De Gids. Jaargang 90
(1926)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Parlementarisme en fascisme.I.In 't oude Europa, het cultuurgebied, dat het geestelijk leven der elders gevestigde Europeanen onder zijn suggestie gebannen houdt, is een merkwaardige strijd opgekomen tusschen twee organisatorische beginselen, het parlementarisme en het fascisme. En 't is niet te verwonderen, dat de cultureele invloed van Europa zich in Indië ook alweer openbaart door 't meeleven met dien strijd, hoewel we hier in zoo geheel andere omstandigheden verkeeren dan ginds. Ook hier speelt het fascisme een rol: in gesprekken, in een deel der pers; een brochure verscheen hier reeds om het fascisme in de aandacht aan te bevelen.Ga naar voetnoot1) Inderdaad: fundamenteele wijzigingen in het politieke leven van Europa kunnen ons hier niet onverschillig laten. Terecht mag men verwachten dat bij een eventueele verschuiving van de Nederlandsche politiek in fascistische richting ook voor Indië de gevolgen niet zouden uitblijven. Dat de nieuwe antithese tot de verbeelding spreekt, is duidelijk. Verstaat men onder parlementarisme in ruimen zin de toepassing van het beginsel van overleg met de betrokkenen bij behandeling van zaken van algemeen belang,Ga naar voetnoot2) het fascisme beduidt kritieklooze onderwerping van de samen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
leving aan macht.Ga naar voetnoot1) Uiteraard kan geen enkele gemeenschap - ook niet de parlementaire staat - buiten machtsoefening, en omgekeerd erkent de fascistische theorie het nut van ‘consenso’ - wilsovereenstemming - tusschen regeering en volk; maar toch wordt onmiskenbaar over en weer de nadruk gelegd op tegengestelde principes. Het conflict is in bijzonderen vorm en onder bijzondere omstandigheden een herleving van een oude overal ter wereld diep gevoelde politieke tegenstelling, die al naar omstandigheden of gelang van het standpunt van den beoordeelaar zeer verschillende gedachtenassociaties opwekt. Ook hierom is een beschouwing van het vraagstuk voor Indië van belang. Het loont daarbij de moeite te pogen eenigszins dieper in zijn beteekenis door te dringen.
In een vroegere fase, toen in de Nederlanden der 16de eeuw de Staten-Generaal zich tegenover den vorst stelden, had de antithese een geheel ander aanzien dan thans. Toen beschouwde althans de rechtgeaarde Nederlander haar als ‘het schrikklijk pleit van dwang en vrijheid,’ om met Tollens te spreken. De Staten-Generaal waren voor hem de heldhaftige voorstanders van een hoog rechtsbeginsel: ‘dat de ondersaten niet en sijn van Godt geschapen ten behoef van den Prince, maar den Prince om d'ondersaten wille, zonder dewelke hij egheen Prince en is’, - zooals het heette bij de afzwering op 26 Juli 1581. In 1688 helpen de Staten-Generaal het rechtsbeginsel verder verspreiden: onze stadhouder Willem III vestigt in Engeland door de ‘glorieuze revolutie’ en de Bill of Rights het overwicht van het Parlement in het staatsbestel. In zijn gevolg ontwikkelt de wijsgeer Locke in zijn ‘Treatises on civil government’ de leer van het Contrat Social, later door Rousseau van hem overgenomen, en de leer der drie staatsmachten, die in een volgende eeuw de inspiratie wordt van Montesquieu; volgens hem komt aan de uit gekozen vertegenwoordigers samen te stellen wetgevende macht in den staat de algemeene leiding toe. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
beginsel van het parlementair gezag vindt ingang in Amerika (1787) en in Frankrijk (1791), waarna het moderne parlementarisme - in den zin van parlementair, op overleg gebaseerd gezag - gaandeweg in tal van staten over de geheele wereld wordt aanvaard. Hoewel het verschillende typen vertoont - het EngelschFransche, het Zwitsersche, het Amerikaansche, het Duitsche - heeft het toch overal sterk verwante trekken. Overal een volksvertegenwoordiging, die de richting van het beleid in 's lands zaken aangeeft en een uitvoerende macht, die beslissingen ten uitvoer legt en ook voorbereidt, die de administratie en het dagelijksch bestuur voert onder contrôle der volksvertegenwoordiging. In de verhouding tusschen deze twee machten, de parlementaire en de administratieve, speelt het staatshoofd veelal een bemiddelende rol, door te waken dat beide met elkander in harmonie blijven. Overal treedt voorts in den loop der 19de eeuw een belangrijk nieuw element op: de democratiseering van het kiesrecht. Eenige symptomen van mindere waardeering werden als gevolg hiervan merkbaar. Maar toch wekte het vrij algemeen verrassing en verbazing, toen in 1921 het fascisme onder aanvoering van Mussolini in Italië het bewind in handen nam en tegenover het parlementarisme de machtsoefening als hoogste beginsel van staatsbeleid proclameerde. ‘Wat is de staat?’ vraagt Mussolini, en zijn antwoord luidt: ‘de veldwachter, de carabiniere’.Ga naar voetnoot1) Van een dergelijk feitelijk geweldgezag, gekoppeld aan een parlementairen staatsvorm, had tot dusver eigenlijk alleen Zuid-Amerika voorbeelden opgeleverd. Deze reactie vond elders weerklank, al was men dan niet altijd geneigd, het fascisme van A tot Z te volgen. Ook in Nederland bleek voor sommigen de luister van het parlementarisme al zeer getaand. In 1923 ijverden in het Haagsch Maandblad Westerman en Ter Spill tegen dit beginsel op heftige wijze: ‘Het democratisch-parlementaire stelsel is een onmiskenbare teleurstelling geworden,’ schrijft eerstgenoemde, ‘in Nederland zoo goed als elders.... Versterking van het uitvoerend gezag, onttrekking van dit gezag aan den saboteerenden invloed van | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
een onbestendig, aan geen objectieven standaard gebonden parlement: ziedaar het wachtwoord eener nabije toekomstGa naar voetnoot1)... Ter Spill uit zich nog beslister: ‘Het parlementaire stelsel heeft zijn tijd gehad; het gaat verdwijnen.... In Italië Mussolini, in Spanje Primo de Rivera.... Het heeft afgedaan. lam foetet.’Ga naar voetnoot2)
Heeft inderdaad het parlementarisme afgedaan? Moet en kan gewelddadige machtsoefening het overleg verdringen? Wat is de beteekenis van overleg als organisatiebeginsel der menschelijke gemeenschap? Is het, zooals Mussolini het gaarne doet voorkomen, slechts een revolutionair en vergankelijk uitvindsel van den ‘liberalen staat’? Om op deze vragen het antwoord te kunnen geven is een historische terug- en rondblik noodig. Het is een veel voorkomende dwaling, dat het in het parlementarisme tot uiting komende beginsel van overleg eerst een product zou zijn van den allernieuwsten tijd, terwijl in vroegere tijden de menschen meerendeels zich aan een hoogere macht gebonden zouden hebben gevoeld. Daar tegenover valt te stellen dat juist bij de vroegste, meest oorspronkelijke vormen van menschelijke samenleving een minimum van gebondenheid valt te constateeren, zoodat bij normale ontwikkeling juist samenwerking door overleg karakteristiek is voor een jonger gemeenschapstype. Bij de meest primitieve maatschappelijke organisatie, die der ‘horde’, bestaat buiten de familie slechts een zeer zwak verband tusschen de leden der groep. ‘Es besteht immerhin zwischen den Mitgliedern der Horde ein Zusammenhang, der durch die Gemeinschaft der Sprache gewonnen und bewahrt wird’, aldus Wundt.Ga naar voetnoot3) De taal, voertuig van het overleg, is het eerste maatschappelijke bindmiddel. Nu komt mede onder religieusen invloed (totemisme, animisme, fetisjisme) een nauwere aaneensluiting tot stand voor groepen, door bloedverwantschap verbonden (stam, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
clan). Een gemeenschappelijke zede begint te heerschen; leidende persoonlijkheden - aan religieuse overlevering gezag ontleenende - beginnen op te treden. Doch ook in deze phase is de samenhang nog vrij los en speelt het overleg der stamgenooten bij alle gemeenschappelijke handelingen een groote rol. In de z.g. mannenhuizen zijn de mannelijke leden der clan tot leeftijdsgenootschappen vereenigd, waartoe de jongelingen bij intrede van de puberteit onder ceremoniën worden toegelaten. Deze mannengroepen vormen de weermacht en het religieuse centrum van den stam; hier vormt zich ook de gewoonte van beraadslaging over stambelangen. Een principe van overleg, dat in den Indischen archipel in tal van democratische instellingen is bewaard gebleven. Vaak geldt dat, voor het nemen van beslissingen, unanimiteit vereischt is (moefakat). Waar zich een erfelijk hoofdengezag vertoont, blijft dit toch altijd onder contrôle van de stamgenooten. Als gevolg vooral van volksstrijd vormt zich de staat onder leiding van sterke persoonlijkheden. Gezag wordt gevestigd in de ure van gevaar; en het handhaaft zich waar met geweld, onder voortdurende bedreiging, vreemde stammen overheerscht worden. Zoo treedt onder Grieken, Germanen, Joden, Arabieren, Mongolen, Indiërs en Indonesiërs