De Gids. Jaargang 110
(1947)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
De klassieke vorming en het schema BolkesteinZooals men weet, heeft Z.E. Dr G. Bolkestein, oud-minister van Onderwijs en adviseur van den huidigen minister, een schema voor de organisatie van het onderwijs ontworpen, waarin de hervorming van het voorbereidend hoger onderwijs, d.w.z. het onderwijs, dat vormt en opleidt voor de studie aan de Universiteit, uiteraard een belangrijke plaats inneemt. In dit schema wordt het V.H.O. gecentraliseerd in wat de ontwerper het Lyceum noemt, een schooltype dat uit drie afdelingen zal bestaan: een afdeling A, die zich concentreert op de klassieke vorming en waar het onderwijs in de wiskunde en de natuurwetenschappelijke vakken in de vierde klasse zal aflopen; een afdeling B, die de huidige H.B.S.B. zal vervangen, die dus zal graviteren naar de wiskunde en de natuurwetenschappen, maar waar ook Latijn zal worden gedoceerd, ‘als mentale training en omdat beoefening ener wetenschap kennis van het Latijn nog altijd moeilijk missen kan;’ en ten slotte een afdeling C, overeenstemmende met de huidige H.B.S. A, waar derhalve de maatschappelijke vakken de kern van het onderwijs zullen vormen. Dit lyceum zal over de gehele linie zesjarig zijn; maar de eerste klasse zal voor alle afdelingen gelijk zijn en zij zal ook conform zijn aan de eerste klasse der middelbare school, die direct voor de maatschappij opleidt: doel van deze zgn. brugklasse zal nl. wezen om vast te stellen, aan welke richting van onderwijs de aanleg der individuele leerlingen het best beantwoordt, waarbij ook psychotechnisch onderzoek, zo mogelijk, zal worden ingeschakeld. De einddiploma's van alle lyceum-afdelingen zullen toegang geven tot de examens aan alle faculteiten en hogescholen, met dien verstande dat aan den student, wiens universitaire studie niet aansluit bij zijn vooropleiding, door de hogeschool studie-aanwijzingen zullen worden gegeven, waaraan hij blijk moet geven te hebben voldaan, alvorens tot de examens te worden toegelaten. Meer bijzonderheden uit Bolkestein's schema zal ik thans niet vermelden; de hier genoemde kunnen volstaan als inleiding tot een bespreking van de essentiële vraag, wat er, als dit schema ten grondslag zou worden gelegd aan de hervorming van ons V.H.O., van de klassieke vorming in ons land terecht zou komen. Enige opmerkingen over de betekenis der klassieke vorming zelf moeten het begin van deze bespreking vormen. Over de betekenis der klassieke vorming voor de Nederlandse beschaving zal ik | |
[pagina 194]
| |
kort zijn: zij is algemeen bekend en kan ook door geen redelijk mens worden betwist; de cultuur der Oudheid vormt een integrerend deel van den historischen ondergrond onzer eigen beschaving: het weggraven of ondermijnen van dien ondergrond zou slechts een afschuwelijke bijdrage te meer betekenen tot die ontgeestelijking, die de ernstigste bedreiging der hedendaagse beschaving vormt en die door alle mensen van goeden wille met hand en tand moet worden bestreden. Ik wil hier met den meesten nadruk aan toevoegen, dat van werkelijke handhaving der klassieke vorming als integrerend deel onzer eigen beschaving alleen dan sprake kan zijn, als de dragers van die klassieke vorming talrijk blijven, zoals tot nu toe inderdaad in ons land het geval is geweest: als zij het uitsluitend privilege zou worden van kleine groepen litteratoren en theologen, als daarentegen alle natuur-philosophen en medici en een aanzienlijk deel der juristen van haar verstoken zouden blijven, dan zou zij aan bloedarmoede te gronde gaan; zij moet op een brede basis rusten of zij zal ophouden, een levend element in de Nederlandse beschaving te zijn. In de tweede plaats mag er hier op worden gewezen, dat, ook geheel afgescheiden van de betekenis der klassieke cultuur voor de onze, het Latijn en Grieks reeds hierom alleen zo