De Gids. Jaargang 110
(1947)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver de geboorte van de barokcultuur in verband met de opbouw van een nieuwe beschaving
(Slot)
| |||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||
scheppende kracht zijn zij de geboren leiders. Vandaar dat de samenleving in de eerste periode aristocratisch gestempeld is. De architect is een vormgever met een natuurlijke, maar zakelijke autoriteit. Teekenaars, opzichters, werklieden zijn geen onderworpenen aan den een of anderen ‘leider’, maar medewerkers, die zijn natuurlijke maar zakelijke autoriteit in het werk erkennen, maar daarbij toch mondige zelfstandige menschen blijven. Het denken en voelen van deze periode is zoo elementair, zoo eenvoudig en zonder tegenspraak, dat het in de volksmassa afdalen kan. Intellectueelen en massa, die in latere perioden door een diepe kloof gescheiden worden, vormen één geheel in leven doen en denken. De nieuwe ordenende geest doordringt alle klassen, beroepen en standen. Een cultuur eindigt met de individueele stijl. De enkeling maakt zich los van alle bindingen en ‘vrijheid’ is het modewoord. Alle gebondenheid aan de traditie wordt stukgeslagen en de religie wordt uiteengerafeld door de kritiek. Wereld en leven worden gemeten met een subjectieve maatstaf en de persoonlijke vrijheidsidealen worden door de massa gelijkgesteld met het stukslaan van alle maatschappelijke en zedelijke maatstaven. De onderlinge verbondenheid van het volkerenleven houdt op en voor de machtswil van de staten wordt het succes de maatstaf van het recht. De laatste phase zou men de copieerende kunnen noemen. Nieuwe scheppende vormkracht ontbreekt ten eenenmale en het geestelijk leven lost zich op in een steriel historisme, eclecticisme en skepsis. De kunst copieert overgeleverde vormen. Er blijft natuurlijk nog een eindeloos wetenschappelijk detailwerk, een ophoopen van bouwstoffen, practisch technisch kunnen en juridische formuleering, alles uiterst onvruchtbaar. Daarna wordt onder groote barensweeën een nieuwe cultuur geboren. Deze barensweeën bestaan uit het neurotisch worden van de samenleving, die haar psychisch evenwicht verliest. Psychische en materieele aardbevingen en vulkanische uitbarstingen scheuren de traagheid van massa en intellectueelen open en maken de bodem bereid voor het zaad der vernieuwing. Pioniers die tot dusver niet aan het woord konden komen, vinden nu gehoor. Evenals de Renaissance-Humanisme-cultuur de doodsteek kreeg door de Sacco di Roma in 1527, toen de woeste en barbaarsche plundering van Rome door de Duitsche huurtroepen van Karel den Vijfde plaats greep, zoo heeft nu het ethisch optimisme der Verlichting een vernietigend oordeel over zich heen zien gaan door het demonisch onmenschelijk beulswerk der Duitschers. Het geloof der Renaissance aan harmonie, aan schoon- | |||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||
heid en menschelijkheid stortte ineen door de woeste tooneelen in de heilige stad en het geloof der Verlichting in de natuurlijke goedheid van den mensch - het kwaad is een gebrek een kennis; naarmate de scholen voller worden, raken de gevangenissen leeger - dit geloof werd verpletterd door het beulswerk in de concentratiekampen, ook door wetenschappelijk gevormde lieden. De zekerheid: de mensch is goed, maar de maatschappij is verkeerd; verbeter de maatschappij en de natuurlijke goedheid van den mensch zal zich stralend openbaren, verdronk in het bloed van millioenen weerlooze gevangenen. Met deze cultuurmorphologische achtergrond nu wordt het gebruik der termen reactionnair en vooruitstrevend, zooals zij tegenwoordig in zwang zijn, eenvoudig absurd. De term vooruitstrevend, gebruikt door epigonen aan het einde van een cultuurvorm, beteekent: nog méér differentiatie, nog méér uiteenvalling, nog méér ontbinding. Deze would be ‘radicalen’ bewegen zich buiten de werkelijkheid, in het luchtledige, in het niets. Degenen, die wanneer respectievelijk de Gotiek, de Renaissance, de Barok, de Verlichting totaal uitgevormd en uitgebloeid zijn, nóg méér Gotiek, Renaissance, Barok of Verlichting willen, leven en denken in een droomwereld, hebben alle contact met leven en realiteit verloren. En juist degenen, die voor reactionnair uitgekreten worden, degenen, die naar integratie, naar saambundeling, naar gezag, naar een aristocratische levenshouding streven, dat zijn juist degenen, die een nieuw begin willen maken, die een nieuwe cultuurvorm willen bouwen, dat wil zeggen: zij zijn de eigenlijk vooruitstrevenden. Wij beleven een ‘omwenteling’ van deze twee begrippen. De z.g. radicalen zou men beter ‘cultuurschipbreukelingen’ kunnen noemen. Immers het groote schip der Beschaving is negentig graden van koers veranderd, maar zij volgen in roeibooten brallend de oude koers. | |||||||||||
