De Gids. Jaargang 90
(1926)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 402]
| |
Dr. J.W. IJzerman
| |
[pagina 403]
| |
afkeerig van eereteeken en onderscheiding. Dan, wijl zijn blozend en sprekend gezicht op elk schutterstuk zou kunnen voorkomen, maar vooral, omdat Nederland voor zijn energie te klein en de landen van overzee voor zijn breeden blik niet te groot waren. Had hij in het begin-tijdperk van de Oost-Indische Compagnie geleefd, wij zouden zijn portret in een museum vinden met de gouden keten der retourvloot omhangen of met een neger achter zich, die de pajoeng houdt. In zijn hart heeft hij genoten, toen de Amsterdamsche Senaat onderscheidde den man, qui monstravit factis scriptisque declaravit, amore quam admirabili templa ruinis collapsa in Javae et Sumatrae insulis investigasset perlustrasset explicasset. Zoo ontwikkelt zich de achtergrond van het portret. IJzerman is vóór alles: koloniale figuur. Zooals de Compagniestijd had zijn man met den sprekenden naam: Jan Koen, zoo heeft de tegenwoordige koloniale tijd de zijne: David Maarschalk, Jan Willem IJzerman. Een land zonder koloniën had geen IJzerman kunnen voortbrengen. Men heeft het wel eens een nadeel van het bezit van koloniën genoemd, dat het energie afleidt, die het Moederland rechtstreeks ten goede had kunnen komen. Daartegenover staat als veel grooter voordeel, dat koloniaal bestuur energie opwekt, die anders was blijven slapen of niet tot ontplooiing had kunnen komen. En onder de onstoffelijke voordeelen, die voor het land het beheer van overzeesche gewesten brengt: internationale positie en waardeering, vorming van het volkskarakter door het dragen van verantwoordelijkheid voor het welzijn van vreemde volksgroepen, staling van de volkskracht door het behalen van roem bij goede koloniale resultaten, verwijding van den belangstellingskring, kennismaking met vreemde zeden en gewoonten, scholing in volharding en zelfbeheersching bij de moeilijke leiding van andersbeschaafde maatschappijen, moet niet in de laatste plaats genoemd worden de energie-ontwikkeling van jonge menschen bij het koloniale werk. Bij particuliere onderneming, bestuursuitoefening, wetenschappelijk onderzoek. When once a boy is out in India, he learns to love his | |
[pagina 404]
| |
work, to feel with the people among whom his lot is cast... all the more because he knows that they trust him, that they look to him for guidance, and that they expect in him an example.... Where, except in India, will he find such a school of experience, such a trial of character?Ga naar voetnoot1) Hoe had IJzerman zóó tot zijn recht kunnen komen als spoorwegingenieur, als ontdekker, als petroleummagnaat, als stichter van een technische hoogeschool, als vorscher, wanneer wij Finnen of Saksers waren en wanneer een deel van ons land niet aan den equator had gelegen? Meer dan een ‘eerlijck tuchthuys’ is Indië geweest; een land, waar Coen's uitspraak aan Heeren XVII gold en geldt: ‘in groote interprinssen moet de corragie groot, 't gemoet nobel ende liberael sijn, off het is beter dan men 't niet begint’ (11 Maart 1618). Waar ik hem voor 't eerst ontmoette? Ter Sumatra's Westkust waar hij hoofdingenieur, chef van den dienst der Staatsspoorwegen en der kolenontginning was, bij de werken aan het herstel der wegen te Kandang Ampat. Dat was zóó. Eind 1891 was de spoorlijn van Padang naar Fort de Kock in exploitatie en op 1 October van het volgend jaar had plaats de feestelijke opening van de Emmahaven met haar kolenmagazijnen, kolenstortinrichting, opgehoogde kustrif en verdiepten havengrond. Men kon toen