gothische kapeldeur was eens gevuld en versierd door de beelden van twaalf Heiligen; doch ze zijn alle gebroken, vergaan tot puin en stof, tot onherkenbare relieken.
But in a higher niche, alone but crown'd
The Virgin - Mother of the God - born Child
With her son in her bless'd arms, look'd round
Spared by some chance when all beside was spoiled
She made the earth below seem holy ground.
This may be superstition, weak or wild,
But even in the faintest relics of a shrine
Of any worship wake some thoughts divine.
Even later breekt de geschiedenis van Don Juan dan plotseling af.
En de vraag dringt zich op: Zijn die herinneringen Byron ten
| |
| |
slotte te machtig geworden? Greep het hem te veel aan? Waarom liet hij Don Juan naar Engeland gaan, na hem te voren juist in allerlei exotische en fantastische oorden te hebben laten vertoeven? Die Engelsche omgeving valt ook heelemaal uit den romantischen stijl van het voorafgaande en past ook niet als decoratie rond de figuur van Don Juan; hij wordt nu ineens een society-meneer. Spreekt daaruit niet tragisch duidelijk de wellicht onderbewuste drang van den vrijwilligen balling om tòch nog eens even, zij het slechts in den geest, in het Vaderland te vertoeven? De bitterheid, de spot en het sarcasme versterkt nog meer ons vermoeden.
En dan komt daarop al heel spoedig na dit abrupte afbreken van Don Juan dat even hopelooze als dwaze idealisme om te gelooven in de mogelijkheid eener wedergeboorte van het oude, klassieke, kunstzinnige volk der Grieken uit den tijd van Pericles, van Homeros zelfs, uit een troepje Balkaneezen, dat, hoe dapper ook strijdend voor de bevrijding uit de Turksche onderdrukking, toch nooit meer zou kunnen stijgen tot een volk dat in cultureele ontwikkeling den klassieken voorvader ook maar bij benadering evenaarde. Men zou even goed een poging kunnen doen om de brave Noren weer om te vormen tot de dappere Vikings der Eddalegenden of de kunstmatig gedegenereerde, in kampen saamgedrongen en van have en goed beroofde Indianen der Vereenigde Staten tot de weergaloos dappere Apachen en Commanchen uit de verhalen van Aimard.
En het was Byron niet eenmaal vergund in dien op zichzelf edelen strijd, welke hij finantieel steunde, den heldendood te sterven; nog voor het tot een gewapend treffen kwam, vatte hij kou op een nachtelijken tocht, kreeg longontsteking en stierf.
Met Cyrano had hij kunnen verzuchten:
J'aurai tout manqué, même ma mort.
Zijn stoffelijk overschot werd niet waardig geacht bijgezet te worden in de Poets Corner van Westminster Abbey.
Maar dàt is niet erg; zijn geest zou geen rust gevonden hebben in dit kil-witte magazijn van grafzerken en bustes, het smakelooze Engelsche Pantheon der ‘viel zu vielen’, bij al die suikerzoete poetae laureati, die hem tijdens zijn leven toch al zoo geërgerd hadden.
Hij rust nu in het familiegraf te Hucknall, niet zoo heel ver van Newstead Abbey; op een wit marmeren gedenkplaat staat:
| |
| |
in the vault beneath
where many of his ancestors and his mother are buried
lie the remains of
GEORGE GORDON NOEL BYRON
lord byron of rochdale
the author of ‘childe harold's pilgrimage’
he was born in london, on the
22nd of january 1788
he died at missolonghi in western greece, on the
19th of april, 1824
engaged in the glorious attempt to restore that
country to her ancient freedom and renown.
his sister, the honourable
augusta maria leigh
placed this tablet to his memory.
Byron hield veel van zijn zuster Augusta en het is ook aan haar dat meerdere gedichten uit zijn melancholischen tijd zijn gericht. Zij meende het ongetwijfeld goed, doch dat ze alleen Childe Harold's Pilgrimage op de gedenkplaat liet beitelen bewijst dat ze niet boven haar tijd stond en haar broeder toch niet ten volle had begrepen al geloofde ze dan ook naïevelijk wel in zijn Grieksche illusie.
Hazlitt, die geen onverdeelde bewondering voor Byron's werk koesterde, schreef nochtans: His soul is like a star and dwells apart.
En zoo was Byron's genie: een ster van de eerste grootte, welke eenzaam staat aan den literairen Engelschen hemel van het eerste kwart der negentiende eeuw; zijn glans is nog steeds al te veel bedekt door wolken van bekrompenheid en vooroordeel, doch zoo die worden weggevaagd, dan zal die ster schitteren met een luister, welke het licht van tallooze kleine sterren ver om hem heen verzwakt tot nauwelijks waarneembare schijnsels.
A.H. van der Feen
|
|