De cultuurvormen in verband met het blanke rasAls wij deze cultuurvormen goed bekijken, worden we ons bewust, dat ze slechts gelding hebben in een zeer klein gedeelte van de menschheid. De westkant van Europa heeft ze alle beleefd en in deze volken vormen zij een bestanddeel van hun collectief onbewuste geestesinhoud. De Barok-Reformatie wordt door de Puriteinen in Noord Amerika ingevoerd, maar eerst de Verlichting zet zijn stempel op de staatsregeling der Vereenigde Staten. In Midden-Europa begint Duitschland ten Oosten van de Elbe eerst in de 18e eeuw mee te doen, terwijl de Tsjechen in | |||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||
Middel-Europa het meest Westersch georiënteerd zijn. Het Russische volk heeft geen weet van Gotiek, Renaissance-Humanisme, Barok-Reformatie en wordt eerst bereikt door de nadagen van de Verlichting: het historisch materialistische Marxisme. En evenals de uitstraling van de Westersche cultuur de stoot gaf tot de bolsjewistische vernieuwing, zal op den duur de nieuwe Kosmisch Humanistische cultuur uit het Westen in Rusland zijn invloed doen gevoelen. Zoo is nog maar een klein deel van het blanke ras de draagster van de beschaving. En dat brengt een zeer groote verantwoordelijkheid met zich mee. Deze opvatting heeft niets met de rassentheorie te maken. Deze is in wezen een historisch materialisme, de tegenhanger van het Marxistische. Zij bindt de cultuur aan een bepaald ras. Het kosmisch Humanisme echter ziet de volken als de pijpen van een orgel. Eerst wanneer de Goddelijke scheppende kracht er doorheen blaast kunnen zij geluid geven. Wij vergeten niet dat andere rassen: de Sumeriërs, de Semieten, de Egyptenaren, de volken van Britsch Indië en China, van Mexico en Peru dragers van beschaving zijn geweest. Vandaar dat alle hoogmoed en zelfverheffing ons vreemd moet zijn. Maar dat neemt niet weg, dat wij verantwoordelijk zijn voor de toekomst der cultuur. En zoo mogen we niet vergeten, dat meerderheid van stemmen deze scheppende kracht niet kan mededeelen. Maarschalk Smuts heeft geheel gelijk, als hij er op wijst, dat in de U.N.O. het blanke ras in de minderheid is en dat dit zijn gevaren meebrengt. Het Britsche rijk heeft met veel succes het een na het andere dominion gelijke rechten verleend en meent nu deze democratie ook op anderen te kunnen toepassen. Maar het vergeet, dat in de blanke dominions de voorwaarden voor democratie en gelijkgerechtigheid aanwezig zijn en dat deze voorwaarden in Britsch Indie niet bestaan. Zoo vergeten onze ‘vooruitstrevenden’ ook, dat deze voorwaarden niet aanwezig zijn in Nederlandsch Indië. Want de democratie is een zeer samengestelde, fijngevoelige, nauwluisterende staatsregeling. Ze kon eerst ontstaan in een samenleving die verzadigd is met de Middeleeuwsche standenstaat, met Reformatie en Verlichting. Mr Jansen is oogenschijnlijk de gelijke van mr Sharir en Ir Schermerhorn van Ir Soekarno. Maar achter Jansen en Schermerhorn staan de Protestantsche martelaars, die zich liever ter dood lieten brengen dan af te zien van hun overtuiging: men moet God meer gehoorzamen dan de menschen en de R.K. meer collectieve overtuiging, tot uiting gebracht door de bisschoppen, zooals de aartsbisschop Thomas Becket, die in 1170 zich beriep op dit woord tegen Hendrik II en Kardinaal Faulhaber | |||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||
die zich op ditzelfde woord beriep in 1937 tegen Hitler. Zonder deze diepe overtuiging en deze offermoed is democratie onmogelijk. Welk collectief onbewuste ligt nu achter de Indonesische ‘democraten’? Zij hebben alleen weet van den Sultan met zijn gunstelingen, van geweld waarmee zij hun onderdanen onderdrukken en uitzuigen. Er is niet de minste reden waarom wij Nederlanders het Britsche gebrek aan diepgang zouden moeten volgen. Deze zelfde oppervlakkigheid heeft hen en de Amerikanen er toe gebracht te meenen dat na 1918 in Duitschland de democratie zou zegevieren, ofschoon de meest elementaire voorwaarden daar ontbraken. | |||||||||||