met de spoor van Emmahaven op weg naar de kolenontginning rijden tot Solok en Moeara Kalaban en dan was men van het kolenterrein Sawah-Loento niet zeer ver meer verwijderd, al zou het nog tot 1 Januari 1894 duren, vóórdat ook dit laatste stukje voor het publiek verkeerd werd geopend; mede, omdat in dat laatste traject een tunnel van 830 M. lengte moest worden gemaakt. Welnu dan, IJzerman, in datzelfde jaar 1892 van verlof uit Nederland teruggekeerd, vergezeld van den ingenieur Pierre uit Essen, die met de ontginning van het kolenveld zou worden belast, was nauwelijks op het terrein van zijn werkzaamheid, of er gebeurde met den spoorweg een ramp, die niemand voorzien had. Want in den nacht van 23 op 24 December was er een zoo hevige bandjir in de Anai- | |
[pagina 405]
| |
rivier als sedert menschenheugenis niet was voorgekomen. Waar deze rivier door de naar haar genoemde kloof door het gebergte breekt, was, evenals de postweg, ook de spoorweg naar de Bovenlanden aangelegd, en de bandjir had de beide wegen met de daarin voorkomende bruggen over een lengte van een paar duizend meter vernield. Geweldige aardmassa's waren onderspoeld en van de kloofwanden omlaaggestort; door den stroom met onwederstaanbare kracht medegesleurde boomen sloegen bruggehoofden en bruggepijlers stuk en de ijzeren boogbruggen, ontzet, verwrongen, vond men een eind stroomaf in de rivierbedding terug. Wat menschenhanden in moeizamen arbeid hadden gemaakt en opgebouwd was in eenige uren vernield en de toegangsweg van de kust tot het hoogland bleef geruimen tijd gestremd. In Maart van het volgende jaar konden weer buffelkarren langs den vernieuwden postweg naar de Bovenlanden trekken en op 5 Juli was de spoorbaan ook weder in zoover hersteld, dat de treinen over het geopende baanvak Kandang Ampat-Padang Pandjang konden rijden. In een half jaar tijds was de vernieling der ongekend zware bandjirs weder tenietgedaan, dank zij den onverflauwden arbeid aan herstellings- en vernieuwingswerken, die zoowel aan den postweg door duizenden Maleiers werd verricht als aan de spoorbaan met zijn hier en daar in de lucht zwevende rails, die door de energie van IJzerman en de zijnen zoo spoedig weder voor den treinenloop was geschikt gemaakt. In dien tijd was IJzerman een soort dictator ter Westkust; de hoogste bestuursambtenaar hield rekening met zijn wenschen, immers de Regeering hoopte op de spoedige voordeelen van de kolenontginning en den kolenafvoer naar de kust; immers was hij de man, die over extra-treinen, directierijtuigen, een uitgebreid personeel van Europeanen en Inlanders beschikte. In dien tijd was de hoofdingenieurexploitatiechef degene, die met den aanstaanden landvoogd Jhr. van der Wijck rondreisde en dezen inlichtte over den toestand ter kuste. Dat IJzerman een hem geboden zetel in den Raad van Indië weigerde schijnt waarheid; dat hij in zijn hart andere wenschen koesterde werd door vrienden gevoeld. | |
[pagina 406]
| |
Intusschen tot zijn pensioneering in 1896 was IJzerman in Padang en Fort de Kock en Solok en Sawahloento een geduchte figuur voor wie hem tegenwerkte of slecht diende, een aangename gastheer voor wien hij noodde, een gerespecteerd chef bij zijn medewerkers, een door de meesten gemakkelijker met achting dan met genegenheid te zien persoon. Waardoor kon hij zich als een soort machthebbende doen gelden en groote interprinssen ondernemen? Omdat hij als de deskundige bij uitstek voor den spoorwegaanleg en de staatsexploitatie van sporen en kolen ter Sumatra's Westkust gold. Het voorontwerp voor een en ander had hij reeds tijdens zijn tewerkstelling