| |
De studie der politieke wetenschap
I
Het is voor de ontwikkeling van het denken op het gebied van de politieke wetenschap niet oninteressant om twee inaugureele oraties naast elkaar te leggen, die door hoogleeraren in Cambridge in dit vak onderscheidenlijk in 1928 en 1946 zijn geschreven. In 1928 opende Sir Ernest Barker zijn voorlezingen in Cambridge over de politieke wetenschap met een boekje onder den titel ‘The study of political science and its relation to cognate studies’. In 1946 hield Denis W. Brogan, de opvolger van Barker, die zijn ambt overigens reeds in 1939 had aanvaard, eindelijk de inaugureele oratie, die door den oorlog in het ongereede was geraakt. In hun beider voorlezingen spiegelt zich een wisseling van generaties, een versnelling van tempo en een versterking van het kritisch accent af.
| |
| |
Barker geeft in zijn min of meer schoolsche betoog een opsomming van de hulp-wetenschappen van de studie der politiek en knoopt daaraan beschouwingen over deze studie vast. Brogan, 18 jaar later, graaft iets dieper en vraagt naar het bestaansrecht van de politieke wetenschap. ‘We may doubt to-day’, zegt hij op blz. 8 van zijn oratie, ‘whether any such academic discipline as political science exists, a doubt practically unknown to earlier ages.’
Dit beteekent overigens niet, dat Brogan de beteekenis van de historisch gegroeide Engelsche staatsinstellingen, die in het enkele woord ‘vrijheid’ beknopt, maar niet ongeslaagd kan worden samengevat, zou onderschatten. Zijn voorganger had aan die beteekenis oprecht-geestdriftige beschouwingen gewijd. Maar wat ook de scherpte van Brogans kritischen zin moge zijn, zijn waardeering voor die vrijheid op zichzelf is er niet minder om. ‘Freedom, self-government and English institutions have in practice cured or moderated very serious evils, from Suttee in India to child labour in England’, zegt hij op blz. 12, alleen... de ervaring van de laatste generatie, in het bijzonder bij den strijd tegen het nationaal-socialisme in zijn eigenlijke- en in vele afgeleide vormen, heeft wel geleerd, dat wij dit en alles, wat daarbij hoort, niet mogen beschouwen als vanzelfsprekende, natuurlijke verworvenheden, maar als idealen, die nog steeds en van dag tot dag in moeite en strijd moeten worden veroverd.
Brogan verklaart zich ook geheel accoord met de opvatting van Sir Ernest Barker, dat het wezen van de politiek ten nauwste verbonden is met ethische waarden, en daardoor met de vrijheid als een deel daarvan. Maar men kan bij lyrische beschouwingen over die vrijheid niet rustig blijven staan. Dat weet Brogan zeer goed en Sir Ernest Barker was er zich niet minder scherp van bewust. Men moet analyseeren om tot een helder besef van de werkelijkheid te komen - en eerst op grond daarvan kan men zich een nieuwe plaatsbepaling in de huidige wereld met reden veroorloven. ‘If we could first know where we are, and whither we are tending, we could better judge what to do, and how to do it’ - met deze woorden van President Abraham Lincoln uit zijn eerste groote publieke redevoering wil Brogan de studie van de politieke wetenschap openen en hij zal in beginsel geneigd zijn de verschillende hulp-wetenschappen, die Barker in zijn boek opsomt, als nuttige bijdragen tot de nog slechts losjes geconstrueerde politieke wetenschap te aanvaarden. De geschiedenis, de rechtswetenschap, de psychologie, de biologie, de wijsbegeerte (uiteraard met zwaren nadruk op de zedelijke waarden), de eco- | |
| |
nomie en de paedagogie zijn volgens Barker alle steentjes, die tot het mozaïek bijdragen. Brogan zegt, met verheugende zelfkennis, dat zijn richting altijd eenigszins door de geschiedenis gekleurd zal blijven. Nooit zal hij de politieke wetenschap van den meer wijsgeerigen kant gaan benaderen, en inderdaad, wie de werken van dezen geestigen schrijver over het Fransche, het Engelsche en het Amerikaansche politieke stelsel kent, heeft daaraan zijn kracht, de historische en anecdotische ontleding, maar ook zijn zwakte, het gebrek aan construeerende wijsgeerige samenvatting, bespeurd. Voor beiden, Barker zoowel als Brogan dus, is de politieke wetenschap een voorloopige samenvatting van een reeks van fragmenten uit diverse van de bestaande takken van
denken gekozen, en het ziet er naar uit, dat het zoo nog wel even zal blijven voor iederen theoreticus op dit gebied, die zich niet in onvruchtbare abstracties en eenzijdige aprioristische conclusies wenscht te verliezen.