De heropvoeding van het Duitsche volkIn 1928 schreef ik in de studie: ‘De Socialistische Arbeiders Sport Internationale als waarborg voor de Europeesche vrede’ - het was een poging een Europeesch volkenbondsleger te formeeren - als hoofdstuk VII een essay over het onderwerp: ‘Wat de Duitschers nog in te halen hebben in de klassenstrijd’. Daarin werd gewezen op de achtergrond van de wereldoorlog. Tot dusver was namelijk nog niet gezien, noch door Wilson of de andere staatslieden, noch door diplomaten of leidende journalisten, dat de eigenlijke achtergrond van deze oorlog in wezen een klassenstrijd was tusschen de westersche burgerij en de adellijke klasse bij de centrale mogendheden. Deze diepliggende laag - de continuïteit van de Middeleeuwsche adel in Duitschland als domineeren de factor - was daarom niet gezien, omdat het moderne Duitschland de oogen verblindde. Inderdaad op allerlei terrein ging het Duitsche volk vooraan; op philosophisch, wetenschappelijk, technisch, sociaal gebied trad het min of meer als leermeester van andere volken op. Dat dit vooruitstrevende energieke volk toch op politiek-zedelijke gebied zoo geweldig achterlijk was, kon men zich onmogelijk voorstellen. De zaak is, dat we het Edictum Chlotarii in 614 de geboorte-acte van de Adellijke klasse kunnen noemen. Sinds die tijd neemt de adel voortdurend toe aan kracht en macht en zet zijn stempel op de geheele samenleving, een stempel van anarchie, geweld en oorlogsmentaliteit en als verfijning de ridderlijkheid. Ook wanneer de burgerij zich gaat organiseeren, doet zij dat binnen het kader van de adellijke sfeer. Het eerste land dat een eind maakt aan de overheerschende invloed van de adel is Holland, waar als resultaat van de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten, de groote schippers-kooplieden | |||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||
als stedelijk patriciaat de macht in handen krijgen onder Philips den Goede van Bourgondië. Door de opstand tegen Spanje zet deze ontwikkeling zich voort en het resultaat is dan ook dat onze Gouden Eeuw het beeld te zien geeft van een door en door burgerlijke beschaving. Aan het eind der Middeleeuwen zien we dan ook het volgende beeld. In Frankrijk, Engeland en Spanje breekt de absolute monarchie de politieke macht van den adel, maar in maatschappij, cultuur en ook in de staat blijft de invloed van de adel overheerschend. Holland staat alleen met zijn burgerlijke beschaving. De Duitsche landen blijven ver achter. Immers door de Gouden Bul van 1356 blijft Duitschland een oligarchie van de hooge adel. De keizerlijke macht is tot een minimum beperkt, die der stedelijke burgerij eveneens, terwijl de boeren hoorigen en lijfeigenen blijven of worden. Deze Nederlandsche burgerlijke beschaving met als kern de erkenning van de rechten van de ziel van de enkeling tegenover den Staat, heeft de geheele 17e eeuw door een domineerende invloed op het Engelsche volk uitgeoefend totdat ook daar onder Cromwell en later Willem III van Oranje de burgerlijke mentaliteit zegeviert. Door de neiging tot compromissen is het beeld van deze klassenstrijd in Engeland niet zoo duidelijk als elders. Helder en klaar is het echter in Frankrijk, wanneer in 1789 het grootgrondbezit van de adel onteigend wordt. In Duitschland was de vrijheidsoorlog met geestdrift door de burgerij meegestreden en het scheen in 1848 dat zij de macht in handen zou krijgen en de Duitsche eenheid tot stand zou brengen. De adel wist zich echter te herstellen en in 1866 behaalde zij onder Bismarcks leiding de overwinning. De burgerij zakte in elkaar en de nationaalliberale partij verried evenzeer de liberale beginselen als later de nationaalsocialistische partij de socialistische. In 1918 wilde Wilson de democratie herstellen en schreef in zijn nota van 23 October, dat de Vereenigde Staten bij het sluiten van de vrede uitsluitend konden onderhandelen met de ware vertegenwoordigers van het Duitsche volk, die op een ‘wezenlijk constitutioneele wijze als de werkelijke regeerders van Duitschland gewaarmerkt zijn, doch niet met de militaire meesters of de monarchistische autocraten van Duitschland’. De bedoeling was goed, maar de uitvoering verkeerd, omdat men de kern van de kwestie niet zag. Hij niet, maar evenmin de Duitsche Sociaal-democraten. Immers het grootgrondbezit van de adel bleef onaangetast en daardoor kon de adellijke mentaliteit zich weer herstellen. Wanneer men de autobiographie van Von Seeckt leest, wordt het heel duidelijk, dat de Rijksweer luchtdicht afgesloten bleef van het democratische Duitschland en geheel opgevoed werd in de adellijke | |||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||