als adviseur bij het departement van Koloniën (in 1886) gemaakt. Het plan om de lijn door de Anai-kloof te maken was toen vastgesteld. Maar bovenal had hij ervoor gezorgd, dat hij bij zijn terugkeer in het volgende jaar naar Indië eene instructie meekreeg, bepalende, dat zijne werkzaamheden ter Westkust werden beschouwd als een afzonderlijke dienst met zelfstandigheid van den deskundigen bedrijfsleider. Dat was het systeem-Maarschalk - wij hebben den naam reeds aan dien van IJzerman gekoppeld - waardoor bij den spoorwegaanleg op Java zulke voortreffelijke uitkomsten verkregen waren. En juist toen in 1888 de Staatsspoorwegen op Java tot een onzelfstandige afdeeling van het departement der Burgerlijke Openbare Werken waren geworden (zij zouden dat tot 1916 blijven), kwam IJzerman als zelfstandig bedrijfsleider ter Sumatra's Westkust. Zoo kon hij in de critieke dagen na de Kerstmisbandjir van '92 zelf en direct zijn maatregelen treffen en den allervriendelijkst ontvangen bureaumagnaten van Batavia toonen, wat hij zich veroorloofd had te doen. Hij, die alleen als leider tot zijn recht kon komen en als leider den lande goede diensten bewijzen kon. ‘Men stelt toch ook den legercommandant niet onder den bisschop van Batavia?’ Dat zulk een man zich niet bovenal op zijn plaats zou gevoelen in een debat-gezelschap als de Amsterdamsche gemeenteraad of in de Tweede Kamer, waar hij zich aan de partijdiscipline van een fractievoorzitter had te onderwerpen, begrijpt ieder, die hem kent. Niet in het houden van redevoeringen lag zijn kracht. Deze man van de daad, die de | |
[pagina 407]
| |
bizondere gave heeft van menschen om zich te kunnen verzamelen op wiens adviezen hij bouwen kan, blonk echter uit in de beraadslaging over belangrijke aangelegenheden. In den raad van commissarissen van de Koninklijke Petroleummaatschappij, daar is hij op zijn plaats, wanneer het gaat over groote maatregelen: het bouwen van een raffinaderij hier, het in exploitatie nemen van terreinen daar, het beheerschen van de markt ginds. En wanneer de geschiedenis later de handelingen van zulke commissarissenvergaderingen zal openbaren, zal waarschijnlijk blijken, dat IJzerman's oordeel meermalen dat van andere geniale leiders overwoog, wier namen in de eerste plaats aan deze de wereldomvattende maatschappij verbonden blijven. Zijn kracht is te omschrijven als doorzicht naast bonhomie, helder verstand naast stoeren wil. Nergens bleek dit beter dan in de bestuursvergaderingen van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap, waar mannen van wetenschap en practijk samenwerken. Hier was hij de aangewezen leider gedurende een lange reeks van jaren, en toen hij ten slotte de teugels aan anderen had overgegeven, werd nog dikwijls het verlangen geuit den lang niet altijd zachtzinnigen, vaak bij het cynische af nuchteren leider terug te hebben. Hij wist altijd precies in welke richting de oplossing van de te bespreken vraagstukken naar zijn meening moest worden gevonden. Onbeduidend gepraat liet hij langs zich heen gaan; bij verschil van gevoelens nam hij ineens de leiding en stuurde de beslissing langs de door hem gewilde lijn. Bij beleefd geuiten tegenstand vriendelijk lachend, overredend bescheid; bij stroeve aanmerking kras, soms heftig verweer. Gaarne zoo beginnend: ‘Welk verstandig mensch zal....’, of: ‘Er zijn menschen, die nooit zullen begrijpen...’ of krasser nog: ‘Meneeeerr,....’ Moest men IJzerman indeelen bij het door Kretschmer (Körperbau und Charakter) ontworpen stelsel, hij zou - meen ik - ten deele terechtkomen bij de ‘Tatkräftige Praktiker’ van de cyclothyme en schizotyme doorsneemenschen en ten deele bij de ‘Führer und Helden’ van de genialen met hun opgewekt aanpakken, hun optimisme, hun vlug begrip, hun | |