| |
II
De politieke wetenschap van de toekomst zal niet alleen een min of meer sluitend geheel van ten deele overgeleverde wetenschappelijke kennis moeten vormen, maar zij zal ook antwoord moeten geven op bepaalde klemmende vragen, die in onze samenleving rijzen. Voor de toekomst van deze wetenschap (en dat wil dus in laatste instantie zeggen: voor de toekomst van onze samenleving!) is het noodig om te weten waar wij staan en waar wij heen gaan, zooals Lincoln zeide.
Daarnaast echter zal het noodig zijn, ons te bezinnen op enkele algemeene problemen, die ons als het ware dagelijks op den rug dreigen te springen, en op enkele zedelijke normen, waarvan wij steeds duidelijker gaan inzien, dat aan haar voortbestaan het voortbestaan van onze samenleving in den meest pregnanten zin van het woord verbonden is. Laten wij daarvan enkele voorbeelden noemen.
De strijd van de afgeloopen jaren tegen het nationaal-socialisme was niet alleen een strijd om de macht tusschen bepaalde geestelijke, politieke en maatschappelijke beginselen, maar vooral ook een strijd tegen wat Hermann Rauschning, met meer juistheid dan wij destijds konden vermoeden, reeds vóór den oorlog het nihilisme genoemd heeft. De praktijk van den tweeden Wereldoorlog heeft ons in haar gruwelen, maar ook direct in het dagelijksch leven laten zien waarheen een wereld gaat, die de meest elementaire moreele normen verzaakt.
Een tweede probleem is eigenlijk pas na den oorlog goed voor
| |
| |
onze oogen gekomen. De atoombom op Hiroshima viel nog enkele dagen vóór de capitulatie van Japan. Eerst na den oorlog echter bleek welk een immense moreele en menschelijke consequenties dit nieuwe oorlogswapen, dat aanvankelijk alleen een technische ‘vooruitgang’ leek te zijn, was. Denis de Rougemont heeft ons in zijn geestige ‘Lettres sur la bombe atomique’ laten zien, welke geweldige veranderingen de atoombom niet alleen heeft gebracht in de natuurwetenschappelijke en militaire techniek, maar ook in de menschelijke verhoudingen van het huidige en toekomstige wereldverkeer.
Wil men een derde voorbeeld? Het vraagstuk van de democratie is daar om ons zulk een probleem voor te leggen. In de eerste plaats is gebleken, dat er tusschen de groote mogendheden een vrijwel onoverbrugbare kloof bestaat wat betreft de interpretatie van het begrip democratie. Het is zelfs zeer de vraag, of men de zaak eenvoudig zoo kan stellen, dat de Westelijke democratieën den voornaamsten nadruk leggen op de politieke en persoonlijke vrijheden en Rusland op de economische vrijheid van den mensch. Maar verder blijkt ook in steeds toenemende mate, dat het Westelijke begrip van democratie, dat in belangrijke mate op de politieke praktijk van enkele eeuwen Engelsche geschiedenis gebaseerd was, minder natuurlijk en organisch wortelt in landen, die iets verder van dat stralingsmiddelpunt af liggen. Een groot deel van de moeilijkheden, welke men thans bij den geestelijken en politieken opbouw van Duitschland ondervindt, is zonder twijfel daaraan te wijten, dat de democratie voor het Duitsche volk niet diezelfde min of meer natuurlijke waarde is (noch ooit geweest is), die zij voor den Engelschman - en gelukkig ook nog voor den Nederlander - is.