sfeer. Kort na zijn machtsaanvaarding werd Hitler uitgenoodigd op een tocht met een kruiser, waarop de leiders van leger en vloot ook aanwezig waren. De Stafchef Röhm, die de S.A. tot de kern van het leger wilde maken, kreeg dan ook niet zijn zin en werd in 1934 met zijn aanhangers uit den weg geruimd. En de Adel bleef in het bezit van zijn groote landerijen, niettegenstaande de leus: Blut und Boden. Nadat ik sinds het eind van den oorlog maanden lang tevergeefs in Nederland gehoor had pogen te vinden voor deze principieele kwestie, die van fundamenteel belang is voor de inschakeling in de Westersche mentaliteit van het Duitsche volk, wendde ik mij in arren moede in December 1945 en Januari '46 tot de staven van de Britsche, Amerikaansche en Fransche bezettingslegers in Duitschland en tot the British Intelligence Service met een uitvoerig memorandum over deze zoo allesbeheerschende kwestie. Al of niet als resultaat hiervan werd in Mei '46 een radiobericht omgeroepen, dat in de Britsche zone het grootgrondbezit boven 400 H.A. verdeeld zou worden, terwijl 9 December '46 het volgend bericht in het Haarlemsch Dagblad verscheen: ‘In de Amerikaansche en in de Sovjetzone van het bezette Duitschland heeft een agrarische hervorming plaats, tengevolge waarvan de Duitsche adel een groot deel van zijn bezit aan land kwijt zal raken. De adel steunde Hitler krachtig en deze zag van onteigening der landgoederen af.’ Wanneer twee hetzelfde doen is dat nog niet hetzelfde. De Russische revolutie onteigende het grootgrondbezit van den adel, maar is daarom nog lang niet de opvolgster van de Fransche revolutie, omdat er daar geen goed georganiseerde burgerij was, gedragen door de geest en het idealisme van de burgerij. In wezen is de Russische revolutie een geslaagde Jacquerie, een geslaagde opstand van Wat Tyler of een geslaagde Duitsche boerenopstand van 1525.Ga naar voetnoot1) Daarom is in Rusland door het natuurlijke differentiatieproces misschien een nieuwe beambten- en dienstadel en in alle geval een nieuwe burgerij te verwachten. Men ziet niet - of wil niet zien - in Engeland en Amerika, dat door dit krantenberichtje een diepe caesuur in de Duitsche geschiedenis getrokken wordt. Merkwaardig, omdat men anders toch niet bang is voor groote koppen in de kranten. Deze ont- | |||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||
eigening van het grondbezit van de Duitsche adel, beteekent, dat de Duitsche burgerij nu eindelijk zich naar haar eigen aard kan ontwikkelen en dat er nu eerst een basis voor de democratie kan ontstaan. Eindelijk kan het Duitsche volk dan in de rijen der Westersche democratieën mee optrekken. Tot de burgerlijke levenshouding behoort ook het principe: Men moet God meer gehoorzamen dan de menschen. Op de Duitsche hoogescholen en bij het geschiedenisonderwijs daar behoort dan ook het volle licht geworpen te worden op de Doopsgezinde martelaren die Zuidduitschland en de Oostenrijksche landen bij hondertallen gekend hebben. De Duitsche geschiedschrijving à la Treitschke heeft het accent zoo op de staat en zijn macht gelegd, en de adellijke heerschappij was zoo tegen dit principe gekant, dat maar weinig Duitschers dit weten. Van daar hun karakterloosheid. Vandaar ook het groote belang van de existentiephilosophie, die langs vele omwegen terechtkomt bij het staan of vallen voor de eigen individueele overtuiging. De vele mode imitators van deze philosophie moge er niet zonder ironie op gewezen worden, dat onze Protestantsche martelaars der 16e eeuw al in de praktijk beoefenaars van deze philosophie waren. Dat is voor ons al heel oude kost. De gehoorzaamheid aan het bevel van den mensch, den superieur - Befehl ist Befehl - moet in Duitschland zijn grenzen vinden in de gehoorzaamheid aan God. Zij kenden alleen het eerste en... worden gevonnist volgens het tweede principe. | |||||||||||
De renaissance der burgerijIk trek hier eigenlijk de lijn door die Huizinga in zijn posthuum verschenen werk: ‘Geschonden wereld’ al getrokken heeft. Hij wijst er op, dat voor den Griek de term polites, voor den Romein de naam civis een eeretitel was. Door de adellijke minachting voor de stadsbewoners werd de term burgensis minachtend gebruikt in de Middeleeuwen. In de 18e eeuw stijgt de burger echter in aanzien en krijgt burgerzin de klank van civisme in de beste zin van het woord. In de Fransche revolutie is de naam citoyen iets om trotsch op te zijn. In de 19e eeuw ontstaat eerst door de romantiek een depreciatie van den burger en Batavus Droogstoppel wordt door Multatuli met hoon overladen. En Karl Marx is het die hem als de oorzaak ziet van alle onrecht en alle ongelijkheid in de wereld, gevolg van zijn vuig eigenbelang. De bourgeois is beladen met de vloek der eeuw. Huizinga wil echter de term Burger weer een | |||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||
