De Gids. Jaargang 90
(1926)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 398]
| |
Dostojewskij's brieven aan zijn vrouw.Ga naar voetnoot1)Deze zomer (1926) verschenen te Moskou en Petersburg de brieven van Dostojewskij aan zijn tweede vrouw, Anna Grigorjewna, geboren Snitkin, en, ben ik wel ingelicht, dan is binnenkort een Duitse vertaling te verwachten. In de Russiese editie vullen de brieven 305 bladzijden groot-octavo en dan volgen nog 56 pagina's aantekeningen, waarvan het eerste deel, bij de brieven van 1866-1872, van de weduwe Dostojewskij zelf afkomstig is. De drie eerste brieven (1866-67) zijn in de verlovingstijd geschreven, de overige 159, van de jaren 1867-1880, werden voor een groot deel uit verschillende badplaatsen (Homburg 1867, 1870; Saxon les Bains 1867/68; Wiesbaden 1871; Ems 1874, '75, '76, '79) verzonden; de meeste der in Rusland geschreven brieven datéren van perioden, wanneer een der beide echtgenoten in Staraja Roessa (gouv. van Nowgorod) buiten was; een aparte groep vormen de 13 brieven uit Moskou, 23/24 Mei-8 Junie 1880, waarheen Dostojewskij voor de Poesjkin-feesten gereisd was. Van een paar brieven, o.a. van die over Dostojewskij's redevoering op 8 Junie 1880, geschreven nog op deze zelfde dag, zijn facsimile's bij de uitgave gevoegd. Achtereenvolgens heeft het lezend publiek kennis kunnen nemen van de herinneringen van Dostojewskij's dochter Ljoebowj (Aimée), dat wonderlike boekje, vol diepe eerbied voor de mens Dostojewskij, maar tegelijk hem omlaag trekkend naar het niveau van een enigszins ordinaire, kleinburgerlike huisvader, - en die van Dostojewskij's vrouw en | |
[pagina 399]
| |
de moeder zijner kinderen, waarin eveneens het huiselik geluk het hoofdmotief vormt: scènes van waanzinnige jaloezie en andere onevenwichtigheid zijn slechts storingen van kortstondige aard, die aan het duurzame geluksgevoel niet schaden, en voor de echtgenote vloeien liefde voor de goede mens Dostojewskij en eerbied voor zijn superieure geest samen in één gevoel van diepe piëteit. Deze zelfde Dostojewskij spreekt ook tot ons uit de tans gepubliceerde brieven; dit is dezelfde man, die Anna Grigorjewna in hem zag, maar de brieven werken onvergelijkelik suggestiever door de direkte, volmaakt eerlike wedergave van 's dichters intiemst gevoel. Er is een groot verschil tussen de schrijver Dostojewskij, zoals hij zich uitspreekt in Arme Mensen of De Broeders Karamazow, en de mens Dostojewskij in zijn betrekkingen tot wie hem op deze aarde het naast stonden, en toch voelt men de identiteit der twee personen. Deze meer dan 300 bladzijden brieven bevatten niets, dat men als een nadere toelichting bij de romans of als een uitgangspunt hunner stemmingen en motieven beschouwen kan; wordt over de romans gesproken, dan betreffen deze passages gewoonlik de honoraria en de verkoop, hoogstens bevatten zij een oordeel van kennissen en redacteurs over de literaire betekenis der boeken. Dat is geheel begrijpelik, wanneer wij bedenken, hoe Dostojewskij werkte; hij zelf heeft dat meer dan eens meegedeeld. Als hij aan een boek bezig was - vaak dikteerde hij aan zijn vrouw, om beter de draad zijner gedachten te volgen -, werd hij rusteloos voortgejaagd door de vizioenen van steeds nieuwe complicaties en ontknopingen, die zo snel elkaar opvolgden in zijn geest, dat het verstand, en nog minder de pen, ze in hun razende vaart niet kon bijhouden. Elk zijner werken getuigt van een bezetenheid door een scheppingsdrang, zoals die slechts in de momenten van hoge psychiese spanning bij een sterveling kan voorkomen. Op die momenten projekteerde Dostojewskij de meest elementaire tendenties van de menselike geest, de neiging tot opstandigheid en hoogmoed en de tegenovergestelde neiging tot ootmoed, boete en menseliefde tot in het gebied hunner uiterste consequenties en zijn gemoed vond geen rust, | |
[pagina 400]
| |
