De Gids. Jaargang 90
(1926)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
H.G. WellsI. De speculatief-wetenschappelijke verhalen.Waarin ligt het meest eigenaardige van den schrijver Wells? - Niet in de Schoonheid. Het eerste, drie-vierde, deel der negentiende eeuw zag in Engeland een literair schoonheidsleven ontbloeien zoo vol en rijk, dat het zal blijven leven in de geschiedenis der wereld als een hoogtepunt van menschelijk scheppingsvermogen. De groepen Wordsworth-Shelley-Keats, die van Tennyson en de Brownings, die van de Rossetti's, Morris en Swinburne - wie het geluk heeft zich met open geest en vrij van beslommeringen te mogen verdiepen in het werk dezer dichters en van vele hunner tijdgenooten, die hen begeleidden als planeten hun zonnen, hem zal een toovertuin opengaan van de meest kleurige gewassen en de meest wonderbare vergezichten, van zich in de harmonieën eener gouden klankenwereld vertolkende verlangens en idealen, van hoog-menschelijk gevoelen en streven en mijmeren als misschien geen andere wereldperiode in rijker mate ons geboden heeft. Maar die groote periode, wel zich voortzettend en uitbloeiend in tal van kleiner menschfiguren en schoonheidsopenbaringen maar niet meer stijgend tot de hooge toppen van een Epipsychidion of Aurora Leigh of The House of Life, dat bloeitijdperk van poëtisch leven nam een einde. De strijd der klassen en meer dan deze de strijd der meeningen over heel het gebied van ons sexueel, ons politiek, ons maatschappelijk en persoonlijk leven, verontrustte en verwarde en bestookte de geesten. Niet de schoonheid, maar het geestelijk inzicht, | |
[pagina 77]
| |
het begrijpen werd hoofdzaak voor den mensch. Men wendde zich af van de mijmering en den droom. Een geslacht van meer-bewust-willenden, van denkers meer dan van dichters verrees, en de poëzie, zij die bovenal een schepping van spontanen aard, van gevoel en verbeelding is, en waarbij het denken hoogstens regelend en rangschikkend, niet als de meester, de heerscher optreedt, de poëzie trok zich terug in een afgezonderd hoekje, ver van het leven en strijdgewoel der menigte. Het dichterlijk leven dat ook reeds in de hiervoren genoemde figuren niet volop, met alle wortelen, in het leven van hun eigen tijd en menschheid stond, ook reeds in hen zijn stof vooral in andere tijden en andere werelden zocht, vond zijn uitloopers in de zeer voorname en gedistingeerde, maar in een verfijnd aestheticisme zich toespitsende, van de meer algemeene en natuurlijke mensch-vereenigende levensfaktoren en levenskrachten zich afwendende kunst van een Walter Pater en Oscar Wilde. Het waren de wondere bloemen van exotische broeikasplanten, het waren de prachtige glanzen en kleuren van een stervende schoonheid, die hun delikate kunst ons gaf, dingen van een bedwelmende verlokking en zeldzame bekoring maar van een verfijnd individualistischen zin, afzijdig van den hoofdstroom van het leven, niet gedrenkt door de volle wateren van zijn aandoeningen en hartstochten, verlangens en idealen, niet de openbaring van heel een volk of menschheid, van een met de veelheid zijner geestelijke krachten zich samenscharend gemeenschappelijk leven. En sedert verlegde de kunst haar sympathieën en aspiraties van de schoonheid naar de menschelijkheid, van de poëzie naar het proza, van de individueele naar de gemeenschappelijke ziel. Het geestelijk scheppingsvermogen van het Engelsche volk nam onder deze omstandigheden meer strijdzuchtige en militante, minder muzikale en gratievolle, in het algemeen meer intellektueele vormen aan; het streven naar schoonheid maakte plaats voor den geestelijken durf, de geestelijke wijdheid, de geestelijke beradenheid. Op ethisch, meer dan aesthetisch gebied ontwikkelde de menschheid in deze laatste periode haar krachtigst leven. En zoo wij dit be- | |
[pagina 78]
| |
jammeren mogen, het mag ons niet weerhouden te waardeeren wat ons geboden wordt. Denken en voelen - altijd verbonden, het is waar, maar waarbij nu de eene, dan de andere schijnt te overheerschen - denken en voelen zijn de twee groote machtsinstrumenten van den menschelijken geest, waarmee hij zijn hooger, stijgend wezen tracht te verwezenlijken; - zoo wij in den vollen zin mensch willen trachten te zijn, zullen wij aan beide openbaringswijzen in hun waardevolle uitingen onze appreciatie niet onthouden. De schoonheid moge ons het liefst zijn - meest onsterfelijke gave van het goddelijk menschwezen - wij mogen hunkeren naar een tijd van rustiger, meer bezonken geestesleven, meer geschikt voor de beschouwing, de bespiegeling, de bewondering, een tijd van minder verdeeldheid en wapengekletter, van vaster inhoud, van grooter stabiliteit, van sterker éénheid - die tijd moge in wording zijn, maar zij schijnt nog verre, zeer verre. De maatschappij van heden is in het meest vlottend, in chaotisch bewegen; velerlei machten strijden om het meesterschap over den geest van haar menigten, haar instellingen en vormen. En in dagen als deze verdienen toch zeker niet het minst onze aandacht en onze genegenheid zij die, onversaagd van denken en doordringend van vizie, met elk hunner boeken een zoeklicht werpen op de bijna onoplosbare - of zijn het onoplosbare? - problemen, de bijna onontwarbare, - of zijn het onontwarbare? - verwikkelingen, die het Heden - dat ook de Toekomst is - ons te aanschouwen geeft. Joseph Conrad, laat begonnen als kunstenaar, staat meer dan een zijner tijdgenooten nog in de tradities en het geestesleven, in de algemeene gevoelssfeer van vorige geslachten. Meer dan één hunner wortelt zijn werk in het hartstochtelijk, bloedwarm gemoedsleven, draagt hij vooral in zijn eerste periode, de romantiek en de schoonheid in zich, den doorwrochten vorm en de volheid van kleur, meer dan van één hunner slaan uit zijn werk de vreugden en de vlammen eener schitterende woordkunst. Maar in Wells, Galsworthy, Bennett e.a., vertoonde zich tegen het einde der eeuw die nieuwere generatie van romanen tooneelschrijvers, essayïsten en publicisten, voor wie de | |
[pagina 79]
| |
nadruk allengs kwam te vallen op den intellektueelen kant, op het sociaal en wijsgeerig bestanddeel, op den algemeenen, maatschappelijken inhoud, op het menschelijk verband in zijne zich aaneenschakelende verhoudingen, van het leven en de Kunst. Als een reus verheft zich boven deze laatste periode de domineerende en dwingende figuur van George Bernard Shaw, overweldigend van vernuft en intellektueele kracht, van een diep-doordringende analyse in de maatschappelijke en algemeen-psychologische motieven en verhoudingen, een meester van spot en satire als sedert Swift Engeland er geen raker en bitterder en onverbiddelijker gekend heeft. Een man van het ontleedmes, meer dan van den troffel, van een omwoelenden, blootleggenden, wekkenden meer dan van een saambindenden, vereenigenden, opbouwenden aard. Hij opende in Engeland dat nieuwe uitzicht op het Leven, dat gebroken heeft met de Kerk en zich een nieuwe basis tracht te scheppen in de moderne wetenschap en het socialisme. De nieuwe levensbeschouwing, die het Leven als een groei, een evolutie, die het menschdom als een wordende éénheid ziet, vindt in hem een zijner meest geduchte en onweerstaanbare Europeesche voorgangers. Een man, die het Leven liefheeft, hoe scherp hij zijn massa's en zijn instellingen hekelen kan, een man die onvoorwaardelijk in de Toekomst gelooft, hoe genadeloos hij zijn ontleedmes zet in de zweeren en rottende plekken van menschheid en maatschappij. Hoe destruktief deze onbevreesde waarheidsminnaar zijn moge voor vele der sociale en zedelijkheidswaarden van zijn tijd, hij heeft een kern van kracht en vastheid van wezen in zich die hem uit de afbrokkelende ruïnes van een oud en vervallen gedachteleven de bouwstoffen doet grijpen en de waarden doet scheppen, die tijdgenoot en nageslacht dienen kunnen voor den opbouw van een nieuwe levensbeschouwing en een nieuwe kultuur. Hoe destruktief hij moge zijn, hij was meer, steeds meer dan een louter negatieve en vernielende geest. Hij is tevens een mensch die de orde en de rechtvaardigheid liefheeft en zijn leven getuigt ervan. Hij is een der oprichters en leiders van de Fabian Society, schrijver van vele Fabian essays en | |
[pagina 80]
| |