kostbaar zijn als leervakken in het V.H.O., omdat zij aan utilistische gedachten in het geheel geen voet kunnen geven; zij delen dit voorrecht eigenlijk alleen met het geschiedenisonderwijs: alle andere vakken kunnen, zo men dit wil, in toekomstige dubbeltjes worden omgerekend en er is niets zo belangrijk voor jeugdige aanstaande studenten (in het bijzonder voor hen, die later midden in de praktijk van het maatschappelijke leven zullen staan, zoals juristen en medici) als jarenlang te moeten zwoegen op vakken, die wel iets belangrijks opleveren voor hun ziel en geest, maar die onder geen beding in toekomstig geldelijk voordeel of maatschappelijk aanzien waardeerbaar zijn. Ook in dit opzicht is de klassieke vorming een krachtig strijdmiddel tegen die ontgeestelijking, die materialisering van het denken, die den hedendaagsen mens meer dan iets anders bedreigt, en dit is alweer een ernstige reden om een zo groot mogelijk aantal aanstaande studenten in haar te doen delen en haar niet te beperken tot die kleine groepen, die haar voor hun toekomstige studie niet kunnen ontberen. In de derde plaats zijn er vrijwel geen vakken te vinden, die zo bij uitstek geschikt zijn om als zware kernvakken in het V.H.O. te dienen als juist het Latijn en Grieks, in de eerste plaats uit het oogpunt van mentale training: deze beide vakken stellen zeer zware eisen aan het intellect, ontwikkelen juist daarom het denk- | |
[pagina 195]
| |
vermogen als weinig andere en geven een uitstekende propaedeuse voor zelfstandigen geestelijken arbeid; in de tweede plaats en met name ook, omdat zij een bijzonder goede mogelijkheid tot schifting van de leerlingen bieden: door de zware eisen, die zij aan het intellect stellen, vormen deze beide vakken een bij uitstek geschikt testing-materiaal voor het denkvermogen der leerlingen en dus ook een efficient middel om aan niet voldoend begaafde leerlingen den weg naar de Universiteit te versperren. In deze twee opzichten kan hoogstens de wiskunde (vooral de meetkunde) zich met de oude talen meten. Op het laatstgenoemde punt, de geschiktheid der oude talen als test voor het intellect der leerlingen, moet ik nog iets nader ingaan. Het zij verre van mij, de vormende waarde en in het algemeen de betekenis van de moderne talen en de geschiedenis voor het V.H.O. te ontkennenGa naar voetnoot1) evenmin als die van een vak als economie voor de H.B.S. A, die volgens Bolkestein's schema de afdeling C van het lyceum zal vormen. Maar als het gaat om de waarde van deze vakken als test voor het intellect der leerlingen en dus tevens om de schiftingsmogelijkheden, die zij in het V.H.O. te bieden hebben, dan is het duidelijk, dat zij deze in veel geringer mate bezitten dan de oude talen en de wiskunde, en daarom deugen de genoemde vakken niet als kernvakken by het V.H.O. Men zal wellicht tegenwerpen, dat de eisen voor de moderne talen, de geschiedenis en de economie, die de kernvakken van de afdeeling C van het lyceum (de huidige H.B.S. A) zullen moeten vormen, dan in de toekomst dusdanig zullen worden verzwaard, dat zij als testing-materiaal voor het intellect van den leerling de oude talen en de wiskunde zullen kunnen evenaren en vervangen. Maar ik ontken, dat dit mogelijk is. De oude talen ontlenen haar waarde zowel voor scholing als voor testing van het intellect en dus ook haar schiftingsmogelijkheden, zoals ik reeds tien jaar geleden naar aanleiding van het onderwijsrapport van den Vrijz. Dem. Bond betoogd heb, vòòr alles aan het feit, dat hier diepzinnige, maar betrekkelijk weinig gecompliceerde denkvormen in zeer moeilijke taalvormen gekleed aan het intellect van den onrijpen adolescent ter vertering kunnen worden geboden. Bij de moderne talen is juist de taalvorm betrekkelijk eenvoudigGa naar voetnoot2); wil men hier verzwaring, dan moet | |
[pagina 196]
| |