zolang hij niet zijn toorn over het duivelse, zijn extase over de zege van het goddelike had verwerkt tot een hymne op de worstelende mens, die eindigt met de duivelen uit te drijven. Deze motieven werden echter naar de achtergrond des geestes gedrongen, wanneer Dostojewskij inderdaad of in zijn gedachten zich overgaf aan het aards geluk van 't gezinsleven. Ook hier is hij extaties en wezenlik is het dezelfde Dostojewskij der romans. Achter het eenvoudigste briefje voelt men de verrukking over Anna Grigorjewna en de kinderen, elke gedachte aan hen is enthusiasties, deze stemming ligt in de allergewoonste bezorgdheid over kouvatten, in de telkens terugkerende onrust, wanneer een brief wat te laat komt, in de soberste beschrijving van een afscheidstafereel. Deze eenheid en gaafheid van stemming geven aan deze brieven een geheel eigen betekenis. Elk woord is een onmiddelbare reaktie op een indruk of een opkomende gedachte of voorstelling. Een kleine ergernis over lastige of luidruchtige kamerburen in een hotel, een gesprek met een badarts, een beschrijving van kleine, gewone avonturen, een plotselinge onrust of alles thuis wel in orde is, dat alles kan men in één brief naast elkaar vinden, alles is zo maar neergeschreven, driftig, nerveus, ondoordacht, en dat alles wordt tot een geheel verbonden door de extatiese achtergrond van Dostojewskij's geest. Biezonder teder zijn de brieven uit Ems van 1876; blijkbaar heeft er kort voor Dostojewskij's reis een huiselike twist plaats gehad, die sterk op zijn humeur had gewerkt; maar reeds vóór zijn vertrek had die geprikkelde stemming plaats gemaakt voor een sterke verliefdheid op zijn vrouw, die hem ook in Ems niet verliet. Hij schrijft van de vroegere perioden van verliefdheid tijdens hun huweliksleven en alle brieven van die tijd zijn in een verhoogde stemming geschreven, het meest die van 24 Julie/5 Aug., die mij gewichtig genoeg lijkt om er een bladzijde uit te vertalen: ‘Anetsjka, mijn onschatbare vrouwtje, voor je engelachtige briefje van 18 Julie een warme zuigkus! Vreugde van mijn leven, waar heb je 't vandaan, dat jij de “gulden middelweg” bent? Jij bent een zeldzame onder de vrouwen, behalve nog dat je beter bent dan allemaal samen. Je vermoedt zelf je talenten niet. Jij bestuurt niet alleen ons | |
[pagina 401]
| |
hele huis, niet alleen mijn zaken, maar ons allen, met onze grillen en drukten, van mij zelf af tot Ljosja toeGa naar voetnoot1), trek je achter je aan.... Maak jou maar koningin en geef jou een heel koninkrijk - ik zweer je, je zult het regeren als geen ander - zoveel geest heb je, zoveel gezond verstand en hart en praktiese zin. Je schrijft er nog bij, “hoe ik zo'n oude en lelike vrouw als jij kan liefhebben.” Nu, maar nou lieg je toch helemaal! Voor mij ben je een bekoorlike vrouw en je gelijke bestaat niet. Ja, en iedere mens met hart en met smaak moet dat zeggen, als hij je goed aankijkt, - daarom ben ik dan ook somtijds jaloers. Zelf weet je niet, hoe verrukkelik je ogen zijn en je glimlach en je bezieling soms in een gesprek. 't Komt alleen maar daarvan, dat je weinig onder mensen verkeert, anders zou je zelf je verbazen over je conquêtes; trouwens, voor mij komt dat goed uit, ofschoon, Anjka, mijn vorstin en meesteres van mijn ziel, ik alles zou willen prijsgeven, zelfs mijn vlagen van jaloezie, als je lust kreeg om uit te gaan en verstrooiing te zoeken. Wat zou ik gelukkig zijn bij de gedachte, dat jij je vrolik voelt. En als ik toch jaloers was, zou ik me op je wreken door mijn liefde. Ik zeg je waarachtig, Anjka, als jij maar een klein beetje toilet maakt om uit te gaan en je een tikje beter kleedt, je kunt niet geloven, hoe je dan ineens oneindig veel jonger en wonderbaarlik mooi er uit ziet! Vaak staarde ik dat met bewondering aan. 't Hele ongeluk zit 'em daarin, dat je eeuwig thuis aan 't werk bent en daarom ben je soms gewoonweg.. [een woord doorgeschrapt]. - Neen Anja, ik herhaal 't, je moet je deze winter costuums laten maken en met mij uitgaan, of zonder mij, dat is 't zelfde. Om mij genot te geven moet je plezier hebben. Je moet minder te werken hebben en voor het DagboekGa naar voetnoot2) moeten wij, wat 't ook koste, andere maatregelen treffen; geleidelik zullen wij dat doorvoeren, maar zo snel mogelik. En tenslotte: hoe kun je je verwonderen, dat ik je zo liefheb - als echtgenoot en als man? Maar wie verwent me dan zo als jij, wie is zo met mij samengegroeid tot één lichaam en één ziel? Ja, al | |