Dit was slechts een enkele greep. Maar het is wel voldoende om aan te toonen voor welk een ontzaglijke taak de politieke wetenschap staat. Men behoeft zich waarlijk niet voor te stellen, dat zij als wetenschap problemen van deze grootte-orde op eenigszins korten termijn tot een oplossing zal brengen. Als wetenschap kan zij dat alleen daarom reeds niet, omdat de problemen, zoowel als de oplossingen ten nauwste aan het zedelijke besef van de menschen gebonden zijn. Maar zelfs als de politieke wetenschap zich, in overeenstemming met de aangehaalde woorden van President Lincoln, voorloopig beperkt tot een verheldering van het terrein, waarbij zij de groote problemen van dezen dag als richtpunten gebruikt, is er een groote en vruchtbare taak voor haar weggelegd.
| |
| |
| |
III
De studie van de politieke wetenschap in Nederland zal dezer dagen een sprong vooruit doen, als aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam de langbeloofde ‘Zevende Faculteit’ eindelijk tot stand gaat komen. Wat daaruit groeit is moeilijk te overzien, ook omdat het aantal gedoceerde vakken voor een eersten opzet haast onevenredig groot schijnt te zijn. Nemen wij het lijstje van de vakken, waarin men examen kan afleggen, maar eens voor ons:
beginselen van de wetenschap der politiek; |
hoofdtrekken van de algemeene geschiedenis van den nieuwsten tijd, met inbegrip van de economische en sociale geschiedenis van dien tijd; |
beginselen van de sociologie; |
beginselen van de staathuishoudkunde; |
algemeene inleiding tot de rechtswetenschappen; |
het perswezen; |
Nederlandsche geschiedenis inzonderheid sedert 1848; |
sociologie der overzeesche gebiedsdeelen; |
geschiedenis (politiek en cultureel) der Vereenigde Staten van Noord-Amerika; |
geschiedenis (politiek en cultureel) van het Britsche Imperium; |
geschiedenis (politiek en cultureel) van Rusland; |
geschiedenis (politiek en cultureel) van Frankrijk en zijn overzeesche gebiedsdeelen; |
geschiedenis (politiek en cultureel) van China; |
geschiedenis (politiek en cultureel) van een andere mogendheid of groep van mogendheden; |
sociografie; |
ethnografie; |
overzicht der psychologie, inzonderheid algemeene psychologie, karakterologie, ontwikkelingspsychologie, bedrijfspsychologie en psychotechniek; |
inleiding in de wijsbegeerte, inzonderheid de wijsgeerige leer van den mensch en van de samenleving en de psychologische begripscritiek; |
encyclopaedie van de paedagogiek; |
inleiding in de wijsbegeerte, inzonderheid de wijsgeerige leer van den mensch en van de samenleving en de psychologische en paedagogische begripscritiek; |
beginselen van de sociologie en de criminologie; |
Nederlandsch en vergelijkend staats- en administratiefrecht; |
sociale psychologie, met inbegrip van het perswezen; |
| |
| |
de staathuishoudkunde, in het bijzonder de economische en sociale politiek, ook van de Oostersche maatschappij; |
diplomatieke geschiedenis; |
volkenrecht; |
beginselen van het internationaal privaatrecht; |
bestuurskunde; |
belastingrecht; |
Nederlandsch en buitenlandsch arbeidsrecht. |
Het lijkt haast te mooi om waar te zijn en als wij ons niet vergissen, zal het, in ieder geval voor de aankomende studenten, te zwaar zijn om verteerbaar te wezen, al moet men er natuurlijk rekening mede houden, dat in de nieuwe faculteit de opleiding voor een aantal vrij uiteenloopende maatschappelijke beroepen (diplomaten, consuls, rijks- en gemeenteambtenaren, journalisten, leidende personen in het bedrijfsleven, paedagogen, enz.) is samengevat.