[pagina 408]
| |
beweeglijkheid, hun praktische energie, gezond verstand, vriendelijkheid in den omgang met menschen, vlot organisatietalent, neiging tot despotisme, koele berekening. Het zou merkwaardig zijn te weten, in hoeverre IJzerman's ontwikkeling van genie-cadet te Breda tot bewoner van Klein Oosterbeek in het Haagsche Bosch en daarna van Wassenaar, te danken is aan erfelijke factoren of aan verworven eigenschappen, aan nature of aan culture. Om dit te weten zou een enquête noodig zijn geweest, die bij dit louter impressionistische portret niet passen zou. Want, let wel, bij alles wat hier over hem geschreven wordt, poseerde IJzerman niet, ondervroeg men hem of zijne naaste omgeving niet, was van aangekondigd bezoek of interview geen sprake, bleef nazien der proeven achterwege. En Meester Spoelder, die Jan Willem als kind onder zijn leerlingen had geteld, wist zich niet veel meer te binnen te brengen dan diens helderheid en onstuimigheid. Zoo moet het antwoord op de vraag of b.v. Ir. J.L. Cluysenaer, aan wien hij in 1873 met enkele andere ingenieurs werd toegevoegd om een onderzoek in te stellen naar de beste gelegenheid om op Sumatra spoorwegen aan te leggen, invloed op zijn vorming heeft gehad, hier achterwege blijven. Zoo kan men hier slechts zwijgen over hetgeen IJzerman heeft geleerd van dien anderen oud-officier van het corps ingenieurs, mineurs en sapeurs der genie: Maarschalk, onder wien hij in 1876 werd geplaatst als sectie-chef bij de lijn Soerabaja-Pasoeroean-Malang. Welken invloed heeft de Preanger omgeving, waarin hij sedert 1878 als ingenieur bij de Buitenzorg-Tjitjalengkalijn dienst deed, welken die van de Vorstenlanden daarna op hem uitgeoefend, toen hij de lijn Djokjakarta-Tjilatjap tot stand bracht? Voor den buitenstaander blijven het altemaal vragen; evenwel staat vast, dat toen ter tijd groote invloed ten goede op IJzerman is uitgegaan van zijn overleden echtgenoote, een vrouw van beteekenis, die ‘alles goed deed’ en ‘alles kon’. Buitenzorg en Padang gewaagden ervan; het was (tusschen 1880-1890) IJzerman's tijd van grootste activiteit, niet achter de schrijftafel, maar bij den ingenieurs- | |
[pagina 409]
| |
arbeid op het terrein. Zelfs hem ondergeschikte, oudere ingenieurs werkten gaarne onder den voortvarenden, practischen chef, die wel ruw en driftig wezen kon, doch ook weekhartig en gevoelig. Zoo zag Sumatra hem terug uit Nederland met zijn tegenwoordige echtgenoote tot 1896, toen hij pensioen aanvroeg en verkreeg. Toen bleek de vijf-en-veertigjarige man gerijpt te zijn tot een bezadigd, flink zakenman. Nu vestigde hij zich te Amsterdam in de Roemer Visscherstraat, en daar begon voor hem een nieuwe carrière in de petroleum. Hij kwam in aanraking met bankiers, die de Petroleum-maatschappij Moeara Enim wenschten op te richten en die hem vroegen als directeur van die Maatschappij op te treden. Hier begint een hoofdstuk van zijn leven, dat voor velen een gesloten boek is, en waarin het slechts vergund is te lezen door de welwillendheid van een deskundige, die daaromtrent het volgende mededeelt: Met groote energie heeft hij dat werk aangevangen, dat oorspronkelijk bestond in het maken der ontwerpen voor een raffinaderij te Pladjoe, het bestellen van boormateriaal en het aanstellen en uitzenden van personeel. Dit alles vergde veel arbeid en overleg, doch daarna kwam de groote kwestie hoe de olie te verkoopen. | |
[pagina 410]
| |