Fabian tracts, een essayist van verruimend socialistisch uitzicht, geweldig strijder tegen de kapitalistische overheersching, maar die tevens de psychologische, administratieve en organisatorische tekortkomingen van het Marxisme doorzag en niets dan minachting had voor de oppervlakkigheden van het maatschappelijk anarchisme. Zijne indertijd door Henri Polak vertaalde brochure The Impossibilities of Anarchism behoort - met andere zijner sociologische brochures en de militante beschouwingen, die hij aan zijn tooneelstukken deed voorafgaan - tot die geschriften van vlijmend logische kracht, onovertroffen op polemisch gebied, waarmee hij het Engelsch Socialisme zijn huidigen vorm heeft helpen geven. Het is in deze school van intellektueele penetratie en gemeenschapszin, beinvloed door de natuurwetenschap van een Darwin en Huxley, door de sociologische wetenschap van een Marx en Shaw, dat de geest van den jongen Wells gevormd werd. Op Rede en Wetenschap leerde hij in die jaren dat zijn scheppingskracht allengs tot rijpheid en ontvouwing kwam zijn groote verwachtingen voor de toekomst bouwen, meer dan dat hij zich aangetrokken en geboeid voelde door de groote dichters die in hoogste stijging van schoonheid het Engelsch geestesleven der negentiende eeuw verrijkt hadden. Het was ook dit element van bewondering en vertrouwen in de krachten en mogelijkheden van den menschelijken wetensdorst en zijn maatschappelijk wilsvermogen dat hem inspireerde tot die eigenaardige en zeer oorspronkelijke scheppingen van zijn eerste periode. Om de macht die dit gevoelen steeds over Wells behouden heeft en de sfeer van zijn geestesleven vooral in het eerste decennium van zijn buitengewoon produktief letterkundig leven, goed te verstaan, moeten wij ons hier een aanhaling veroorloven uit een rede in het jaar 1903 door hem gehouden voor de Oxford Philosophical Society: The Scepticism of the Instrument. Het is een belangrijke bijdrage zoowel voor wat de vorming van zijn kunst en heel zijn geestelijken horizon aangaat, als voor het algemeen gedachteleven omstreeks de eeuw-wende; zij helpt ons zoowel den aard van zijn groot talent als zijn tekortkomingen verklaren. | |
[pagina 81]
| |
‘Ik heb hooren zeggen’ heet het in deze lezing, ‘dat een wilde of een dier geestelijk een zuiver objektief wezen is en in dat opzicht was ik als een wilde of een dier tot ik goed in de twintig was. Ik was buitengewoon onwetend wat betreft het subjektieve of naar binnen gekeerde element in mijn wezen. Ik was een positivist zonder het te weten. Mijn eerste opvoeding had weinig te beteekenen; het was er eene waarin eigen observatie, onderzoek en ervaring veel belangrijker faktoren waren dan eenig onderricht dat ik ontving. De school eindigde voor mij op dertienjarigen leeftijd. Ik was in vrij nauwe aanraking gekomen met de harder werkelijkheden van het leven, met honger in verschillende vormen, en vele lage en onaangename noodzakelijkheden van het leven, vóór ik vijftien was. Op dien leeftijd begon ik, aan de prikkels van zekere theologische en speculatieve motieven gehoorgevend, iets te leeren van wat ik hier bepaaldelijk en juist Elementaire Wetenschap wil noemen - dingen die ik uit Cassells' Popular Educator en goedkoope tekstboeken haalde.’ Zijn levensloop nam omstreeks dien tijd een gunstiger wending en er volgden drie jaren van goed en verhelderend wetenschappelijk werk. Hij volgde den cursus van Vergelijkende Anatomie bij Huxley en daarbij aansluitend verzamelde en rangschikte hij een groote massa feitenkennis. Zoo kreeg hij, zegt hij, ‘een vrij helder en volledig geordend overzicht van het oogenschijnlijk werkelijk Universum.’ Hij had nu, wij geven grootendeels maar wat verkort zijn eigen woorden, den mensch in het groote schema van ruimte en tijd geplaatst. Hij kende hem, ongeneeslijk in den aard van zijn wezen: beperkt en niet voleindigd, een wezen van compromissen en adaptaties. Hij had door een dozijn of meer overgangsvormen zijn longen zich zien ontwikkelen uit een zwemblaas, hij had den blindedarm zien saamschrompelen tot wat hij nu is: een broeinest van ziekten, hij had de kiem zich zien vervormen voor de doeleinden van het oor. Hij had in deze en tal van verwante groei- en wijzigingsprocessen het menschelijk wezen gevolgd in zijn ontwikkelingsgang. ‘Ik had heel de ontwikkelingstheorie,’ zoo gaat hij voort, ‘opnieuw kunnen volgen in een cursus van palaeontologie en ik had van de afmetingen van het geheel der dingen mij een denkbeeld kunnen vormen door een jaargang astronomische physica. En heel die objektieve verheldering kwam voor ik tot eenig begin gekomen was van wijsgeerig of metaphysisch onderzoek, eenig onderzoek van waarom ik geloofde, hoe ik geloofde, wat ik geloofde of wat het fundamenteel bestanddeel van alle dingen is.’ Na deze studies maakten de omstandigheden het noodig dat hij een diploma als onderwijzer haalde en het bracht hem | |
[pagina 82]
| |
tot een oppervlakkige, maar toch inlichtende en suggestieve studie van opvoedings-methoden en theorieën van logika en psychologie, en zoo kwam hij ten slotte ook tot philosofie. ‘Tot de logika te komen,’ zegt hij, ‘over de verfrisschende hooglanden der vergelijkende anatomie beteekent dat de geest gezuiverd is van veel natuurlijke voor-opvattingen en voor-oordeelen. Het is, als het ware, een flankaanval op de logika.’ Wij zien: Wells komt uit de school der natuurwetenschappen en het zal heel zijn werk blijven kleuren. De wetenschap meer dan de kunst heeft zijn geestes- en ziele-leven richting en kracht gegeven in die jaren van jeugd en wordend bewustzijn, waarin de geest zijn meest vormende en blijvende, zijn meest grond-leggende indrukken en sympathieën vergaart. Het zijn intellektueele meer dan emotioneele of aesthetische indrukken, die er in die kneedbare jaren hun stempel op drukten. En zoo wij daareven van Wells' talenten en tekortkomingen spraken - en onder de laatste zijn artistieke en literairkritische waardeschattingen rekenen - dan zoeken wij ze, voor zoover althans zijn natuurlijke geaardheid er ons de verklaring niet van geeft - in deze overwegend wetenschappelijke opleiding en sympathieën. Het heeft zijn geest van veel vooroordeelen gezuiverd, het is hem een doorloopende aansporing, vol vreugdige bezieling, tot levensonderzoek, het is hem een sterke steun, wekkend en verrijkend, in zijn werkzaam leven geweest maar het leidde hem ook tot een zeker rationalisme, dat de macht van het menschelijk denkvermogen overschatte, dat voor het dieper gevoels- en meer intuitief schoonheids-leven, de met | |
[pagina 83]
| |
de meer onbeweeglijke en donkerder bestanddeelen van de menschelijke natuur samenhangende eigenaardigheden en eigenschappen van ons menschwezen, niet altijd de noodige aandacht, er het dieper besef van deed hebben. Het zou hem in zijn meest wijsgeerig essayistisch werk First and Last Things o.a. doen zeggen: ‘Het schijnt mij dat de meeste moeilijkheden van de menschheid in waarheid misverstanden zijn. De geaardheid en het karakter van de menschen stemt, naar het mij voorkomt, meer overeen dan hun meeningen en als zij niet zulke noodeloos uiteenloopende wijzen van uitdrukking hadden in veel groote geschilpunten, zij zouden het praktisch eens zijn over honderd kwesties die hen nu verdeeld houden. Het is juist, maar die wijze van denken, die zoo verschillende wijze van denken, die geestelijke opvattingen in hun tallooze nuances, zij komen voor een grooter deel voort uit 's menschen aard en temperament, zij hebben dieper gronden dan Wells zelfs tot op het laatst van zijn leven doorzien heeft. Altijd is hij het meer in de denkbeelden van den mensch dan in zijn natuurlijken aanleg en gesteldheid blijven zoeken. Maar al zien wij hierin een zekere, heel het werk van Wells karakteriseerende éénzijdigheid en al zouden wij meenen dat aard en karakter van de menschen niet minder uiteenloopen dan hun denkbeelden of liever dat het verschil in denkbeelden juist daarmee in het nauwste verband staat, juist daarvan ten nauwste afhankelijk is, het is niettemin zeker dat langs den door Wells aangegeven weg, de verheldering van zijn denkvermogen, de geestelijke verwijding en verlichting, een groot deel van de verschillen tusschen mensch en mensch, en de ellende en strijd, die daarvan het noodzakelijk en noodlottig gevolg zijn, uitgebannen zouden kunnen worden. - En wij mogen hierbij ook niet vergeten, voor zoover het de persoonlijkheid van Wells geldt, dat zoowel uit zijn later te bespreken psychologische romans als uit de boven door ons vermelde studie The Scepticism of The Instrument op de meest overtuigende wijze blijkt hoe goed hij inziet dat elk mensch ondanks het algemeen verband in zijn wezen en gesteldheid een bizondere en speciale en afzonderlijke éénheid vormt. | |
[pagina 84]
| |
Het is een kwestie van nadruk. Een kwestie van nadruk, zoo belangrijk echter dat wij er in ons slotartikel, waar wij de algemeene beteekenis van Wells voor ons geestesleven bespreken, nog in bizonderheden op terugkomen zullen. Hoe dit zij, en zoo het Wells' voorkeur en geestesrichting een wat éénzijdigen wrong gaf, hoeveel dankt hij ook niet aan die breede wetenschappelijke opleiding, die sterke en dorstige, prikkelende en scheppende wetenschappelijke sympathieën. Zijn groot talent, zijn vermogen van beelden en voorstellen is er op de nauwste wijze mee saamgeweven, en ook zijn wijd en hoopvol overzien en tegemoet-zien van het Leven, zijn geloof in het Leven, zijn verwachtingen van het Leven. Zonder die rijke algemeene levenskennis, dit naar alle gebieden van leven en weten zijn voelhorens uitstrekkend verlangen, deze onverzadigbare vitaliteit en belangstelling, die hem dreef het Leven in al zijn vormen en in al zijn schuilhoeken te willen kennen, het, in zijn deelen en in zijn geheel te willen omvatten en doorproeven, zonder dezen kenmerkendintensieven trek van zijn wezen had Wells ook nimmer die speculatief-wetenschappelijke novellen en vertellingen kunnen schrijven, waaraan wij hier in de eerste plaats eenige woorden wijden willen.