men die zoeken in den inhoud... en stoot zich onmiddellijk aan de onrijpheid, die de leeftijd der leerlingen als onverbiddelijk te aanvaarden gegeven meebrengt en die met hun intellect natuurlijk niets te maken heeft: Plato kan men den leerling op zijn eindexamen voorleggen, Kant of Hegel redelijkerwijze niet. En al evenmin kan men verzwaring zoeken in den eis van het vlot spreken der moderne talen of het schrijven van een opstel in die talen: het zijn beide heel nuttige dingen, maar het eerste heeft met intellect weinig of niets te maken (menige hoogst middelmatige vrouwelijke leerling spreekt haar talen benijdenswaardig vlot; menige scherpzinnige knaap, die later een sieraad der Academie zal worden, heeft als adolescent een slot op zijn loggen mond) en het tweede leidt onvermijdelijk tot africhten: het werkelijk idiomatisch zuiver schrijven van een vreemde taal eist een gans leven van ernstige studie en oefening en men kan het in redelijkheid niet van jeugdige leerlingen vergen of verwachten. Voor zover deze dingen mogelijk zijn, hebben zij nagenoeg geen waarde als test voor het intellect. Hetzelfde geldt m.m. voor de geschiedenis en de economie; vormende waarde hebben zij zeker, maar de schiftingsmogelijkheden worden ook hier door de onrijpheid van den adolescent binnen zeer enge grenzen terug gedrongen. Ik wil er als proef op de som op wijzen, dat het herhaaldelijk voorkomt, dat weinig begaafde leerlingen, die stranden op een gymnasium, waar de zware oude talen tezamen met de wiskunde de kernvakken vormen, overgaan naar de H.B.S. A, waar deze kernvakken alle drie ontbreken, en vervolgens de veel gemakkelijker school, waar zij wel op hun plaats zijn, zonder moeite vlot aflopen; het omgekeerde doet zich daarentegen nooit voor! Het blijft er dus bij: de oude talen en de wiskunde zijn de vakken, die een bij uitstek goeden maatstaf bieden voor het gehalte van het intellect der leerlingen en dus ook voor de beoordeling der vraag, of een leerling geschikt is om naar de Universiteit te gaan; het zijn derhalve deze vakken, die, meer dan enig ander, kernvakken in het V.H.O. verdienen te zijn. Tot zover mijn inleidende opmerkingen. Bezien wij nu in dit licht het schema van Bolkestein en zijn verhouding tot de klassieke vorming en het onderwijs in de oude talen, dan is maar één conclusie mogelijk: dit hervormingsschema bedreigt de klassieke vorming zonder meer met vernietiging, het kent aan de beoorde- | |
[pagina 197]
| |
ling van het gehalte van het intellect der leerlingen voor de beantwoording der vraag, of zij voor universitaire studie deugen of niet, nagenoeg geen waarde toe, maakt zich in verband hiermee van het essentiele probleem der kernvakken in het V.H.O. merkwaardig gemakkelijk af en geeft derhalve aan het onderwijs in de oude talen in het geheel van het V.H.O. een dusdanig zwakke positie, dat het aan verregaande atrophie dreigt te worden prijsgegeven. Laat ik dit nader adstrueren. Om te beginnen constateren wij, dat voortaan geen enkele medicus, natuurphilosooph of ingenieur meer klassiek gevormd zal worden: zij hebben geen keus meer, maar moeten de afdeling B van het lyceum volgen, die met één en twintig uren Latijn geen klassieke vorming zal geven,Ga naar voetnoot1) maar hoogstens de parodie daarvan; dit blijkt ook duidelijk uit de bewoordingen zelf van Bolkestein's schema, dat immers dit Latijnse onderwijs slechts motiveert met mentale training en met de overweging, dat beoefening ener wetenschap kennis van het Latijn nog altijd moeilijk missen kan: m.a.w. dit Latijnse onderwijs moet slechts dienen voor scholing van het intellect en om begrip bij te brengen voor de Latijnse terminologie der moderne wetenschap, maar klassieke vorming zal het ook volgens den ontwerper niet geven en hieraan heeft hij zeker gelijk. Men zegge niet, dat alle einddiploma's recht geven tot elke studie aan Universiteit en hogeschool en dat derhalve ook de A-afdeling van het