Een tweede opmerking betreft de aan de Zevende Faculteit te verbinden staf. Het oorspronkelijke voorstel spreekt slechts van de aanstelling van twee nieuwe hoogleeraren, terwijl de rest van de vakken zal moeten worden gedoceerd door hoogleeraren uit de reeds bestaande faculteiten. Op zichzelf lijkt het natuurlijk aanbevelingswaardig een initiatief als dit bescheiden op te zetten, maar in dit geval rijst de vraag, of een dergelijke opzet niet al te bescheiden zou zijn, vooral omdat het aantal vakken zoo uitgebreid is en het aantal liefhebbers voor deze studierichting blijkens de eerste verslagen ook lang niet mis. Wil er van deze Zevende Faculteit iets uitgaan, dan zal zij toch niet alleen een grabbelton moeten zijn, waarin vele docenten uit andere faculteiten zoo nu en dan de hand steken, maar een inspireerend middelpunt, waarin de voornaamste docenten het grootste deel van hun taak vinden.
Wat deze docenten betreft, en dat is de derde opmerking, zou het wellicht aanbeveling verdienen, een zelfde stelsel te volgen als in Cambridge, namelijk dat men de hoogleeraren slechts verplicht om twee van de drie collegejaren te doceeren en hen het derde jaar in de gelegenheid stelt in binnen- of buitenland hun kennis te verdiepen. Barker spreekt daarvan in zijn geciteerde oratie reeds met lof en een dergelijk stelsel van geestelijken wissel bouw heeft bij voorbeeld bewerkt, dat Brogan het laatste jaar zijn kennis van de Vereenigde Staten en van Frankrijk heeft opgefrischt, waarvan een breeder publiek dan de studenten van Cambridge, namelijk de groote lezerskring van zijn journalistieke pennevruchten, heeft kunnen genieten. In ons land, waar de politieke wetenschap een novum is, zou een dergelijke inspiratie
| |
| |
voor de nieuwe docenten, in het bijzonder als die in het buitenland kon worden opgedaan, van groote waarde kunnen blijken te zijn.
Wil het werk aan de Zevende Faculteit voorts niet gaan lijden aan een te groote populariteit en daardoor aan een zekere oppervlakkigheid, dan zal ongetwijfeld de nadruk niet mogen vallen op de colleges in den gebruikelijken zin van het woord, maar zullen seminariewerk en de arbeid aan de ontworpen Amerikaansche en Russische Instituten het zwaartepunt moeten vormen van een studie, die niet alleen een breeden kring van menschen toespreekt, maar een kleinen kring van personen werkelijk vormt. Men kan ook onder te veel belangstelling gaan lijden en wij wenschen den nieuw benoemden hoogleeraren niet toe, dat ze, net als wijlen Bergson, hun colleges door een overvloed van snobistische belangstelling op koffietijd moeten zetten!
Ten slotte moge men niet vergeten, dat de Zevende Faculteit een vrijwel in alle opzichten onontgonnen terrein betreedt. Wij spraken, naast de colleges, over seminariewerk en over de Russische en Amerikaansche Instituten. Ook een bibliotheek, met zeker één afzonderlijke leeskamer voor het politieke terrein, een reeks wetenschappelijke uitgaven op het gebied van de politieke wetenschap, en misschien een eigen tijdschrift, kunnen den band smeden, die tusschen de komende beoefenaars van deze wetenschap in Nederland gelegd zal moeten worden.
Men had zich ook andere vormen kunnen denken om de studie van de politieke wetenschap in Nederland aan te vatten. Net als bij het Nederlandsch Opleidingsinstituut voor den Buitenlandschen Dienst, had het bedrijfsleven hier de handen ineen kunnen slaan. Het zou ook denkbaar zijn geweest, dat verschillende universiteiten en hoogescholen gezamenlijk een dergelijke oplossing als de Zevende Faculteit tot stand hadden gebracht, of dat het nog in zijn eerste stadium verkeerende Nederlandsch Genootschap voor Internationale Zaken den stoot hiertoe had gegeven. Op het oogenblik echter is hef zeker, dat de Zevende Faculteit er aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam komt, en het zal er maar om gaan, daarvan een vruchtdragend en inspireerend middelpunt te maken. De hierbovenstaande opmerkingen waren slechts bedoeld als praktische aanteekeningen bij een opzet, die, zooals uit het begin van dit opstel blijkt, zoowel met een reeks van wetenschappelijke problemen, als met enkele van de meest fundamenteele vragen van onze huidige samenleving te doen zal hebben.
J. Barents
|
|