[pagina 402]
| |
onze geheimen zijn in dat opzicht gemeenschappelik. En moet ik dan niet elk atoom van je aanbidden en je hele persoon onverzadigbaar kussen, zoals ik dat ook pleeg te doen? Och, je kunt zelf niet begrijpen, wat je in dat opzicht voor een engel van een vrouwtje bent! Nu, dat alles zal ik je bij mijn terugkeer bewijzen. Ik moge een hartstochtelik man zijn, maar dacht je dan heus, dat iemand (zelfs een hartstochtelik man) een vrouw zo onverzadigbaar kan beminnen als ik jou al duizend keer bewezen hab? Trouwens, al die vroegere bewijzen zijn niemendal, maar nu, als ik terugkeer, dan geloof ik, dat ik je opeet. (Deze brief leest toch niemand en jij laat hem aan niemand zien.)’ Zulke brieven mogen ‘de distinctie en het meesterschap’ missen van Toergenews brieven (Beljtsjikow in zijn voorwoord), Dostojewskij's ‘biecht van een gloeiend hart’Ga naar voetnoot1) brengt ons nader tot de persoon des schrijvers dan de geacheveerde en stilisties verzorgde correspondentie van een Toergenew. En de onbehouwenheid en onrust der afzonderlike ontboezemingen verhinderen deze correspondentie niet, als geheel beschouwd harmonies te zijn: van begin tot eind dezelfde man, dezelfde gevoelens, dezelfde uitingsvorm. Hoe onbelangrijk ook veel details voor ons zijn, wij voelen ons zonder verflauwing geboeid door de geest, die elk woord doordringt, de geest van hartstochtelike, ja maar vooral toch tedere, aanbiddende liefde voor wat Dostojewskij op aarde het dierbaarst was. Als onmiddellike reaktie op het telken dage doorleefde zijn speciaal die brieven van belang, die in gewichtige levensmomenten geschreven werden. Bijvoorbeeld in een periode van speelwoede. Het is bekend, hoe Dostojewskij herhaaldelik voor een arm man zeer grote sommen verspeeld heeft: de laatste senten, nodig voor de eerste levensbehoeften van het gezin, gingen weg aan de roulette en dan was haastige arbeid en vooruitbetaling van honoraria nodig om in 't leven te blijven. Een serie van tien brieven werd in Homburg geschreven, 17-26 Mei 1867. Dostojewskij had, zoals zo menige speler, een eigen systeem, maar als hij achter het groene laken zat, | |
[pagina 403]
| |
werd hij nerveus en verzuimde het systeem toe te passen. Zo ook in Homburg, waar hij alles verspeelde wat hij had. Zenuwachtige brieven naar Anna Grigorjewna, die in Dresden was, om geld voor de terugreis; zij zal het sturen, schrijft ze en Dostojewskij begint zijn brief van 23 Mei: ‘Niet ik ben een heilige ziel, mijn stralende kleine engel! maar jij, jij hebt een heilige ziel. Wat een verrukkelike brief stuurde je me gisteren en hoe heb ik hem gekust! In mijn toestand is zulk een brief als hemels manna. Ik weet nu altans, dat er een wezen is, dat mij voor mijn hele leven liefheeft! Jij, goede, klare, schone ziel! Mijn hele leven zal ik je grenzeloos liefhebben.’ - En dan 24 Mei: ‘Anja, mijn beste, mijn lieveling, mijn vrouw, vergeef mij, noem mij geen schurk! Ik heb een misdaad begaan, alles verspeeld wat jij me gestuurd had, alles tot op de laatste kreutzer, gisteren ontving ik 't en gisteren heb ik 't verspeeld. Anja, hoe zal ik je nu aankijken, wat zul je nu van mij zeggen! Eén ding, en slechts één ding maakt mij angstig: wat jij zult zeggen, wat jij van me zult denken? Alleen voor jouw oordeel heb ik angst! Kun je, zul je me nu nog hoogachten? En wat is liefde zonder hoogachting! Dan is toch immers ons hele huwelik wankel geworden. Och, mijn beste, beschuldig mij niet onherroepelik!’ - En een klein jaar later speelt Dostojewskij weer, ditmaal in Saxon-les-Bains, en weer verliest hij al wat hij heeft op 50 centimes na. Maar ditmaal schrijft hij een extatiese brief: dit laatste hazardspel was een levensles voor altijd, deze dwaze geldverspilling was nodig, om definitief tot inkeer te komen: ‘ja, mijn beste, ik geloof, dat misschien God in zijn eindeloze goedertierenheid dat voor zo'n bandeloos, gemeen, prullerig spelertje als ik ben, beschikt heeft, mij tot inkeer brengend en mij bevrijdend van het spel - en dus ook jou en Sonja,Ga naar voetnoot1) ons allen, voor onze hele toekomst.’ En dan ontwikkelt hij in vijf lange bladzijden zijn plannen: de redakteur Katkow zal hem zeker een voorschot sturen, het gezin zal verhuizen naar Vevey, een rustig oord met heerlik klimaat; dit zal de arbeid nog beter doen vlotten en weldra zal de finansiële krisis overwonnen zijn evenzeer als de speelhartstocht. Na de ondertekening nog een post-scriptum: ‘In Vevey zullen wij beslist wonen. Geloof, geloof en hoop!’ | |
[pagina 404]
| |
Ook het hoogste hoogtepunt van Dostojewskij's leven, de Poesjkin-rede van 8 Junie 1880, wordt in een der brieven, nog van dezelfde dag, beschreven. Het is bekend, hoe deze rede door de indruk, die zij bij de hoorders teweeg bracht, een histories evenement van betekenis geworden is, te meer daar zij in een tijd van politieke gisting en terreur de leus gaf, waaronder al de aanwezigen, van de meest heterogene levensopvatting en politieke kleur, op dat moment meenden zich te kunnen verenigen. Koni heeft verklaard, nooit meer een dergelijke elektriserende kracht van 't menselik woord te hebben waargenomen: het hele auditorium ware de redenaar gevolgd, waarheen hij hen had willen voeren: op deze wijze moet eenmaal Savonarola gesproken hebben. Dostojewskij schrijft aan zijn vrouw het volgende: ‘Eindelik begon ik te spreken: men onderbrak mij beslist op elke bladzij en soms bij elke zin met donderend handgeklap. Ik las luid, met vuur. Al wat ik over Tatjana had opgeschreven, werd met enthusiasme ontvangen. (Dat is een grote overwinning van onze ideeGa naar voetnoot1) na 25 jaar van dwalingen!) En toen ik aan het eind mij de heraut maakte van de universele bond aller mensen, was 't of de hele zaal het op de zenuwen kreeg, en toen ik geëindigd was - ik zal je niet spreken van dat gebrul en gegil van geestdrift: onbekende mensen onder het publiek schreiden, snikten, omhelsden elkaar en zwoeren elkaar, beter te zullen zijn, elkaar in 't vervolg niet te haten, doch lief te hebben. Het regelmatig verloop der zitting was verstoord: allen stormden naar mij toe op het podium: deftige dames, studenten, staatssekretarissen, studenten - die allen omhelsden en kusten mij. Alle leden van ons genootschap, die daar op het podium waren, omhelsden en kusten mij; allen, letterlik allen schreiden van geestdrift. Een half uur lang ging men voort mij terug te roepen, zij zwaaiden met zakdoeken, en ineens, bijvoorbeeld, spreken mij twee onbekende oude heren aan: “Twintig jaar zijn wij elkaars vijanden geweest, hebben wij niet met elkaar gepraat, en nu hebben wij elkaar omhelsd en ons verzoend. U bent 't, die ons verzoend hebt. U bent onze | |
[pagina 405]
| |
heilige, onze profeet!” “Profeet, profeet!” riep men uit de menigte. Toergenew, over wie ik in mijn rede een waardérend woord had ingelast, vloog mij met tranen om de hals, en Annenkow kwam aansnellen om mijn hand te drukken en mij op de schouder te kussen. “U bent een genie, u bent meer dan een genie!” zeiden zij beiden tot mij. Aksakow (Iwan) snelde het podium op en verkondigde aan het publiek, dat mijn rede niet eenvoudig een redevoering was, maar een historiese gebeurtenis! Een onweerswolk had de horizon verborgen gehouden, en zie, Dostojewskij's woord heeft, gelijk de doorbrekende zon, alles uiteengedreven en alles belicht. Van af dit moment begint de tijd der broederschap en er zal geen onklaarheid meer bestaan. Ja, ja! riepen allen en wederom omhelsden zij elkaar en schreiden. De zitting werd gesloten. Ik ging haastig achter de schermen vluchten, maar uit de zaal drongen alle mensen daar binnen, vooral vrouwen. Zij kusten mij de handen, zij maakten mij doodmoe. Studenten kwamen aangesneld. Een van hen, in tranen, kreeg een zenuwtoeval en viel bewusteloos vóór mij op de grond. De allerkompleetste overwinning!’