ontworpen lyceum a.s. medici, natuurphilosophen en ingenieurs zal kunnen afleveren: in de praktijk zal dit onmogelijk zijn, omdat het onderwijs in wiskunde en natuurwetenschappen in de vierde klasse der afdeling A zal aflopen; de achterstand op wis- en natuurkundig gebied wordt daardoor voor hen, die de genoemde studierichtingen willen inslaan, te groot en practisch niemand zal eraan kunnen denken, na het behalen van zijn diploma A van het Lyceum de lange natuurphilosophische of de eindeloze medische studie nog met enige jaren natuurwetenschappelijke propaedeuse te verlengen, een propaedeuse, die de Universiteit in verband met haar overlading ook onmogelijk geregeld in geconcentreerden vorm voor deze van het A-lyceum afkomstige jonge studenten zou kunnen organiseren. Dit betekent dus, zoals ik al heb opgemerkt, dat geen medicus, natuurphilosooph of ingenieur meer | |
[pagina 198]
| |
deel zal hebben aan de klassieke vorming; en dat dit een afschuwelijke stap achteruit is, behoeft geen betoog: het is dringend gewenst, dat juist van de medici, natuurphilosophen en ingenieurs althans een belangrijk deel een menselijk, geestelijk tegenwicht in de klassieke vorming vindt tegen een al te eenzijdige natuurwetenschappelijke en voor velen van hen ook overwegend practisch-technische vorming. En dat, terwijl juist thans de drang der maatschappij in de richting van de β-afdeling der gymnasia en lycea bijzonder sterk is: men gaat allerwegen terecht beseffen, dat de combinatie van een goede klassieke en natuurwetenschappelijke opleiding voortreffelijke waarborgen biedt voor een diepgaande èn veelzijdige vorming van den mens, en juist vele van de knapste koppen (want de β-afdeling is een zware afdeling) zoeken bij voorkeur dezen weg. Maar neen, de hervormers luisteren slechts naar de stem der maatschappij, als die in hun kraam te pas komt, of liever zoals zij zelf zich verbeelden die stem te horen klinken, en... de bloeiende β-afdeling, die in de laatste decennia duizenden van de beste studenten aan de Universiteit heeft afgeleverd, wordt botweg afgeslacht ten bate van de H.B.S. B; men houde eens een enquête onder de hoogleraren, die het aangaat (en wie kan dit beter beoordelen dan zij?) om te weten te komen, hoe zij over deze afslachting denken, en men zal een zeer duidelijk antwoord te horen krijgen. En met de juristen is het al even treurig gesteld: een aanzienlijk deel van hen zal de afdelingen B of C boven de afdeling A verkiezen. Want hoe pover het beetje Latijn ook is, dat de afdeling B haar leerlingen zal bijbrengen, het zal juist voldoende zijn om hen de Romeinse rechtstermen en enkele eenvoudige Romeinse rechtsteksten te doen verstaan en zij zullen dus rechten kunnen studeren zonder enig aanvullend propaedeutisch examen aan de Universiteit. En zij, die van de afdeling C (de huidige H.B.S. A) komen, zullen, gezien de bepalingen van het schema, rechten kunnen studeren na aflegging van een klein examentje in elementair Latijn aan de Universiteit. Het is te verwachten, dat juist van deze afdeling massa's a.s. juristen naar de Universiteit zullen stromen, te weten zij, die op grond van geringe capaciteiten de afdeling A met haar zware kernvakken Latijn en Grieks en de afdeling B met haar zware wiskunde en dan toch ook nog een portie Latijn (hoe gering ook) maar liever mijden en die, hoe weinig begaafd ook, in de afdeling C hun weg naar de Universiteit evenmin door enig zwaar kernvak versperd zullen vinden als thans aan de H.B.S. A het geval is. | |
[pagina 199]
| |