Wells is een zoo veelzijdige figuur met zoo uiteenloopende kwaliteiten, zijn werk variëert in zoodanige mate, is zoo verschillend van vorm en inhoud, dat men het, om de draagwijdte van zijn vermogens te leeren kennen, noodwendig in zekere categoriëen moet verdeelen. Een dergelijke verdeeling kan niet anders dan met enkele groote lijnen uitgestippeld worden en van zeer onvolledigen, betrekkelijk willekeurigen aard zijn. Wells is nu gedurende meer dan dertig jaren steeds een zeer vruchtbaar auteur geweest; de verscheidenheid van zijn kennis en belangstelling maakt den inhoud van zijn werk van den meest uiteenloopenden aard, bijna elk deel van ons algemeen geestelijk of maatschappelijk leven rakend of indringend; hij heeft dien in allerlei vormen van kunst of voorstellingswijze gegoten: roman en novelle, essay en geschiedboek, wijsgeerige studie of maatschappelijk strijdschrift, | |
[pagina 85]
| |
vormen dikwijls van een zoo bizonderen, persoonlijken aard, dat zij een geheel eigen genre vertegenwoordigen en dus een specialen naam moeten dragen. Het aantal boeken of brochures door hem gepubliceerd zal nu wel niet ver meer van de honderd zijn en ik zal mij wel niet behoeven te verontschuldigen, dat ik van dien al te weelderigen, soms al te vergankelijken overvloed slechts wat mij het belangrijkst voorkwam gelezen heb. Als ik dus het oeuvre van Wells onder drie hoofden wensch te verdeelen: de speculatief-wetenschappelijke verhalen en fantaiziëen, de humoristische of realistische vertellingen en romans, de sociale, historische, philosofische geschriften, dan ben ik mij wel bewust dat dit eene slechts ten deele aan de werkelijkheid, een werkelijkheid van velerlei aspekten, vol schittering van lichtende facetten, beantwoordende indeeling is. Geen indeeling kan geheel recht doen aan de velerlei nuances, op tal van wijzen zich dooreenstrengelend, van menschelijk vernuft en scheppingsvermogen, die zijn werk ons te zien geeft. Misschien is Wells de hervormer en toekomstbouwer, als hoedanig hij in zekere sterk gemarkeerde capaciteiten van zijn wezen is aan te duiden, nog meer de eigenlijke Wells dan Wells de kunstenaar, de mensch der twee eerstgenoemde categoriëen waartoe wij ons hier in hoofdzaak bepalen moeten. Maar zij zijn niet te scheiden en moeilijk te onderscheiden; de een dankt zijn kracht voor een groot deel aan den ander, en zoo dit bizonderst eigenaardige van zijn persoonlijkheid en talent natuurlijk het meest onomwonden optreedt in zijn geschriften van socialen of wijsgeerigen aard, het doortrekt heel zijn werk, ook zijn belletristisch, ook zijn romantisch werk en zet er zijn bizonderen stempel op. Sterk vertoont het zich in romans als Joan and Peter waarin hij op zijn dramatisch-levendige en vindingrijke, van kennis verzadigde, wijze het opvoedingsprobleem behandelt, als The New Machiavelli, waarin hij heel het politiek en maatschappelijk leven van Engeland onder zijn ontleedmes neemt, als The Undying Fire, waarin hij naar het levensraadsel in zijn kern een greep doet, maar het is toch ook reeds aanwezig in die amusante vertellingen uit zijn jonger jaren, waarin hij het | |
[pagina 86]
| |
menschelijk leven meer als een door het Toeval beheerscht spel schijnt te beschouwen en ons op losse, luchtige, geestige, humoristische wijze voor den lotwissel van een Kipps of Polly weet te interesseeren. En ook is de toekomstbouwer nimmer geheel afwezig in die wonderlijke fantaiziëen, waarin hij ons iets van het leven der menschheid in toekomstige dagen voortoovert, al zal in de latere scheppingen van deze serie het ernstiger, meer humanistisch en profetisch element een grooter rol spelen dan in de eerste, waarin de schrijver louter door zijn uitbundige verbeeldingskracht, zijn vreugde en lust in het verbeelden en vertellen, schijnt bewogen te worden.