Heer IJzerman een groote rol gespeeld door zijn helder zaken-inzicht, en kreeg hij spoedig de leiding. Bij de Moeara Enim was zijne positie niet altijd aangenaam, daar hij recht door zee ging waar het de belangen der Moeara Enim Maatschappij betrof, terwijl anderen menigmaal bijbedoelingen hadden, die met de belangen der Maatschappij niet overeenkwamen. Zoo wilde men b.v. de Moesi Ilir Mij. verbinden met de Moeara Enim, omdat de eerste slecht en de laatste goed ging. Heftige scènes zijn daarvan meer dan eens het gevolg geweest. In alles heeft IJzerman zich als de meest intègre man van zaken getoond. Toen meer petroleummaatschappijen olie aan de markt gingen brengen, is eene gezamenlijke verkoopmaatschappij opgericht: de Asiatic Petroleum-Maatschappij, welke maandelijks in den Haag vergaderde: deKoninklijke, de Dordtsche, de Palembang-Sumatra, de Moesi Ilir en de Moeara Enim. Spoorwegen, steenkolen, petroleum, voor welke belangen ook IJzerman in de bres stond, daarnaast vond hij altijd gelegenheid toe te geven aan zijn neiging tot wetenschappelijk onderzoek. Of hij op Java, op Sumatra of in Nederland woonde, altijd weder voldeed hij aan zijn lust tot onderzoek. Of het Hindoesche tempelruïnes of Sumatraansche binnenlanden of Haagsche archieven betrof, steeds hield zijn geest zich bezig met vragen waarachter het de moeite waard was, het antwoord te stellen. Bij IJzerman komt de Nederlandsche trek om naast den beroepsarbeid nog iets anders om handen te willen hebben al zeer gelukkig uit. Zijn aangeboren lust tot weten - Latijn en Javaansch leerde hij op lateren leeftijd; tijdens zijn verloftijd te Amsterdam volgde hij colleges in physica - vond in Indië en later in 's Rijks Archief te 's-Gravenhage ruime bevrediging. Wanneer men dezen trek bij velen in Indië waarneemt en dan zou denken aan een specifiek koloniaal verschijnsel, | |
[pagina 411]
| |
n.l. het streven naar zelfbehoud, teneinde in de materialistische omgeving niet te gronde te gaan, zou men zich toch vergissen. Want ook in de eerste koopstad des Rijks komt deze trek op veelal zeer verblijdende wijze tot uiting. Wie daar de bankiers en de kooplieden kan gadeslaan in hun toewijding aan ideëele zaken, hun schenken van tijd en geld en belangstelling aan wetenschap en kunst, b.v. aan de verrijking der openbare schilderijenverzamelingen, het steunen van goede muziekuitvoeringen, het in 't leven houden van ‘Artis’, de stichting van een koloniaal centrum, het mogelijk maken van dure edita, het inrichten van tentoonstellingen, - die is overtuigd, dat de maecenaten der grachtenhuizen zich door warme belangstelling en degelijke deskundigheid onderscheiden. In zulk een milieu was de gerepatrieerde IJzerman volkomen op zijn plaats, en ieder die met dat milieu bekend is kan verhalen doen omtrent een door een geleerde aangevraagd boek, dat plotseling in een bibliotheek stond waarin het reeds vroeger aanwezig had behooren te zijn, of omtrent het knipoogje, dat het tekort op een tentoonstelling deed verdwijnen, of omtrent den Jan-Mayensteen, die aan het eind van een vergadering op een papiersnipper was volteekend, of omtrent het begeerde tijdelijk penningmeesterschap van het Instituut in de van Galenstraat, dat in enkele maanden op stevigen grondslag kwam te staan. Zooals IJzerman ook volmaakt op zijn plaats was in de Vorstenlandsche wereld, waarin na 1880 belangstelling ontstond voor de ruïnes der gebouwen van tien eeuwen geleden, of op Sumatra, waar een witte plek op de kaart nog diende te verdwijnen, of in de archieven van Spanje, waar gegevens omtrent de zeevaart op den Indischen Archipel verscholen lagen. Tijdens zijn verblijf te Djokjakarta (1884-1886), richtte hij daar de Archaeologische Vereeniging op en als haar voorzitter begon hij een stelselmatig onderzoek naar de Hindoemonumenten in die streken in te stellen. De Prambanantempels leverden hem stof tot een voor dien tijd voortreffelijke monographie; de verborgen voet van den Baraboedoer werd door hem ontdekt; de ingenieur stelde de constructie der monumenten vast, de historicus vorschte naar de oplossing van de daaraan verbonden vragen. | |