En vele andere a.s. juristen, met name zij, die thans de β-afdelingen der gymnasia en lycea bevolken, zullen uit behoefte aan wis- en natuurkundige vorming de afdeling B boven de afdeling A verkiezen, daar de eerste hun evengoed als de tweede rechtstreeks den weg tot de rechtenstudie zal openen; ook deze zullen, evenmin als de vorige categorie, klassieke vorming ontvangen. Resultaat: slechts weinige knappe a.s. juristen, wier ouders verstandig genoeg zijn om den beteren, maar moeilijken weg boven den ondeugdelijken gemakkelijken weg voor hun kinderen te verkiezen, zullen de afdeling A tezamen met de kleine groepen der a.s. literatoren en theologen bevolken;Ga naar voetnoot1) en dit betekent, dat de klassieke afdeling A een kleine, bloedeloze afdeling zal zijn, dat de klassieke vorming in ons land haar gezonde brede basis zal verliezen en dat ons land in dit opzicht het ontgeestelijkte Amerika, waaraan men zich thans zo nederig vergaapt en vergooit, achterna zal gaan, waar mensen, die behoorlijk Latijn en Grieks hebben geleerd, witte raven zijn. Dat hiermee tevens het peil van de studenten schrikbarend zal dalen, behoeft geen betoog: Bolkestein's schema geeft niet alleen den doodsteek aan de klassieke vorming, maar is tevens een aanslag op de Universiteit. Niet alleen zal, doordat een veel groter aantal onder hen van klassieke vorming verstoken zal zijn, het algemene geestelijke niveau der studenten aanzienlijk dalen, maar bovendien zullen talloze weinig begaafden, die aan de Universiteit niet thuis behoren, haar thans langs den weg der afdeling C, die immers geen enkel zwaar kernvak tot haar beschikking heeft om hun den doorgang te versperren, gemakkelijk kunnen bereiken. Niet alleen spreekt het in verband met het karakter der academische studie vanzelf, dat juist de beste intellecten uit alle kringen door strenge selectie met behulp van zware kernvakken in het V.H.O. voor de universitaire studie moeten worden uitgelezen, maar zulk een strenge selectie is ook een eis van democratie: het begaafde volkskind is niet met een slappe, maar juist met een straffe schifting gediend: het heeft in verband met zijn milieu een geduchten achterstand bij den leerling uit de hoogere kringen ten aanzien van algemene ontwikkeling, uiterlijke beschaving en vele andere dingen; het democratische correctief moet hier gelegen zijn in een strenge schifting van het intellect, die den onbegaafde onverbiddelijk opzij schuift. Een verslapping van dit correctief kan nooit iets anders betekenen dan een voordeel voor den onbegaafden leerling van goeden huize; in één woord - en het zou geen luxe zijn, als | |
[pagina 200]
| |
mijn naaste geestverwanten, de democraten der Partij van den Arbeid, zich dit eens voor gezegd hielden - een gemakkelijke school is een maatschappelijke misdaadGa naar voetnoot1). Welnu, van dit democratisch beginsel heeft Bolkestein in verband met zijn anti-intellectualistische gerichtheidGa naar voetnoot2) zich in zijn schema merkwaardig gemakkelijk afgemaakt: de H.B.S. A, die geen enkel zwaar kernvak en dus geen enkel deugdelijk schiftingsmiddel bezit en die dan ook tot den huidigen dag volslagen in gebreke is gebleven haar goed recht als instituut tot opleiding voor de Universiteit te bewijzen, wordt zonder enige nadere rechtvaardigende toelichting, ja zonder toevoeging van een vakken- en lesurentabel, alsof dit vanzelf sprak bijkans stilzwijgend tot instituut van V.H.O. gebombardeerd en als afdeling C van het nieuw-ontworpen lyceum met volkomen gelijke rechten aan de beide andere afdelingen toegevoegd, zodat zij evenals deze tot iedere universitaire studie toegang zal verlenen! Dat dit zowel voor de klassieke vorming als voor het peil der studenten aan onze universiteiten vernietigend zou zijn, behoeft na het voorgaande geen betoog meer. Als ik mijn zin kreeg, zou de H.B.S. A worden terug gedrongen tot de (belangrijke) positie van maatschappijschool zouden meer, die zij in beter tijden dan deze met ere innam, en zonder haar derhalve ook de studierechten, die zij thans bezit (economie, sociale geographie, indologie), weer worden ontnomen: zij deugt niet voor instituut van V.H.O. en als men eens een enquête onder de hoogleraren hield, betwijfel ik, of het aantal voorstanders van handhaving dier studierechten (laat staan van uitbreiding hiervan) de tien procent zou halen. Maar in ieder geval zou volledige toekenning van studierechten aan dit buiten- | |