Toch niet geheel, want reeds uit The Time Machine blijkt dat het maatschappelijk leven zijn ernstige aandacht had en in zijn observaties op dit gebied vond hij voor een groot deel de stof ervoor; reeds aan dit verhaal moet de overweging voorafgegaan zijn wat er van de menschheid worden zou als de heerschende en de werkende klassen zich steeds meer gingen differentiëeren om ten slotte aan twee verschillende rassen het aanzijn te geven. Wells zag er, het blijkt reeds uit dit eerste in schijnbare zorgeloosheid en geestig spel geschreven werk, het groot gevaar van den tijd in. Reeds in dit verhaal toont Wells zich een scherpzinnig socioloog. Reeds zag hij de macht der wetenschap zoo groot, dat zij eens alle inspanning zoo goed als overbodig zou maken, maar tevens zag hij tot welke noodlottige gevolgen zij moest leiden als zij voortging de menschen te verdeelen in twee zich steeds meer van elkander verwijderende klassen, als zij niet gebruikt werd voor een uitwisschen van materiëele voorrechten, een gelijkmakend en verzoenend samenbrengen, een harmonische ontwikkeling en samenschikking der maatschappelijke verhoudingen. The Time Machine was het eerste, in 1895 verschenen, boek van den door ons behandelden schrijver. Het bleek een meesterlijke vondst op een nieuw gebied, die dadelijk en algemeen de aandacht trok. Het opende een serie verhalen, die hem in den loop van weinige jaren tot een der populairste | |
[pagina 87]
| |
auteurs van Engeland en weldra van de geheele wereld zouden maken. The Island of Dr. Moreau, The Invisible Man, The War of The Worlds, The Sleeper Awakes, The First Men in The Moon, The Food of The Gods, In the Days of the Comet, The War in the Air - zij behooren alle tot dit soort scheppingen van avontuurlijken, speculatieven aard, waarin hij de resultaten der nieuwere en nieuwste wetenschap op verbeeldingrijke wijze verwerkt heeft. In vele dezer verhalen, waarin een nieuwe ontdekking of een nieuwe idee tot in fantastisch-verre consequenties vervolgd wordt, geeft Wells ons een zeer suggestief beeld van de geweldige macht der moderne wetenschap en de ellenden, meer dan winsten, die zij kans heeft aan de menschheid te brengen, zoolang het bovenal egoïsme, verrijking, machtsvergrooting van de afzonderlijke individuen of groepen is, waarin onze samenleving zijn domineerend motief vindt, zoolang de groote synthese ontbreekt. The Time Machine voert ons naar een maatschappij, ettelijke honderd duizenden jaren in de toekomst gelegen, waarin de werkers van heden tot grove, ziellooze, in onderaardsche gangen en werkplaatsen verblijfhoudende slaven verworden zijn, terwijl de op hen parasiteerende heerschers zich tot mooie, verfijnde, maar verzwakte, nuttelooze luxewezentjes, keurige en kostbare futiliteiten, ontwikkeld hebben. Deze Elois bleven slechts in het bezit en de macht over de aarde, omdat de ondergrondsche Morlocks het daglicht niet meer konden verdragen en er, menschenetende gewoonten verkregen hebbend, genot in vonden nu en dan een dezer teere bovengrondsche wezentjes als lekkernij te verslinden. Zoo ruwweg in een enkele omtrekslijn weergegeven klinkt zoo'n profetie niet erg geloofwaardig of overtuigend; des te meer treft het ons hoezeer de schrijver tijdens de lezing onze kritiek het zwijgen weet op te leggen en ons onder de begoocheling zijner ongeëvenaarde kracht van voorstelling en verbeelding brengend, geweldig hypnotiseur in het rijk der letteren, ons het ongerijmde en onwaarschijnlijke als waarschijnlijk en onvermijdelijk weet op te dringen. Ondanks den twijfel dien de nadenkende lezer telkens weer | |
[pagina 88]
| |
bij zich moet voelen opkomen, is het in waarheid een schitterende en verblindende fantaizie. Van een zeldzaam oorspronkelijke factuur. Wells was zeven en twintig toen hij The Time Machine schreef en het is opmerkelijk hoe hij op dezen jeugdigen leeftijd zich reeds geheel vrijgemaakt had van de traditioneele voorstellingen en conventioneele denkwijzen zijner dagen, hoe hij reeds toen het leven van mensch en wereld aanschouwde van een volkomen eigen, onafhankelijk standpunt. Al dadelijk sterk onze nieuwsgierigheid wekkend, van een intrigeerende suggestiviteit, is dat begin waarin wij met de geheimzinnige machine, die het wonder zal helpen voltrekken, in aanraking gebracht worden. Een schijnbaar zeer diepe en ingewikkelde discussie, in een geleerd en belangstellend, maar sceptisch gestemd gezelschap, waarin de Time Traveller zijn plannen uiteenzet, een discussie, voornamelijk handelend over de vier dimensies waarvan de tijd er één is, moet de wetenschappelijke kritiek tot zwijgen brengen en doet dat op een verbijsterend handige en amusante wijze. Dan volgt een beschrijving van de machine, waarop de Time Traveller zijn verre reis zal maken, ‘een ding van ivoor, kwarts, nikkel en koper,’ met veel veeren, radertjes enz. En de wijze waarop de Time Traveller ons alles duidelijk maakt, heel duidelijk, logisch duidelijk, onweerlegbaar duidelijk, zou ons een oogenblik doen gelooven aan zijn stoute beweringen. Maar de meeste aanwezigen blijven hem toch eigenlijk voor een kwakzalver houden. Dan echter, op een lateren dag als vele der personen die wij op de eerste samenkomst ontmoet hebben, aan een wetenschappelijken maaltijd aanzitten, daagt de Time Traveller weer op. ‘Hij verkeerde in een ontstellenden toestand. Zijn jas was stoffig en vuil, met smeeren van groen langs de mouwen; zijn haar was erg in de war en het scheen mij grijzer geworden - hetzij door stof en vuil of omdat de kleur ervan werkelijk verbleekt was. Zijn gezicht was ijzingwekkend bleek; over zijn kin lag een bruine snede - die half geheeld scheen; de | |
[pagina 89]
| |
uitdrukking van zijn gelaat was strak en als van pijn vertrokken. Een oogenblik aarzelde hij in de deuropening alsof het licht hem verblindde. Dan trad hij de kamer binnen. Hij liep met net zulk een kreupelen gang als ik in landloopers met zeere voeten opgemerkt heb. Wij staarden hem zwijgend aan, in afwachting dat hij spreken zou.’ Zoo gaat het door. Door allerlei trekken en trekjes weet de schrijver ons te overtuigen van het werkelijk bestaan van den Time Traveller en de ontzettende ervaringen die hij doorgemaakt heeft. Door het direkte, het levendige, het menschelijke van zijn voorstellingswijze blijft hij onze aandacht gespannen houden voor de quasi-wetenschappelijke ondernemingen en lotgevallen waarvan hij ons getuige doet zijn. Heel de beschrijving van dat toekomstleven, dat wij nu van den stoutmoedigen toekomstreiziger te hooren krijgen, ontleent voor een deel zijn belangrijkheid en waarschijnlijkheid aan opmerkingen van maatschappelijken en zielkundigen aard, waarin hij het vergelijkt met de menschen en toestanden van zijn eigen tijd. En het zijn vooral de vragen en twijfelingen van den verteller zelven, die een sfeer van vertrouwdheid, geloofwaardigheid en natuurlijkheid scheppen, waarin ons ongeloof in de betrouwbaarheid zijner woorden verstomt. Er zijn reeds bladzijden van stijl en verbeelding in dit boek als Wells in geen zijner latere werken overtroffen heeft. Van een zeer aangrijpende kracht bijv. en van een schoonheid als men te zelden in Wells verhalen aantreft, is dat huiveringwekkend en grootsch vizioen eener ondergaande Aarde, in dien verren tijd wanneer de mensch en de gewervelde dieren daarop reeds lang verdwenen zijn en het stervend vuur der uitgeputte zon terugzinkt tot het nulpunt. Het hoogste wonder van dierlijk leven op deze Aarde vertoont zich in eenige reusachtige krabben en andere schaaldieren, die den reiziger, tijdelijk rustend op een steenig strand, ontstellen met hun uitstaande oogen en bedreigen met hun antennes. Een afschuwelijke desolatie hangt over heel de zichtbare wereld. Het vizioen heeft de spookige schoonheid der meest gewaagde, meest exotische vluchten van Wells' | |
[pagina 90]
| |
verbeelding. Maar er een brokstuk uit weer te geven zou er geen recht aan doen.