* * *
Hoe sterk verschillen deze brieven van de voor enige jaren gepubliceerde brieven van Leo Tolstoj aan zijn vrouw! Bij Dostojewskij voortdurende exclamaties, de reflexen van het gelijktijdig doorvoelde, - bij Tolstoj redenering en kritiese analyse. Tolstoj, de rationalist, ziet naast elk pro het contra, en de onvoorwaardelike aan bidding van vrouw en kinderen is hem niet mogelik; hoe langer hij analyseert, des te breder wordt de kloof, die de beide echtgenoten scheidt. Voor hun onderlinge verhouding zijn de brieven een goede kenbron. Dat zijn ook de brieven van Dostojewskij aan Anna Grigorjewna, maar hier is de geschiedenis der huweliksliefde eenvoudiger, hoe gecompliceerd ook overigens de persoon van Dostojewskij moge zijn; zijn aanbidding van vrouw en kinderen is onvoorwaardelik en onveranderlik, al zijn ook de componenten van dit gevoel velerlei: nerveus-hysteries en kinderlik-vertrouwend en al wat daartussen ligt. | |
[pagina 406]
| |
Met Dostojewskij's zenuwachtig-geestdriftige stemming hangt nog een eigenaardigheid dezer brieven samen: de voortdurende ernst. Zijn enige glimlach is die van de tedere vader en echtgenoot, niet die van de humoristiese beschouwer zijner omgeving. In Ems ontmoet hij een mallotige landgenote, die kosmopolities en atheïsties voelt, de tsaar vereert en het vaderland veracht; in Parijs heeft ze zich uit een loutere gril een gezonde, als een parel zo mooie tand laten trekken, waarbij de tandarts haar gechloroformiseerd en haar kaak stukgebroken heeft; hierbij plaatst D. een uitroepteken. De dame moet nu terug naar Parijs om door een andere arts behandeld te worden, en waarvoor zij intussen in Ems is, weet niemand. Dat rare geval geeft Dostojewskij slechts ergernis, hij zegt de dame ernstig, hoewel met lachend gezicht en de wereldse beleefdheidsvormen in acht nemend, dat zij ‘onuitstaanbaar’ is, en 's nachts heeft hij een nachtmerrie; maar iets komies ziet hij er blijkbaar niet in. Evenmin in zijn eigen verstrooidheid, wanneer hij bij vergissing een hotel naast het zijne is binnengegaan, de sleutel genomen heeft, die het nummer van zijn kamer draagt, en reeds op de tweede verdieping de kamer, waarop die sleutel past, heeft willen openen; gelukkig kwam juist op dat moment iemand, die blijkbaar zijn verstrooidheid kende, hem op de vergissing opmerkzaam maken. Wil men geestige, humoristiese brieven lezen, dan kieze men niet die van Dostojewskij, maar die van Poesjkin aan zijn ‘vrouwtje’; ook deze aanbad zijn ‘madonna’, maar zijn aanbidding was die van een evenwichtig, wijs man en zijn glimlach die van de alles begrijpende en alles vergevende humorist.
N. van Wijk. |
|