[pagina 201]
| |
sporig gemakkelijke schooltype een volkomen afbraak zowel van de klassieke vorming als van de universitaire studie met zich meebrengen. Mocht de Minister van Onderwijs er toe besluiten om het schema van Bolkestein aan de hervorming van het V.H.O. ten grondslag te leggen, dan zou om een ramp te voorkomen er althans in twee opzichten (maar ik kom straks nog met andere desiderata) van moeten worden afgeweken: 1. zou de afdeling A van het nieuwe lyceum gesplitst moeten worden (of liever blijven) in een α- en β-afdeling, opdat ook medici, natuurphilosophen enz. zouden kunnen blijven delen in de klassieke vorming; 2. zouden niet alle studierechten gelijkelijk aan alle afdelingen moeten worden toegekend, maar zij zouden voor elke afdeling strict moeten worden bepaald, met dien verstande dat de α- en β-afdelingen van de afdeling A dezelfde studierechten zouden behouden als thans aan de twee klassieke afdelingen van lyceum (en gymnasium) zijn toegekend, dat de afdeling B de studierechten zou hebben, die thans de H.B.S. B bezitGa naar voetnoot1) (dus bijv. met uitsluiting niet alleen van letteren, geschiedenis en theologie, maar ook van de rechtenstudie), en dat de afdeling C in elk geval niet meer studierechten zou verkrijgen dan de H.B.S. A thans heeft. Wie een studierichting aan de Universiteit zou willen inslaan, niet verbonden aan het einddiploma, dat hij bezat, zou, evenals thans, staatsexamen moeten doen en niet een aanvullend academisch examentje, dat men de toch al zwaar overbelaste hoogleraren niet ook nog op den hals kan schuiven en dat alleen hierom al, als men het toch deed, een wassen neus zou worden. Alleen zo zou de klassieke vorming voor vernietiging, het peil der Universiteit voor een catastrofale daling en daarmee de Nederlandsche gemeenschap voor verlies van kostbare beschavingsgoederen behoed kunnen worden. Maar ik heb nog een laatste buitengewoon ernstige grief op het hart: niet alleen krijgt de klassieke vorming in Bolkestein's schema een zodanige plaats aangewezen, dat zij wegkwijnen moet, maar bovendien wordt het gymnasium, de school die als voornaamste draagster der klassieke vorming eeuwen lang een belangrijk cultuurcentrum in de Nederlandse samenleving is geweest en dit ook nog steeds is, in het schema met geen woord vermeld: het is alsof het niet bestond; het wordt stillekens onder | |
[pagina 202]
| |
de tafel gestopt in de hoop, dat het daar zonder kikken zal komen te overlijden! Ik kan niet anders zeggen dan dat dit grote en rechtmatige verontwaardiging opwekt, niet alleen bij mij, maar ook bij talloze anderen. De H.B. scholen van diverse pluimage hebben de laatste decennia aan ernstige en rechtmatige kritiek bloot gestaan en hetzelfde geldt van de lycea, met name ook ten aanzien van hun klassieke afdelingen: voor hervormingen zijn hier inderdaad dringende redenen. Het gymnasium daarentegen, schoon uiteraard ook allerminst feilloos, heeft in diezelfde decennia een zeer opmerkelijke vitaliteit betoond en zichzelf in belangrijke mate innerlijk vernieuwd, zodat het met zijn zesjarig klassiek onderwijs nog steeds veel meer dan de lycea als de eigenlijke drager der klassieke vorming moet worden beschouwd en dan ook in brede kringen der maatschappij sterk aan aanhang heeft gewonnen. Nu gaat men hervormen, en wat gebeurt? Niet alleen wordt de klassieke vorming aan verbloeding prijsgegeven, maar ook wordt het gymnasium (juist het gymnasium) kalmweg aan de formele, uiterlijke symmetrie van een bloedeloos lyceum-schema opgeofferd en het zijn in laatste instantie uitsluitend de H.B.