paald sujet aantrok was niet een banale belangstelling voor het stoffelijke, maar zijn uiteindelijke kunstzinnige beteekenis vond hij tenslotte in de beweging van dit sujet. Als zoodanig vormt Lautrec een scheidingslijn tusschen de oude traditioneele kunstopvatting en de specifiek moderne, en wel op het gebied waar de verschillen tusschen beide epochen het meest saillant zijn.
Het momenteele, het oorspronkelijkste en het meest verrassende, de beweging, die slechts éénmaal geboren wordt, het éénmalige, wat des levens is, wordt bij Lautrec het voorwerp van een kunstzinnige vormgeving.
De merkwaardige neiging die hij bezat voor het tingeltangel-, café-chantant- en theaterleven vindt in dezen ‘bewegingshonger’ eveneens haar verklaring. Het schrille onnatuurlijke licht en de geheimzinnige spookachtige aard van de theater en caféfiguren liggen hem volmaakt, omdat niets hem zoo vreemd is als de banale ‘levensechte’ fotografisch juiste weergave van de werkelijkheid.
Ook vond Lautrec hier in deze wereld van den schijn zijn eigen spookachtige, nerveuze, zieleleven terug. Juist dit kunstmatige licht van het tooneel bezit een oneindig aantal sensaties, die, volkomen vervreemd van de natuur, dezen mensch aan het einde der negentiende eeuw ongelooflijk boeiden.
Die drang is tevens een uiting van de steeds toenemende gekunsteldheid van de kunst die getuigt van een diepe onbevredigdheid met de oude normen.
Deze gekunsteldheid, dit steeds meer toenemende verlangen naar onnatuurlijkheid, is een typisch fin de siècle verschijnsel dat men in de geheele samenleving waarneemt, en dat dus als zoodanig blijkbaar ontspringt aan zeer diepe wezensgronden.
Bij Lautrec is dit alles de resultante van de innerlijke verscheurdheid, die haar oorsprong vindt in de degeneratie van een oud fransch geslacht, gecompliceerd met een lichamelijk gebrek en een buitengewone artistieke begaafdheid.
De figuur van Lautrec is daarom zoo belangrijk omdat wij aan hem den geest van een geheel tijdsgewricht kunnen toetsen. Veeleer een baanbreker van het expressionisme dan afsluiter van het impressionisme ziet men in hem reeds datgene tot ontwikkeling komen, wat in zijn uiterste consequenties de Neue Sachlichkeit te zien geeft. Een volkomen ontmenschelijking van alle kunst, met derhalve het zinloos worden van alle kunst, daar toch wetenschap en kunst typisch menschelijke geestesuitingen zijn. In hun negatie komt de tragische verwordenheid van den twintigsten eeuwschen mensch aan het licht.