[pagina 412]
| |
Nu volgt de verloftijd in den Haag, waar hij aan het Prins Hendrikplein woonde en aan het departement van Koloniën werd te werk gesteld in verband met de voorbereiding van het wetsontwerp betreffende den Sumatra-spoorweg en de kolenontginning. Dan volgt de Sumatratijd en daarmede naast den stoeren arbeid weer het wetenschappelijk onderzoek. In Juni 1889 bezoek aan de ruïnes te Moeara Takoes, waarbij men wandelde van Pajakoemboe naar Pangkalan-Koeta-Baroe en verder per prahoe de stoepa bereikte. In October van dat jaar hernieuwd onderzoek van het monument, dat leidde tot de publicatie van de beschrijving in 1891. Er was nog een ander groot vraagstuk ter kuste: de mogelijkheid van kolenafvoer langs een spoorweg dwars door Sumatra naar de Oostkust. IJzerman besluit het op te lossen en onderneemt in Augustus 1890 zijn eersten Koeantantocht tot Loeboekambatjang, waar hij gestuit wordt door de zich onafhankelijk gevoelende bevolking. Reden om in Februari 1891 den tweeden Koeantantocht te ondernemen, waarvan men de uitkomst leest in het reisverhaal van Padang tot Siak (1895). Na den terugkeer naar Nederland was het Haagsche Rijksarchief de plaats van zijn exploratietochten, opsporingen, vondsten. Voortaan zou hij de exploratie van Oost en West ter plaatse overlaten aan jongeren, die hij zou uitzenden op expedities, in de voorbereiding waarvan hijzelf een groot aandeel nam. Daartoe stelde hem het wetenschappelijk vereenigingsleven in staat, dat zijn volle aandacht had. De commissie van bijstand voor het archaeologisch onderzoek van Java, de Linschoten-vereeniging, het Koninklijk Instituut voor de Taal- Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië, het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap vooral, en nog vele andere vereenigingen en commissies, profiteerden van zijn adviezen en organisatietalent. Het resultaat van zijn eigen archiefstudiën verscheen onderwijl geregeld in druk. Dirck Gerritsz Pomp's reis naar China, de twee deelen omtrent de Eerste schipvaart naar Oost-Indië, Hendrik Ottsen's reis naar Brazilië getuigen van IJzerman's weetgierigheid en volharding. Zij staan aanstonds gevolgd te worden door Olivier van Noort's wereldomzeiling. Ook in | |
[pagina 413]
| |
een reeks van tijdschriftartikelen toonde hij zich een degelijk en gelukkig speurder naar nieuwe gegevens omtrent de eerste tochten der Nederlanders naar andere werelddeelen. Het spreekt haast vanzelf, dat iemand, wiens gedachten voortdurend de reizen van anderen vergezelden, ook zelf weder naar de landen van overzee verlangde; herhaaldelijk zag hij Indië weder, voor handelszaken, om een wereldtentoonstelling te doen slagen of een hoogeschool op te richten, en steeds kwam hij verfrischt terug, met nieuwe indrukken en in staat tot nieuwe vergelijkingen. Naast kracht is wel zijn typeerendste kenmerk de helderheid, de opgewektheid van zijn geest; de veerkracht, die hem, ondanks veel tegenspoed op verschillend gebied, tot op hoogen ouderdom is bijgebleven. ‘Een rijk leven’, zou hij zelf zeggen. J.C. van Eerde. |
|