-scholen, die met vrijwel de gehele buit van het V.H.O. gaan strijkenGa naar voetnoot1)! En dit alles wordt volbracht door een man - het is pijnlijk het te moeten zeggen en het zij met alle respect voor Bolkestein's persoon en verdiensten gezegd, maar het is dringend noodzakelijk hier eens rondweg te uiten wat door tallozen in bitterheid gefluisterd wordt, - die noch het gymnasium noch de Universiteit van binnen uit goed kent Waarom dit alles? Het antwoord is: in de eerste plaats heeft, als ik wel zie, Bolkestein, die van huis uit verknocht is aan de H.B.-scholen, deze als van zelf tot centrum gemaakt van het door hem geprojecteerde nieuwe V.H.O., ten koste van de klassieke vorming en het gymnasium en ten detrimente van V.H.O. en Universiteit; en in de tweede plaats is het de gedachte van de brugklasse, die het zesjarige klassieke gymnasium genekt heeft. Aan deze brugklasse zal ik hier dus nog enige beschouwingen moeten wijden. Het doel, waarvoor zij is ontworpen, is ongetwijfeld op zichzelf lofwaardig: haar functie zal zijn om een goede selectie en verdeling der leerlingen over de verschillende school- | |
[pagina 203]
| |
typen te verkrijgen en hiermee tevens het probleem van de zittenblijvers althans voor een belangrijk deel op te lossen; juist daarom is zij dan ook aan alle scholen van V.H.O. èn M.O. toegevoegd en heeft het zesjarige gymnasium het veld moeten ruimen ter wille van haar. Uit het oogpunt der klassieke vorming is deze radicale gelijkschakeling van alle schooltypen echter in hoge mate verderfelijk. De huidige vijfjarige H.B.-scholen blijven als afdelingen van het nieuwe lyceum vijfjarig en krijgen de brugklasse erbij; zij verliezen dus niets en kunnen het experiment van de brugklasse rustig als een winst aanvaarden. Maar het zesjarige gymnasium wordt thans de vijfjarige klassieke afdeling van het nieuwe lyceum (men kan het ook zo zeggen, dat het zesjarig gymnasium eenvoudig wordt afgeschaft en dat de vier- of vijfjarige klassieke opleiding van de thans naast het gymnasium bestaande lycea voortaan de enig mogelijke zal zijn); de klassieke opleiding verliest dus een jaar ten bate van de brugklasse. Een voor de klassieke opleiding buitengewoon ernstig verlies! Ik zal de laatste zijn om de klassieke opleiding aan de huidige lycea als minderwaardig te qualificeren; maar ik weet uit persoonlijke ervaring als docent, dat de klassieke opleiding aan de lycea, samengeperst in vier of vijf jaren, oneindig veel zwaarder is en veel minder beklijft dan de rustige zesjarige der gymnasia en dat, als allerlei lycea redelijke klassieke resultaten boeken, dit slechts door bijzonder zware inspanning van leerlingen en leraren beide, het minder goede systeem ten spijt, wordt mogelijk gemaakt. Het is dan ook geen wonder, dat de klassieke afdelingen der huidige lycea (en de lycea zijn ongeveer even talrijk als de gymnasia) minder dan de helft van het aantal leerlingen tellen, dat de gymnasia bevolkt. En nu gaat men het minder goede systeem van klassieke opleiding, dat der lycea, algemeen maken alsof het alleen zaligmakend was, en het betere, dat der gymnasia, botweg afschaffen, natuurlijk alweer ten nadele der klassieke vorming; want zij zal voortaan minder beklijven en het aantal leerlingen, dat de klassieke afdelingen zal bezoeken, zal behalve door andere, reeds in het voorgaande gebrandmerkte oorzaken, ook door deze worden besnoeid. Is de brugklasse dit offer waard? Immers neen! De brugklasse is niets dan een wissel op de toekomst, een experiment van hoogst twijfelachtige waarde, dat zijn bestaansrecht nog voor honderd procent bewijzen moet: Latijn en meetkunde zullen in de brugklasse niet worden onderwezen en daarmede heeft zij zich de beste middelen om het gehalte van het intellect te bepalen bij voorbaat uit de hand geslagen; bovendien is het psychotechnisch onderzoek, dat | |
[pagina 204]
| |