eerenaam maken en brengt de deugden fortitudo, temperantia en prudentia met hem in verband. Een ding is duidelijk. Wanneer de twee wereldoorlogen in wezen een klassenstrijd zijn tusschen de Westersche burgerij en de Adel van Duitschland, die het geheele volk onder zijn macht gebracht had en met zijn geest gedrenkt, dan is de burgerij nog vol vitaliteit en kracht en is er geen sprake van de decadentie van de bourgeoisie, waarvan de socialisten zoo vol zijn. Het vreemde van het geval is, dat de burgerij zichzelf en eigen kracht niet kent. Zij weet zelf niet wat zij praesteert. De burger is de homo liberalis, civilis, urbanus et humanus. Het zou dwaas zijn te ontkennen, dat in de loop van de 19e eeuw als gevolg van het materialisme de bourgeois ontstaan is naast den burger en dezen aan het oog onttrokken heeft. De bourgeois is in wezen de homo economicus, die zich alleen om geldverdienen bekommert en voor cultuur en beschaving geen belangstelling heeft. Daarom is de grootste vijand van den burger de bourgeois. Daar de drager van de nieuwe Kosmisch Humanistische cultuur nog altijd de burger is, dient deze zijn strijd tegen den bourgeois te beginnen bij het onderwijs. Een vernieuwde wilskrachtige burgerij wil een onderwijs, dat de jeugd opvoedt tot krachtige, aan tucht gewende, zelfbewuste burgers, dragers van de beschaving. En voor dit doel dient een nieuwe Kosmisch Humanistische school in het leven geroepen te worden. Het ontwerp Bolkestein en de maatschappijschool van dr Elzinga zijn daartoe ten eenenmale ongeschikt. Het zijn beide producten van de epigonenperiode der Verlichting.Ga naar voetnoot1) Opgemerkt dient nog te worden, dat de verhouding: Adel-Burgerij een totaal andere was dan de verhouding: Burgerij-Arbeidersklasse. De adel was naar beneden afgesloten, terwijl de Burgerij naar beneden open is. De arbeidersklasse is een deel van de burgerij en haar cultuur is een burgerlijke. Eenerzijds door economische agentia en anderzijds door de ontbindings- en uit-eenvallingstendentie van de ondergaande cultuur der Verlichting ontstond de tegenstelling: bourgeoisie-arbeidersklasse. Een klasse is een psycho-physisch organisme, een levend geheel. En zoo was de levensduur van de adel van 614 tot 1945: een dertien honderd jaar. Wanneer wij de burgerij een zelfde levensduur mogen toekennen, dan heeft ze zeker nog 1000 jaar voor de boeg. In | |||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||
Duitschland, Spanje, Polen, Hongarije en de Balkanlanden moet een principieel burgerlijke cultuur dan ook nog aanvangen. Een arbeiderscultuur bestaat niet. De z.g. arbeiderscultuur in Rusland is een mengsel van Russische propaganda en Westersche wenschdroom: het Nieuwe Jeruzalem ligt nu in Rusland. | |||||||||||
De nieuwe kosmisch humanistische cultuurvorm en de moderne ‘planning’.Als we de voorafgaande cultuurvorm beschouwen, wordt het ons klaar en duidelijk, dat cultuur een zoo overmachtige en door alles heenslaande vorm, een zoo alles beheerschend plan is, dat alles en allen zijn meerderheid moeten erkennen. Maar deze vorm is een plan uit de diepten van het onbewuste, verwant aan het plan van een organisme, zelf een organisme, het product van de scheppende kracht achter en in de gemeenschap, achter en in een mensch.Ga naar voetnoot1) Of we nu Gotiek zien, of Renaissance of Barok of Verlichting, alle beginnen ze met een eigen Godsopvatting een eigen Godsinterpretatie. Ze geven wijsbegeerte, kunst, wetenschap, school, staat en maatschappij hun eigen kleur. Niets kan zich aan hun grootmacht, hun oerkracht onttrekken. In dit verband is de tegenwoordige ‘verlichte’ plannenmakerij op allerlei ambtenarenbureaux een interessant verschijnsel. In ‘De Nieuwe Stem’ van Nov. en Dec. '46 las ik een artikel getiteld: ‘Sociale en cultureele aspecten van een centraal welvaartsplan’. De schrijver mr Fred. L. Polak blijkt geboren te zijn in 1907 en is Referendaris bij het Centraal Planbureau, belast met de leiding van cultureele vraagstukken en was voorheen lid van de Directie van een grootbedrijf in de detailhandel. Hij heeft artikelen over economische en sociale onderwerpen gepubliceerd. | |||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||
De schrijver zegt het volgende. Planning is een techniek van modern, aan de Angelsaksen ontleend rationeel beheer, van dezelfde orde als efficiency, research, accountancy, engineering etc. Planning is niet gebonden aan een bepaalde staatsopvatting en kan zijn: totalitair, corporatief, democratisch, neo-liberaal, christelijk, socialistisch. Als eigen definitie geeft hij deze: ‘Planning is de systematische opstelling, op grond van wetenschappelijk bewerkte gegevens, van een constructief en gecoördineerd program van actie (plan) voor het door een competente instantie te voeren toekomstig beleid, volgens vooraf bepaalde doeleinden, op een bepaald gebied.’