Wij noemden reeds eenige andere verhalen van eenzelfde soort als The Time Machine. Zij staan lang niet alle op dezelfde hoogte, noch als geheel, noch in hun deelen, maar in hun gezamenlijkheid behooren deze speculatief-wetenschappelijke ‘romances’ tot het meest karakteristieke en blijvende van Wells' totaalarbeid. Het pakkendst, van een wonderlijk-meesleepende overtuigingskracht heb ik het reeds in 1898 verschenen The War of the Worlds gevonden. Deze aanval van de bewoners van Mars op onze Aarde heeft, ondanks het buitensporige en verbijsterende van zijn tafereelen en gebeurtenissen, door zijn vasten samenhang en het algemeen-menschelijke dat in zijn vizie verwerkt is, door de volkomenheid, waarin werkelijkheid en verbeelding, het bekende en het verre, het vertrouwde en het vreemde, hierin tot één patroon zijn saamgeweven, een onweerstaanbare, nimmer-weifelende kracht van weergave en mededeeling in zich, zoo sterk en consequent als mij in geen der andere verhalen van dit soort in dezelfde mate, van begin tot einde volgehouden, getroffen heeft. Wij blijven een werkelijk dwaze belangstelling voelen voor die zonderlinge monsters van Mars en hunne verwoesting van Londen. Maar die belangstelling komt toch vooral voort uit ons meegevoel met de door de groote ramp getroffen menschen, van vleesch en bloed als wij, wier macht van weerstand niet groot genoeg blijkt tegenover het destruktief intellekt en verdelgend wapentuig der Marsbewoners. Een climax bereikt het somber gebeuren in de vlucht uit Londen. ‘Een loeiende golf van vrees wierp zich op de groote werelástad, toen het daglicht van Maandag aanbrak - de stroom groeide aan tot een vloed, tot een schuimend tumult, een katarakt, zich samentrekkend om de spoorwegstations, in een afschuwelijke wanorde en worsteling zich ophoopend bij de booten en vaartuigen op de Theems, te voet en in allerlei vervoermiddelen zich langs alle mogelijke wegen noord- en oost-waarts spoedend. Tegen tien uur was de politie met machteloosheid geslagen, tegen den middag verloren de spoorwegorganisaties allen samenhang en mogelijkheid van werking, verloopend, uiteenvallend, in de algemeene oplossing van het maatschappelijk lichaam....’ | |
[pagina 91]
| |
allen.... En als een refrein ging het door heel die ontzaglijke menigte ‘Plaats, plaats! de Marsianen komen!....’ Met een ontstellende natuurgetrouwheid, door tallooze incidenten, botsingen, uitingen van wreedheid of edelmoedigheid verlevendigd, geeft Wells ons deze menschenmassa, voortgedreven door de vrees. Met dat helle spookige, verblindende licht als waarmee wij de dingen soms waarnemen in den nachtelijken droom zien wij deze door panischen schrik bevangen menigten zich voortspoeden, elkander verdringen en onder den voet loopen op de Londen achter-zich-latende wegen. Er zijn zeker weinig schrijvers, die een zoo sterke observatie in het kleine weten te verbinden aan een zoo vèrzienden, contructieven blik. Wells heeft een zeldzame kennis en opmerkingsgave voor de veel-verscheiden dingen van het leven, maar hij is tevens iemand die het geheel steeds in zich draagt en voor wien al dat kleine zijn plaats heeft in het grooter levenscomplex. Daarin is hij natuurlijk beperkt door de grenzen van zijn wezen. Een man als Dostojevski, den blik meer op het innerlijk gericht, is verder doorgedrongen in de ondergrondsche gebieden, vol poelen en brandnetels, vol lichtende vizioenen ook, van het onderbewust en onbewust leven; hij toeft meer in de dieper diepten, de excessen en uiteinden van het menschelijk zieleleven, zijn passiëen en zijn offerzucht; hij is grooter meester of ziener over die door het logisch denken niet te beheerschen krachten, opwellend uit den chaos. Wells daarentegen de gaver, minder innerlijk verscheurde mensch, staat sterker boven den grond, hij heeft een zoo veel omvattende maatschappelijke en wetenschappelijke kennis, hij is zoo goed thuis in de algemeen-geestelijke en algemeen-stoffelijke dingen, hij is zoo vertrouwd met den mensch in zijn algemeenheid, met de meer gewone, elementaire trekken van zijn wezen, hij weet ook de meest heterogene levensdingen in een zoo sterk verband saam te grijpen en saam te schikken, dat hij in zijn massale breedte en uitgebreidheid, toch ook een zeer bizonder en verre van te minachten standpunt inneemt. Wells is de beschrijver van ons gezonde, ons normale leven, zooals Dostojevski het van onze ziekten en afdwalingen | |
[pagina 92]
| |
is. Die helaas niet minder algemeen zijn en dieper liggen. Zij vertegenwoordigen, maar dit is alles zeer betrekkelijk, den bewusten en den onbewusten kant van ons leven. Zoo vervult Wells eene voor het kultuurleven der menschheid, wel is waar meer aktueele en direkte, meer op het tijdelijke dan op de eeuwigheid gerichte, toch niet minder noodzakelijke en waardevolle funktie. Wells staat dichter bij de klasse der staatslieden en organisators; als hij geen groot schrijver geworden ware zou er een geniaal uitvinder uit hem gegroeid zijn. Hij laat de Marsianen reeds gebruik maken van zwarte, vergiftige gassen; zij vernietigen er heele batterijen en distrikten van de aardbewoners mee. (Het boek dateert van 1898). En telkens weer loopt hij vooruit op de stoffen, de machines, de instellingen, de methoden, die gebruikt zullen worden in een volgenden tijd, telkens weer blijkt hij zijn tijd vooruit te zijn. Het verhaal geldt de massa, niet het individu; het is het algemeen gebeuren, de zwellende stroom der gebeurtenissen niet een der daarin betrokken wezens, wat onze aandacht geboeid houdt. Zij zijn menschelijk genoeg, maar hun deugden en hun fouten zijn die van den dagelijkschen mensch, met de eigenaardigheden en karaktertrekken, de deugden en zwakheden, het geloof en ongeloof, die men waarneemt in den dagelijkschen mensch. Het is het avontuur, het wonder, de algemeene vrees, het algemeene lijden, in een stormenden vloed zich over ons uitstortend, die beslag leggen op onzen geest. Op persoonlijk-psychisch gebied, dat van de meer individueele passies en gevoelens, in de ontleding der afzonderlijke menschelijke ziel en haar intieme, naar het eigen wezen gekeerde, ervaringen van geest en gemoed is Wells later veel dieper doorgedrongen, maar een kompleeter werk van scheppende verbeelding, een meer in alle deelen levend verhaal dan The War of the Worlds, heeft hij, naar mijn indruk is, niet geleverd. In dit, als in andere van deze vertellingen, geeft hij blijk van een onvermoeidheid, een weelderigheid van inventie en vernuft, een genot in het vertellen, een uitbundigheid van levenskracht, als waarvan weinig schrijvers de gelukkige bezitters zijn. | |
[pagina 93]
| |
Vooral in de eerste dezer scientific romances is er nog geen sprake van een bepaalde levensfilosofie. De schrijver schijnt zijn onderzoekenden, zeer ontvankelijken geest vrij spel te geven in de meest buitensporige mogelijkheden van het laboratorium en de werkplaats. Als men eens in een verre toekomst kon zien - als men een voedsel ontdekte dat van menschen reuzen maakte. Stel u eens voor wat er gebeuren zou als een mensch zich onzichtbaar wist te maken, of als een zeemeermin of een engel zich op onze aarde vertoonden. Wat zullen dat soort schepselen van ons of wij van hen te hooren krijgen; hoe zullen zij over ons denken? Er is zeker eenig niet onverdienstelijk wijsgeerig en sociologisch bespiegelen in het antwoord dat Wells op al deze vragen geeft, maar het licht en levendig spel der gedachte, de vreugde aan het vertellen op zich zelve, zij zijn toch de meest kenmerkende trekken die er recht van bestaan aan geven. Het is dat spel der gedachte, van een soms roekeloozen overmoed en onverantwoordelijkheid, dat Wells beweegt, zooals de sek het Falstaff doet: ‘it ascends me into the brain; dries me there all the foolish and dull and crudy vapours which environ it; makes it apprehensive, quick, forgetive, full of nimble, fiery and delectable shapes; which delivered o'er to the voice, the tongue, which is the birth, becomes excellent wit.’ Dat schuimende, dat opbruischende, dat naar-het-hoofdstijgende van de verbeelding is het dat ons meevoert op zijn golven en zelfs om het ongelooflijke, het ongerijmde, een sfeer schept, die er een groote mate van onvermijdelijkheid aan geeft. Want in die verbeelding, in haar kern en middelpunt, huist toch steeds een opmerker van verbazingwekkende intensiteit. Reeds in The Time Machine is hij tegelijk minutieus en wijd. Het is de vereeniging van realist en ziener, die Wells zijn macht over ons geeft. Maar allengs sterker komt er een element in Wells' boeken dat er een grooter emotioneele kracht in legt, dat het wetenschappelijk experiment of geestelijk amusement komt te overheerschen, dat den schrijver minder los en ongepassioneerd tegenover zijn figuren doet staan: het humanistische. | |
[pagina 94]
| |
Het zal allengs meer doelbewust daarin optreden en ten slotte den aard daarvan geheel veranderen. Hij wordt in toenemende mate meer psycholoog dan fantastisch verbeelder, meer hervormend kunstenaar dan jeugdig, geestdriftig verteller. Uit de wereld der uitbundige, zich ver van het huidig menschenleven verwijderende, verbeelding, trekt zijn geestesleven zich terug, concentreert het zich op intenser wijze in meer nabije, aardsche, menschelijke sfeeren. Wells wordt ernstiger, hij wil zijn tijdgenooten niet meer alleen vermaken, hij wil ze ook verbeteren. Hij ziet een geweldige onrust en dreiging in het leven van den tijd en hij wil hen wijzen op de gevaren waaraan zij blootstaan als hun leven blijft wat het was, op individualistisch genot of persoonlijke macht gericht. Elk gebied van menschelijke activiteit zal nu door hem onderzocht worden, en overal vindt hij eenzelfde achteloosheid en geesteloosheid, een slaafsch volgen van de traditie, een lafhartigheid van denken en handelen, een schromelijk gebrek aan orde en samenwerking. Zijn werk ontwikkelt zich tot een zeer breed en diepgaand onderzoek, een psychologisch-gedocumenteerde kritiek, van heel het maatschappelijk leven van zijn tijd.