in de brugklasse zal worden ingeschakeld, ook naar het oordeel van verstandige psychotechnici zelf nog allerminst zover gevorderd, dat het twaalfjarige leerlingen doeltreffend naar hun aanleg zal weten te schiften. Gaat het dan aan, een gezond, vitaal schooltype als het zesjarige gymnasium, dat zijn hoge waarde als opleidingsinstituut voor de Universiteit èn als centrum van klassieke vorming meer dan enig ander bewezen heeft, aan den sprong in het duister, die de brugklasse is en blijft, ten offer te brengen? Waartoe toch deze afschuwelijke en door en door onnederlandse zucht naar gelijkschakeling? Goed, laat Bolkestein's lyceum, zij het dan met de drastische beperkingen, die ik in het voorgaande heb bepleit, worden ingevoerd en laat men daar naar hartelust met de brugklasse experimenteren: er is niets tegen, al verwacht ik er volstrekt geen gouden bergen van. Maar laat men daarnaast het zesjarige gymnasium handhaven zoals het reilt en zeilt, met een α- en een β-afdeling en zijn huidige studierechten; alleen dan, als naast de klassieke afdeling van het lyceum ook het gymnasium gehandhaafd blijft, kan de klassieke vorming in ons land gezond blijven gedijen en dit is een landsbelang van de allerhoogste geestelijke orde. Hier is niets tegen, tenzij men vernielzucht, behoefte aan afbraak als een doorslaand argument beschouwt; het enige, waarmee men kan aankomen, is het probleem van de zittenblijvers, dat het gymnasium natuurlijk evenzeer kent als de andere schooltypen en dat ook hier om ondervanging roept. Welnu, men schaffe bij de gymnasia het toelatingsexamen, dat niet meer dan een farce is, af en schrijve in plaats daarvan een proefklasse (geen brugklasse!) van een maand voor, ieder jaar in de maand Juni te organiseren, zoals die aan het Arnhemse gymnasium sinds jaar en dag met de meest voortreffelijke resultaten wordt toegepast: de kinderen, die tot het gymnasium willen worden toegelaten, worden hier een maand lang door enige van de beste docenten der school op de meest zorgvuldige en omzichtige wijze getest met behulp van moeilijke vakken, waarop zij op de lagere school niet zijn afgericht (met name het Latijn). Natuurlijk eist dit een maand lang enorme toewijding en voorbereiding van de betrokken docenten, maar het kan en het werkt voortreffelijk: de praktijk te Arnhem bewijst, dat het euvel van het doubleren er tot een minimum door wordt gereduceerd. Het is zeer wel mogelijk, zulk een proefklasse aan alle gymnasia imperatief voor te schrijven in plaats van een toelatingsexamen, omdat men zich de rijke ervaring in Arnhem opgedaan zonder enige moeite ten nutte kan maken: het gaat hier niet om een experiment, dat zijn bestaansrecht nog moet bewijzen. Het enige | |
[pagina 205]
| |
bezwaar isGa naar voetnoot1), dat, als zulk een proefklasse in Juni wordt ingevoerd op alle gymnasia, de eindexamens der gymnasia niet in Juni, maar eerder zullen moeten worden gehouden, omdat de proefklasse vòòr of tijdens het eindexamen practisch onuitvoerbaar is. Maar dit moet de Universiteit, die er de indeling van het academisch werkjaar enigszins voor zal moeten verschuiven, graag voor de instandhouding van het gymnasium over hebben. Tot slot nog één opmerking. Men make uit de voorgaande beschouwingen niet op, dat schrijver dezes het gymnasium feilloos zou achten: het heeft er recht op om tegen vernietiging van de zijde van min of meer vijandige buitenstaanders te worden beschermd, maar hervorming behoeft het zeker. Alleen, deze heeft in de eerste plaats geen haast, en in de tweede plaats zou zij rustig moeten worden overwogen en voorbereid door een commissie, uitsluitend bestaande uit mensen, die het gymnasium en de universiteit beide van binnen uit door en door kennen en die zonder voorbehoud warme voorstanders van de gymnasiale opleiding zijn, ook al hebben zij gaarne open oog voor de zwakheden er van, die verbetering verdienen. Alleen op dezen grondslag kan hervorming van het gymnasium iets goeds opleveren in stede van afbraak.
J.H. Thiel |
|