Het wetsontwerp - er is dus blijkbaar nog geen wet - tot instelling van een centraal planbureau, omschrijft het door dat lichaam op te stellen welvaartsplan als hulpmiddel tot de ‘coördinatie van regeeringsbeleid op economisch, sociaal en financieel gebied’. Mannheim wijst op de sferenscheiding tusschen het economische, het sociale, het psychologische enz. Maar planning eischt juist een sfereneenheid, een denken in probleem-eenheden of wel een meer-dimensionaal en interdependent denken, dat een wijdvertakt probleemcomplex van een of meer sleutelposities uit bestrijkt. Bij de geestelijke vaders der moderne economische wetenschap, François Quesnay en Adam Smith was dit interdependente denken ruimschoots aanwezig. Economische, sociale, ethische, historische, philosophische en religieuze beschouwingen waren in hun geschriften inderdaad tot een harmonisch patroon samengeweven. Polak wijst in dit verband op het streven van onze tijd naar een meer encyclopaedisch waarheidszoeken naar een overkoepelende geesteshouding. Een der symptomen daarvan is de instelling aan de universiteiten van een ‘studium generale’. Een ander is de coördineerende welvaartsplanning. Hij verheelt zich niet, dat zoodra als doelstelling het ideaal der vernieuwing gaat meespelen, het probleem zeer ingewikkeld wordt. ‘In het sociaal denken is wetenschap niet steeds het elementaire, noch ook het waarde-hierarchische primaire. Ook de wetenschap wordt bevrucht door de wereld- en maatschappijbeschouwing van de wetenschappelijke onderzoekers, door de geestelijke en zedelijke stroomingen van de historische cultuurperiode, waarin hij leeft en werkt’. Hij eindigt tenslotte met de uitspraak: ‘Het onderzoek der sociale en cultureele aspecten van welvaartsplanning in het algemeen, voert onafwijsbaar in de richting van socio-cultureele planning in het bijzonder’. | |||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||
cultuurphilosophisch en cultuurmorphologisch gebied, immers zijn denken tast reeds in deze richting. Nu kan men wel zeggen dat dit planbureau rijkelijk voorbarig is, aangezien de cultuurphilosophische grondslagen daarvoor duidelijk ontbreken. Daartegenover zou men vanwege het planbureau kunnen opmerken: niet wij zijn voorbarig, maar de universiteit is achterlijk. De universiteit moet zorgen voor leerstoelen in de cultuurphilosophie, die ons kunnen voorlichten. Maar de academie blijft ‘academisch’, peinst wel heel lang over nader contact met de maatschappij en delibereert over een ‘studium generale’, maar scherpomlijnde voorstellen en doelbewuste actie ontbreken. En inderdaad het moet ruiterlijk toegegeven worden: de universiteit blijft achter bij de ontwikkeling van de maatschappelijke behoefte doordat ze nog altijd niet het initiatief kan nemen tot het instellen van leerstoelen in de cultuurphilosophie en cultuurmorphologie. Dat er echter al eenige beweging begint te komen bewijst de rede door prof. dr J. Romein gehouden op het 19e Nederlandsche Philologencongres, gehouden te Amsterdam op 25 en 26 April 1946 over ‘Theoretische geschiedenis’. Hij verheugt zich de opdracht van de faculteit gekregen te hebben, als eerste onderwijs te mogen geven in ‘dit vak mijner voorkeur’. Hij heeft de term gekozen naar aanleiding van de splitsing in theoretische en experimenteele natuurkunde. Als onderdeelen van dit vak ziet hij: 1. Het onderzoek naar de historische structuren en rhythmen. 2. Het onderzoek naar de periodiseering en de historische agentia. 3. Het vergelijkend onderzoek van bijv. de dictaturen en de revoluties. Interessant is daarmede te vergelijken, wat ik twintig jaar geleden schreef over de eischen die gesteld zouden moeten worden aan de nieuw op te richten faculteit van cultuurphilosophie en cultuurbouw in het hoofdstuk: ‘De breuk met de “academische” Academie’ van de studie:: ‘Naar de geestelijke Revolutie’. (1926) Als vakken zag ik: 1. Het onderzoek naar de innerlijke ontwikkelingshoogte der verschillende volken en rassen. Als maatstaven stelde ik voor: a) Het oercommunisme, als herkenningsteeken omtrent het nog niet ontwaakt zijn van den enkeling tot individueel besef. b) Het beleefd hebben van een eigen Renaissance-Humanisme-Reformatie als bewijs dat het individu tot vrije persoonlijkheid was ontwaakt. In het hfst.: De breuk met Van Vollenhoven en de rationalistische Indische politiek’, legde ik deze maatstaf Het is duidelijk dat de schrijver, zonder het zich misschien klaar en duidelijk bewust te zijn, behoefte heeft aan voorlichting op | |||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||