Nog tot de scientific romances behoorend, maar een overgang naar zijn meer realistischen en psychologischen arbeid vertoonend, is The War in the Air. Hier blijven wij dichter bij den hedendaagschen mensch en zijn omstandigheden. Niet in 802.701 n.C. als in The Time Machine voltrekt zich het rampzalig gebeuren maar in het gezicht onzer dagelijksche waarnemingen en mogelijkheden. Zoo er van zienerschap sprake mag zijn dan geldt het van dit boek. Het was een voorspelling die zich voor een groot deel reeds bewaarheid heeft en die zich waarschijnlijk op veel grooter schaal nog bewaarheiden zal. The War in the Air werd geschreven in 1907 vóór de dagen der in praktijk-gebrachte vliegmachine. Blériot stak het | |
[pagina 95]
| |
Kanaal niet over vóór Juli 1909 en het Zeppelin-luchtschip was nog in zijn kindsheid. In de voorrede eener nieuwe uitgave zei Wells ervan: ‘De stelling is deze: dat met de vliegmachine de oorlog van karakter verandert; hij houdt op een zaak van fronten te zijn, hij wordt er een van terreinen; geen der strijdvoerenden, hij zij overwinnaar of verliezer, zal zich vrij kunnen houden van de grootste ellenden en schaden, en terwijl het destruktief element van den oorlog op groote schaal toeneemt, neemt deze ook toe in onbepaaldheid. De “Oorlog in de Lucht” beteekent daarom maatschappelijke vernieling in plaats van overwìnning als doel van een oorlog. De vliegmachine verandert niet alleen de methoden van den oorlog maar ook de gevolgen er van. Na al wat er gebeurd is sinds deze “fantasia of possibility” geschreven werd geloof ik niet dat deze stelling onjuist is.’ Neen, Wells heeft, wat de kern van het verhaal aangaat, reeds gelijk gekregen en de wereld zou gelukkiger zijn als zij den inhoud ervan overdacht had voor het te laat was. Maar om den mensch denken te leeren, daar is heel wat meer voor noodig dan een boek van Wells, meer zelfs dan een wereldoorlog. En omdat het zoo is, omdat de mensch in het algemeen nog in de kinderjaren van het denken is, omdat hij slechts bij stukjes en beetjes denkt, in afzonderlijke vakjes en hokjes, omdat hij nimmer de dingen in hun samenhangend verband en geheel ziet, om deze nog zoo groote ondiepte en achterlijkheid van den menschelijken geest, die hem ook den wereldoorlog wel weer zal doen vergeten, heeft zoo'n boek als The War in the Air recht van bestaan en, moeten wij hopen, dat het nog gelezen wordt. Het is een kleine herinnering aan de genadelooze straf die wij voor onze onbekwaamheid en inertie eens betaald hebben en weder zullen blijven betalen tot wij in het groote wereldgezin wat meer orde en samenwerking en broederlijkheid gebracht hebben. Maar dat bedenkend zijn eeuwen als minuten.
Ook in The War in the Air is het leven hoofdzakelijk van den intellektueelen, cerebralen, uiterlijken kant gezien; het psychisch-emotioneele en vooral het persoonlijk-emotioneele bekleedt er een geringer plaats in. Maar het is niet afwezig en in de figuur van Bert Smallways, een jonge Cockney, die opgroeit in samenhang met de geweldige uitbreiding van | |
[pagina 96]
| |
de wereldstad Londen, en wiens voornaamste karaktertrek een hartstochtelijke belangstelling voor de techniek van het vervoerwezen is, geeft Wells ons ook een aardig stuk persoonlijk leven. Het is een dier wezens, waarin het ongedurige en rustelooze van den tijd zich belichaamt, die overgaan van het eene beroep naar het andere, die al zoekend en proefnemend geen bevrediging kunnen vinden voor de roezige en hunkerende verlangens in hun binnenst. In een rijwielzaak zal hij ten slotte dat karakter van progressie vinden, waar zijn natuur behoefte aan heeft. Bert Smallways, in wiens gezelschap wij getuige zullen zijn van dien wereldoorlog op papier, waarmee Wells zijn medemenschen voor den, maar weinige jaren later ontbranden, wereldoorlog der werkelijkheid waarschuwde, is ook als psychologische schepping niet zonder verdienste, maar zelfs in zijn latere romans zal Wells toch altijd meer een man van geest en vernuft, zich parend aan een verbazingwekkende scherpte van observatie en een schitterende verbeeldingskracht dan een openbaarder van de dieper en meer verborgen gebieden van het gevoelsleven blijven. Wat is er nog weinig veranderd en wat heeft men nog weinig geleerd sedert die jaren van wreede, op de vernieling gerichte energie, 1914 tot 1918. Een der beste bladzijden in dit verhaal is de beschrijving dier groote pantserschepen, waarvan Wells het einde voorspelt. Spoediger dan het feitelijk gekomen is, want voteeren niet alle parlementen nog steeds enorme sommen gelds om nieuwe te bouwen? De wereld is altijd nog dwazer dan iemand als Wells voorzien kan. Ik kan niet nalaten de bladzijde hier weer te geven, Wells wint er bij in maatschappelijke beteekenis. ‘Zoo was het dat Bert Smallways het eerste gevecht van het luchtschip zag en het laatste gevecht van die dingen - zonderlingst in heel het oorlogsleven -: de groote pantserschepen, die hun loopbaan begonnen met de drijvende batterijen van Keizer Napoleon III in den Krimoorlog en, met een enorm verbruik van menschelijke energie en hulpmiddelen, het 70 jaren uithielden. In dat tijdsverloop bracht de wereld meer dan 12500 van deze vreemde monsters voort, van verschillende scholen, typen en serieën, telkens weer grooter en zwaarder en doodelijker dan hun voorgangers. Elk nieuw produkt werd toegejuicht als het laatste wonder van den tijd en de meeste werden verkocht voor oud roest. Slechts 5 percent nam ooit deel aan een strijd. Eenigen vergingen, eenigen strandden en | |
[pagina 97]
| |
vielen uiteen, eenigen hadden het ongeluk elkander te rammen en zonken. De levens van tallooze menschen werden doorgebracht in hun dienst, het schitterend vernuft en geduld van duizenden werktuigkundigen en uitvinders toegepast op rijkdommen en materialen als onze schatting te bovengaan; op hun rekening moeten wij veel verschrompelde en uitgemergelde levens aan den wal stellen, millioenen kinderen die aan het werk gezet werden voor zij er rijp voor waren, ontelbare mogelijkheden voor een mooie ontwikkeling van menschenwaarde die belemmerd werden of verloren gingen. Geld moest voor deze monsters gevonden worden tot elken prijs - dat was de wet van bestaan van een volk in dien vreemden tijd. Zeker, zij waren de meest onbegrijpelijke, destruktieve en verkwistende megatheria in deel de geschiedenis der mechanische uitvinding. Hier is niet Bert Smallways, maar Wells zelf aan het woord en ‘De Oorlog in de Lucht’ wijkt hierin af van de methode gevolgd in vroegere dezer wetenschappelijke of futuristische fantaizieën. De mededeeling zijner ervaringen werd daar geheel gelegd in de persoon die het verhaal deed, iemand in het algemeen van de dagelijksche soort, van een gemiddeld zieleleven, door wiens oogen wij het gebeurde kwamen te zien. In The War in the Air hebben wij als zoodanig Bert Smallways, maar de auteur zelf staat niet meer buiten het verhaal: de algemeene wereldpolitiek, het verloop van den wereldoorlog, de ineenstorting van het kredietsysteem en al dergelijke breede en algemeene gevolgen konden niet begrepen en uiteengezet worden door het intellekt van ‘A little Cockney cad’, al was deze ‘volstrekt geen domkop en al had hij zich heel wat kennis eigen gemaakt.’ Deze dingen vereischten de breeder behandeling van den geschiedschrijver. En zoo interrumpeert Wells dan bij gelegenheid gedurende eenige bladzijden Bert Smallways, sluit de tooverlantaarn van diens ervaringen en spreekt zelf eenige woorden van analyse en bespiegeling inzake de groote kwesties. Er zijn waarlijk profetische bladzijden in dit boek, afwisselend, jammer genoeg, met andere die meer aan de klucht of het melodrama doen denken. Wat ik zeide van de psychologie in deze wetenschappelijke fantaizieën als weinig opmerkelijk, geldt echter meer van de psyche van den individueelen mensch dan van het algemeen zieleleven der massa. Van dit laatste geeft Wells ons dikwijls een voortreffelijke voorstelling en in het hoofdstuk How War came to New-York | |