aan bij de volken van Nederlandsch Indië en in andere hst. bij de volken van Rusland en Duitschland. Bij het laatste stelde ik vast, dat de Luthersche reformatie nog geen betrouwbare maatstaf is, maar wel de Calvinistische en de Doopsgezinde. 2. Het onderzoek naar de periodiseering en het rhythme in de geschiedenis. In het hfst. over: ‘De breuk met de huidige wijzen van periodiseering in de geschiedenis’, stelde ik mijn zienswijze tegenover de tot dusver aangehangen opvattingen. In de studie uit 1936: ‘De religie van den kosmischen God als grondslag van een nieuwe cultuur’, gaf ik in het hfst.: ‘Kosmisch Humanistische Geschiedenisphilosophie’, twee beredeneerde grafische voorstellingen omtrent twee domineerende rhythmen. 3. Het onderzoek naar de opbouw van een nieuwe cultuur. Deze docenten zou men kunnen vergelijken met cultureele architecten en de faculteit met een cultureele directiekeet. In verband daarmede citeerde ik van Troeltsch: ‘Der Historismus und seine Probleme’, de uitspraak: ‘Wie man das machen soll und kann, dafür gibt es dann freilich keine Anweisung. Das ist schöpferische Tat und Wagnis der an eine Zukunft glaubenden, derer, die von keiner Gegenwart sich einlullen oder zerbrechen lassen. Dazu gehören gläubige und mutige Menschen, keine Skeptiker und Mystiker, keine rationalistische Fanatiker und historisch Alwissenden’. Interessant in dit verband is de voorspelling, die ik in 1926 deed en die nu gaat uitkomen. Ik zie namelijk een rhythme van circa 400 jaren in de geschiedenis, met als hoogtepunten: 1550, 1150, 750, 350, 50 v. Chr., 450 v. Chr. etc. en schreef toen op bl. 109: ‘Ik heb gezegd, dat de duur van dit autonome rhythme ongeveer vierhonderd jaar is. Wanneer we dus een hoogtetijd vastgesteld hebben, moeten we de hoogtetijden daarvoor en daarna kunnen vaststellen. Wanneer dus de hoogtetijd vastgesteld wordt in de tientallen jaren rondom 1550, dan moet dus in de tientallen jaren rondom 1950 een geweldige opbloei plaatsgrijpen. Dan moet dit tot-vaste-vorm komen, tot-een-levensleer-geraken dus nu zoo ongeveer beginnenGa naar voetnoot1). Het is een proef op de som of mijn intuïtie juist gezien heeft. Kom en zie’. Gelukkig maar dat ik toen niet geweten heb, nog twintig jaren te moeten wachten, voordat dit inzicht in een tijdschrift gepubliceerd zou kunnen worden. Het verschijnsel Jan Romein is symptomatisch voor onze tijd. Hier zien we een man van behoorlijk formaat, die door zijn | |||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||
historisch-materialistische interpretatie der geschiedenis nog met zijn eene been staat in de epigonentijd der Verlichting, maar door zijn neiging naar rhythme en periodiseering der geschiedenis met zijn andere been in de nieuwe Kosmisch Humanistische cultuur. Het kan niet anders of in zijn ontwikkeling zullen de Verlichtingselementen afnemen en de nieuwe toenemen. Zelf kan ik mij niet vereenigen met de term theoretische geschiedenis, omdat ik zoowel cultuurbouwer als cultuurphilosoof ben. Trouwens hij zelf spreekt al over het beïnvloeden van het gedrag der politici, omdat het bij onderwerpen als deze zoowel om de hoogste als om de meest directe belangen der menschheid gaat. Hier is de grens tusschen theorie en praktijk al overschreden. Tenslotte vermoed ik dat mijn voorspelling van Renaissance der Burgerij op hem werken zal als een roode lap op een stier. Maar dit verschil van meening kan er alleen toe bijdragen het diep en grondig omploegen der geschiedenis aan te vuren. De z.g. ‘nieuwe faculteit’ die Amsterdam zich voorstelt, be-m.i. nog geheel tot de Verlichting. | |||||||||||