[pagina 98]
| |
zijn er veel trekken die ons telkens doen terugdenken aan wat later in werkelijkheid gebeuren zou, aan dien echten wereldoorlog, aan de Augustusdagen van 1914 en de epidemische koorts die zich in zoo'n tijd van de menschen meester maakt, aan de vrees en verwarring, de overdrijving, het verloren gaan van alle proporties, de toenemende spanning van vijandschap en haat, het al woester opleven der primitieve passiën van wreedheid en vernieling, de transformatie van den normalen mensch in een wezen dat ten slotte weinig anders dan een wild dier met groote technische kwaliteiten geworden is. Opmerkelijk is ook wat Wells zich voorstelt van de toekomst van New-York in dat verre jaar waarin zijn wereldoorlog zich afspeelt. Veel spoediger zelfs dan hij dacht zou althans deze bizonderheid van wat hij voorzag zich verwerkelijken, zou New-York de eerste en rijkste en machtigste stad van de wereld worden. Het Amerikaansche Rome werd echter niet verwoest door den oorlog, de oorlog schiep zijn suprematie. Sneller dan Wells zich in 1907 voorstellen kon zou Amerika half Europa aan zich schatplichtig maken, zouden de meeste Europeesche staten allengs meer onder de contrôle van Wallstreet en zijn koningen van het bankwezen komen, zouden zij in toenemende mate een deel van hun onafhankelijkheid inboeten en zouden hun bewoners - op de hoofdzakelijk indirekte en onzichtbare wijze der modern-economische verhoudingen - aan die meesters voor een belangrijk deel de vruchten van hun arbeid moeten offeren. ‘The City of New York’, zegt de schrijver van The War in the Air, was het supreem type van the City of the Scientific Commercial Age; zij vertoonde haar grootheid, haar macht, haar meedoogenloozen anarchistischen ondernemingszin, en haar maatschappelijke desorganisatie op de meest treffende en kompleete wijze. Reeds lang had zij Londen de plaats en den trots ontroofd het moderne Babylon te zijn; zij was het centrum van den handel, de geldmacht, de vermaken van de wereld en men vergeleek haar met de apocalyptische steden der oude profeten. Zij zwelgde de rijkdommen van een vasteland in en in haar straten ontmoetten elkander de uitersten van pracht en ellende, van beschaving en wanorde.... Onder heel haar leven, haar ondeugden en haar misdaden, haar zeden en haar wetten.... school een woeste en verschrikkelijke energie....’ Treffend is ook de beschrijving van dat levenscomplex New-York, uit de hoogten van de luchtvloot gezien, en van het onharmonische, het monsterachtige harer vernieling. | |
[pagina 99]
| |
‘Het was zoo groot, en de gezamenlijke indruk dien het maakte van zoo'n vreedzame pracht dat dit oorlogvoeren in de hoogste mate ongerijmd leek, zoo iets als het belegeren van de National Gallery of het aanvallen van fatsoenlijke lieden in de eetkamer van een hotel met een strijdbijl en in maliënkolder. Het was in zijn samenhang zoo breed, zoo gecompliceerdimmens dat het er op toepassen van deze oorlogspraktijken hem het steken van een koevoet in het mekaniek van een klok leek.’ Het spreekt vanzelf, de juistheid van Wells' profetiëen geldt slechts zekere algemeene tendenzen van het maatschappelijk of wetenschappelijk leven, niet de concrete bizonderheden. Het verloop en de gevolgen van den werkelijken oorlog zijn in dit opzicht heel anders geweest dan hij ons in zijn imaginairen oorlog te zien geeft. Dien Wells trouwens naar een veel verder toekomst verlegd had. Geen boek echter leert ons beter van welk een beperkten, geheel onvoldoenden en problematieken aard de deugd der vaderlandsliefde wordt en steeds meer worden zal, waar zij het wijder uitzicht en het grooter verband der internationale samenwerking ontbeert, waar zij de onderschikking aan het wereldgeheel niet kent. Het is een denkbeeld dat Wells niet meer loslaten zal en dat hij later in The Salvaging of Humanity en andere werken van een meer bespiegelenden of essayistischen aard opnieuw en meer uitvoerig naar voren brengt. Er staat in deze gefantaizeerde gebeurtenissen en beschouwingen, waarin ons de ondergang onzer beschaving door een oorlog in de lucht vertoond wordt, zooveel dat een zoeklicht op de toekomst werpt of onzen eigen tijd verheldert dat ondanks de meerdere kennis en ervaring in de bijna twintig jaar die sedert verliepen door ons opgedaan The War in the Air nog veel van zijn vroegere aantrekkingskracht behouden heeft. Dit geldt wel het meest voor den belangstellende in de vliegkunst, en wie kan geheel zonder belangstelling daarvoor zijn nu dit transportmiddel een steeds grooter plaats gaat innemen in het leven der menschheid. De oorlog in en uit de lucht is pas in zijn beginstadium en of de natiën, die er zich nu als vroeger zoo druk voor aan het oefenen zijn, tijdig den moed en het inzicht zullen erlangen aan allen, dus ook dit soort, oorlog een einde te maken, men moet wel zeer optimistisch zijn om het te durven hopen. Ondanks pacifisten en socialisten, ondanks het verzet | |
[pagina 100]
| |
dat zich uit alle lagen tegen dit erfstuk van barbaarscher tijden openbaart, ondanks de pogingen het overheerschend chauvinisme met een - helaas nog zoo machteloozen! - Volkenbond te keer te gaan, het ziet er voorloopig niet naar uit of de meer op een algemeene samenwerking gerichte geestesstroomingen het enger winstbejag en machtsverlangen van de weinigen en de overweldigende onkunde en epathie van de velen in een meer nabije toekomst verwinnen zullen, of het dieper, eigenwillig instinkt zich tijdig onder voldoende maatschappelijke tucht zal leeren stellen. Opnieuw zal gebeuren, waar ook Wells in de hier besproken romance heen wijst, als hij zegt: ‘But mechanical invention had gone faster than intellectual and social organisation and the world with its silly old flags, its silly unmeaning tradition of nationality, its cheap newspapers and cheaper passions and imperialisms, its base commercial motives and habitual insincerities and vulgarities, its race lies and conflicts, was taken by surprise.’ En als dat eenmaal het geval is, als de oorlog eens begonnen is, dan is het moeilijker hem te keeren dan een op hol gegaan paard of een in amok verkeerenden Javaan. Zal het eens de ontbinding van een wereld worden die van de machine haar god gemaakt heeft en door de machine vergaan zal?
Maar wij hebben reeds te lang stilgestaan bij The War in the Air en de overwegingen waartoe het leidde. Het ligt niet op onzen weg op al deze jeugdverhalen uitvoerig in te gaan. Wij willen nog slechts enkele opmerkingen maken over The World Set Free voor wij van de scientific romances afscheid nemen. The World Set Free, in 1914 verschenen, sluit zich aan bij A Modern Utopia en de eerst enkele jaren geleden verschenen werken Men like Gods en The Dream, waarin Wells de vormen eener nieuwe maatschappij trachtte aan te geven, als hij zag of wenschte dat zich uit de onze in den loop der tijden ontwikkelen zou. Deze preoccupatie, dit pogen uit de geestesstroomingen van het heden de lijnen af te leiden, waarlangs zich in verre tijden een maatschappij van edeler gehalte | |
[pagina 101]
| |
zou kunnen opbouwen, wijst op een ernstiger en meer doelbewust streven dan den schrijver der speculatief-wetenschappelijke verhalen in het algemeen gekenmerkt heeft. Een nieuw element in de levensbeschouwing van den schrijver dringt zich met kracht naar voren. Het lichte spel der fantaizie om de fantaizie heeft plaats gemaakt voor een sterk verantwoordelijkheidsgevoel tegenover den medemensch en in heel zijn werk vinden wij voortaan dien soms al te halsstarrigen, de vrijheid van zijn intuitie belemmerenden, het leven geweld-aandoenden wil om het hem gegeven talent dienstbaar te maken aan 's menschen toekomst. The World Set Free leidt tot een theorie van reconstructie, die haar oorsprong neemt uit de nieuw-ontdekte kracht van het radiumatoom. En hierin ontmoeten wij dien zeer eigenlijken, zeer karakteristieken kant van den lateren Wells, den hervormingswil... Deze is sterker geworden naarmate Wells ouder werd, maar hij was steeds aanwezig. Wells is in overheerschende mate een denker, een groote maatschappelijke kracht, grooter naar de mate zijner bekwaamheden als kunstenaar. Maar zoo in de eerste plaats moet men hem zien: met dien sterken en lofwaardigen wil de wereld achter te laten beter dan zij was. Een kunstenaar kan meer uitsluitend en op meer intense wijze minnaar van schoonheid zijn en hij kan als zoodanig groot, heel groot zijn, maar hij is dan toch altijd min of meer specialist - het is misschien het voornaamste, maar dan toch een speciaal deel van het Leven dat hem boven alles gaat. Voor Wells is de schoonheid slechts een onderdeel van het Leven. Hij ziet er niet die aparte waarde in, die zij voor den schoonheidsminnaar heeft. En die in onverbreeklijk verband staat met de hoogste momenten van een Keats of Rossetti of Kloos. Hij wil heel het Leven zien en erkennen en een levende kracht zijn in zijn voortstuwing. Jammer genoeg komt daarbij de schoonheid dikwijls in het gedrang en de kunstenaar-specialist is tot hoogten gestegen die Wells nooit bereikt heeft. Schoonheid-Menschelijkheid, in dieper diepten zullen zij wel hetzelfde zijn, in hooger hoogten moeten zij samenvloeien, maar bij het schemerend licht van aardsche maten en verhoudingen zien wij ze dikwijls als ver-uit- | |
[pagina 102]
| |
elkander-liggend. Ook Wells is een voorbeeld van onze menschelijke beperktheid. Maar welk mensch is dat niet? En zonder op deze algemeene kwestie hier dieper in te gaan, er ligt toch ook een enorme, tot grootheid stijgende levenskracht in dezen zeer menschelijken hervormingswil van een Wells, een levenskracht die hem tot een der meest opmerkelijke en invloedrijke figuren van den tijd maakt. De eerste hoofdstukken van The World Set Free bevatten de ontdekking van de nieuwe, alles-overtreffende bron van energie die de mensch in het radiumatoom gevonden heeft en de daarop berustende uitvinding van de ‘atomic bomb’, een ding zoo verschrikkelijk van werking, dat na het eerste gebruik ervan een oorlog onmogelijk werd. En daar bouwt Wells zijn nieuwe beschaving op. Als geheel is het boek lang niet zoo goed als bijv. The War of the Worlds. Het mist samenhang en éénheid. Het heeft als werk van verbeelding niet de waarschijnlijkheid, de intensiteit van zien en voorstellen van de beste zijner vroegere verhalen. Er ontbreekt te dikwijls de innerlijke levenskracht, de levenswarmte aan, het wordt dan te ijl, wat zwevend-fantastisch, wat kil-utopistisch, wij denken aan een poppenspel. Wells houdt ook in dit boek, zoo schijnt het ons, niet genoeg rekening met de overweldigende kracht der instinkten. Hij ziet die wel, hij kent die wel, maar hij overschat toch de mogelijkheden van ons denken in zijn strijd met die instinkten. Het geldt in meerdere of mindere mate van al deze wetenschappelijke verhalen en in zekere mate van heel zijn werk. Wells is - wij zijn allemaal te dit of te dat - te rationalistisch. Ook het woord rationalisme heeft verschillende beteekenissen. De macht van ons redelijk denken vertoont zich bij Wells soms in een schitterenden, het leven met een lichtstroom doorstralenden en verhelderenden vorm, maar ook wel in een te overmoedigen, al te vrijen, willekeurigen, dwingenden, het leven voorbijstrevenden vorm. Dan houden wij op er de realiteit onder te zien en onze belangstelling breekt. Maar ook in wat als geheel ons minder geslaagd en overtuigend, te dun en cerebraal van weefsel lijkt, ontmoeten wij toch telkens weer passages, die van een grootsch visueel | |
[pagina 103]
| |
vermogen zijn en tot het inzicht van verstrekkende, hoogst belangrijke waarheden in ons psychologisch-maatschappelijk leven leiden. Hoe goed gezien en gezegd, hoe breed van opvatting en verbeeldend leven bijv. is een uiting als de volgende: ‘Een kwart millioen jaren geleden was de mensch een wilde....Hij wist van geen toekomst, van geenerlei leven dan het leven dat hij leidde. Hij vluchtte voor den beer over de rotsen die vol ijzererts zaten met de belofte van zwaard en speer; hij ging dood door bevriezing vlak boven een zoom van steenkool; hij dronk water modderig van de klei, waaruit hij eens porceleinen koppen zou maken; hij kauwde op een aar van wild koren, die hij geplukt had en staarde met een dof verlangen in zijn oogen naar den vogel die de lucht inging ver buiten zijn bereik.’ Achter Wells' scheppingen ligt altijd heel het wereldleven, van zijn onbekenden oorsprong tot zijn onbekende toekomst, en het is die weidschheid van zien, waaraan vooral het soort werk dat ik in dit opstel besproken heb, een ongemeene waarde dankt. En moge dit in den beginne meer een spel van louter verbeelding zijn, de verbeelding van een uitbundige, overschuimende en overmoedige jeugdkracht, in toenemende mate zal het een ding worden, waaraan een dieperschouwende, planmatige, hervormende geest ernst en doel geeft, treedt er in op de denkende en vooruitziende mensch, die den chaos van het maatschappelijk leven in nieuwe, redelijker, rechtvaardiger, schooner vormen wil gieten. Dat is de taak van een genie en Wells heeft er vele kwaliteiten van. Maar dat hij in deze taak, zelfs in beginsel maar, geslaagd is, zou ik niet gaarne beweren. En hijzelf zeker ook niet. Want het is een taak die in zijn omvang en beteekenis de krachten van één mensch zeker te verre boven gaat en zal blijven gaan. Ook een Wells kan van het oneindig rijke weefsel, dat dit Leven is, slechts enkele draden of motieven of patronen overzien en tot een nieuwen, eigen inhoud samenweven. Maar toch, het feit alleen reeds dat hij die in zijn overvloed van levens- en geestes-kracht een der rijkste menschen van de wereld is, gedreven door den ernst en de edelmoedigheid van zijn wezen, ook anderen wil doen deelen in dien rijkdom maakt hem in dubbele mate belangrijk. Hij heeft dat boven het noodzakelijke uitgaand, dat overschot van leven, en een | |
[pagina 104]
| |
groot overschot is het, waarvan Rabindranath Tagore spreekt in zijn studie Het Wezen der Kunst.Ga naar voetnoot1) Zooals wij zeiden, The World Set Free behoort niet tot de beste van Wells' creaties. De draden van belangstelling worden niet saamgehouden door een enkele figuur en het is ook meer in afzonderlijke schetsen of vizioenen dat wij wat te zien krijgen van de ontdekking der nieuwe energie, van haar toepassing en van de rampen die volgen op haar gebruik als instrument van vernieling. De essayist heeft den verteller voor een groot deel verdrongen en hij is de belangrijkste van de twee. Vooral in het begin en het slot geeft hij ons beschouwingen van een zeer verhelderend, suggestief, levenwekkend gehalte. Zoo is er ook in andere ‘fantasias of possibility’ veel, dat in hun bouw of inhoud als te onaf, te willekeurig, te kunstmatig, te bedacht aandoet, waaraan het levend voelen, het spontaan, natuurlijk worden, de inspiratie schijnt ontbroken te hebben. Zij hebben zwakke plekken, die het niet moeilijk valt te karikaturizeeren. Maar meer nog dan in zijn latere geschriften toch treft ons in deze verhalen het veel-omvattend uitzicht, het overweldigend inventief vermogen, de vreugde aan het scheppen, de gemakkelijkheid van behandeling, het uitbundige, weergaloos-rijke en vèrziende van het verbeeldingsleven. En wij zijn het dan ook eens met van Kranendonk waar deze in een beoordeeling van Wells onlangs zeide: ‘Een tijdlang is Wells in ons land bijna alleen bekend gebleven als de schrijver van deze fantasieën; nu zijn latere realistische romans waardeering vinden, worden de eerste werken dikwijls weer als aardige maar onbelangrijke bedenksels ter zijde gesteld. Ten onrechte, naar wij meenen. Ook zij verdienen ernstige lezing, er is in de meeste een dieper zin, een rijker inhoud dan gewoonlijk wordt aangenomen.’Ga naar voetnoot2) J. de Gruyter.
(Wordt vervolgd). |
|