Het genootschap voor internationale zakenOok hier hebben we weer een voorbeeld van een ambtelijk bureau, dat zich op cultuurphilosophisch gebied beweegt, zonder daarin geschoold te zijn. Het secretariaat van dit Rijksbureau telt veertien ambtenaren. In het Haarlemsche Dagblad van 12 November 1946 lees ik daarover het volgende. Het Genootschap telt discussiegroepen en in samenwerking met een dertigtal ‘bekende’ deskundigen op het gebied van internationale verhoudingen is het programma voor deze groepen voor 1946/47 als volgt vastgesteld: 1. Het Duitsche vraagstuk. 2. Het Russische vraagstuk. 3. Nederland in Europa. 4. Nederland en België. 5. Nederland in de Pacific. 6. De politieke beteekenis van de Volkenbond en de U.N.O. 7. Nederland en Amerika. Dit genootschap is een select gezelschap en men kan alleen toetreden als men daartoe uitgenoodigd wordt. Los daarvan staat de V.I.R.O., de Vereeniging voor Internationale Rechtsorde, de voortzetting van de vroegere Vereeniging voor Volkenbond en Vrede. Daarnaast de Algemeene Nederlandsche Vredesactie en daarnaast de beweging voor een Federale Unie. Men zou hier kunnen spreken van de ontbinding van de Vredesbeweging. Wanneer we de onderwerpen bekijken, die op het program der discussiegroepen van het Genootschap voor Internationale zaken staan, constateeren we weer, dat de meeste niet opgelost kunnen | |||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||
worden zonder een grondige scholing in cultuurphilosophie en cultuurmorphologie. Ook hier zou men van ambtelijke voorbarigheid kunnen spreken, wanneer ons ook hier niet tegengeworpen zou kunnen worden, dat de universiteit achterlijk is door nog altijd geen leerstoelen in de genoemde vakken in te stellen. De nieuwe cultuurvorm, de Kosmisch Humanistische, komt met scherp omlijnde voorstellingen omtrent het wezen van den oorlog, omtrent de cultureel-politieke hoogte van de verschillende volken, omtrent de maatstaven, die daarbij aangelegd kunnen worden, omtrent de vorming van de Vereenigde Staten van Europa en, als eerste stap daartoe, de instelling van een Europeesche Vredeswacht, een Europeesch Volkenbondsleger, maar deze kunnen in het kader van dit artikel niet nader uitgewerkt worden. Wel wil ik nog opmerken, dat de Vereenigde Staten van Europa al doende geschapen moeten worden. Nederland, België en Frankrijk detacheeren bij elkaar Vredeswachtregimenten, die tevens onderwijs krijgen in de taal en de cultuur van het gastvolk. Zoo ontstaat het begin van een Europeesche mentaliteit. De jonge kerels moeten het doen en de oude kerels moeten dat mogelijk maken.Ga naar voetnoot1) Twee dingen zijn hier wel heel duidelijk. Ten eerste is de cultuurphilosophische scholing, ook van de ‘bekende’ deskundigen op internationaal gebied absoluut onmisbaar. Immers een van de hoofdoorzaken van het falen van den Volkenbond bestond wel daarin, dat de legio ‘deskundigen’ ongeloofelijke leeken waren op geschiedenisphilosophisch terrein. Ik herinner alleen maar aan de simplistische verwachting der juristen in 1923, dat het vredesprobleem opgelost zou zijn als men maar de juiste formuleering van den aanvaller wist te vinden. En vervolgens, dat de samenbundeling van deze vredesvereenigingen een eerste eisch is voor wetenschappelijk onderzoek en voor propaganda. | |||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||
Gewenscht is wel dat één ding duidelijk bewust wordt. Alle ‘planning’ op detailgebied is onvruchtbaar als het niet gedragen wordt door het groote overheerschende plan van een nieuwe cultuurvorm. De Britsche en imitatie - Britsche ‘planning’ is rationalistisch werk van de epigonen der Verlichting. Het groote cultuur‘plan’ echter is resultaat van scheppende vormkracht, van kunstenaarschap. | |||||||||||
Samenvatting
| |||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||
En zoo staan we op het punt een zeer groote tijd tegemoet te gaan. Moge van ons niet gelden wat Goethe van zijn tijdgenooten moest zeggen: ‘Eine grosse Epoche hat das Jahrhundert geboren, aber der grosse Moment findet ein kleines Geschlecht’.
E. Smedes |
|