de vorst op; maar naarmate het vorstengezag jonger is, hebben overal nog duidelijk de edelen of oudsten en tot zekere hoogte de volksvergaderingen medezeggenschap. In de geschiedenis van West-Europa laat de volksovertuiging, dat men aanspraak heeft op een recht van medezeggenschap, zich doorloopend gelden: in Rijksdag, Staten-Generaal en Parlement, Folkething, Landdag en Cortes. Wel treedt de ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ der stamgenooten terug, als de middeleeuwsche anarchie de individuen dwingt, de bescherming van het leenstelsel te zoeken, doch als later de vorsten hun op buit belusten adel gaan terugdringen en de landsvrede wordt hersteld, komen de oude aanspraken weer te voorschijn en de volksvertegenwoordigingen worden voor de nieuwgevormde staten het orgaan, waardoor de medezeggenschap des volks weer tot zijn recht komt. Aanvankelijk een steun voor den vorst tegen den adel, nemen later de burgerijen zelf de leiding | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
in handen en het ‘gezag’ wordt als uitvoerende macht ondergeschikt gemaakt aan het parlementair overleg, dat in de wetgeving en anderszins de richting aangeeft van het regeeringsbeleid. Ons modern parlementarisme beteekent wat den vorm betreft in vergelijking met de vroegere vormen van overleg een reusachtige schrede vooruit. Het onderscheidt zich van de oudere Grieksche en Romeinsche democratieën in de eerste plaats door het veel uitgestrekter gebied, waarover de parlementaire samenwerking zich uitstrekt, en, in verband daarmee, door een uitgewerkt stelsel van vertegenwoordiging met behulp van kiesrecht; daarnaast heeft men dan nog ter behartiging van locale belangen de locale raden. De Grieksche stad-staten waren eigenlijk slechts kleine souvereine locale eenheden, zooals vroeger vóór de inlijving de Sumatraansche nagari; de volksvergadering (ekklesia) kon dan ook - evenals een desa-koempoelan - zonder al te veel moeite vele aangelegenheden zelf behartigen, terwijl alleen sommige zaken aan een gekozen raad (boulè) of aan bepaalde gekozen magistraten behoefden te worden opgedragen. De samenwerking van groepen dier staatjes had in bonden onder hegemonie van een hunner op zeer gebrekkige wijze plaats. In den Romeinschen stad-staat werden door de volksvergadering de magistraten en de senaat gekozen; en dit stelsel bleef bestaan, nog lang nadat het Romeinsche gezag zich over tal van verbonden of onderworpen volken had uitgebreid en nadat de bezitters van Romeinsch burgerrecht zich op vele plaatsen buiten Rome hadden gevestigd. Alleen te Rome kon de Romein zijn burgerschapsrechten uitoefenen, alleen door de burgers te Rome werden de algemeene rijkszaken geregeld, - al bestond daarnaast in de deelen van het rijk zekere plaatselijke autonomie onder Romeinsch toezicht. (Een toestand, eenigermate met de verhouding tusschen Nederland en Indië te vergelijken, waarbij Nederland dan als geheel in het Koninkrijk de positie van metropool inneemt, die vroeger de stad Rome in het Imperium Romanum bekleedde). Ook elders heeft het bij den overgang van de stamorganisatie in die van een staat met uitgestrekter gebied moeite | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
gekost om den juisten weg te vinden voor evolutie van het oorspronkelijke stamoverleg. Of het overleg werd voor algemeene zaken steeds meer ingekrompen òf het bleef bestaan en belemmerde door slechte organisatie den gang van zaken (als in Polen en de Vereenigde Nederlanden). Eindelijk ontwikkelde zich in Engeland het stelsel van vertegenwoordiging, meerderheidsbeslissing en geregelde samenwerking met de uitvoerende macht, waardoor het hedendaagsche parlementarisme wordt gekenmerkt. Hierin bleek voor overleg een uiting van public spirit een ook in groote staten practisch bruikbare vorm te zijn gevonden. In allen gevalle staat echter vast, dat geen vorm van staatkundige organisatie voorkomt of men vindt althans sporen van overleg en van vroege democratie. Zelfs vindt men deze in de Oostersche despotische staten, waarvan tot 1911 China nog een klassiek voorbeeld was - en die ook b.v. op Java bestonden - al bleef hier de democratie tot de communale eenheid van het dorp beperkt. Daarboven welfde zich als een overkapping het geweld-gezag van den vorst, veelal echter toch door een rijksraad bijgestaan. Dit oude stelsel is sedert het begin van de 19de eeuw door het Nederlandsche Staatsgezag in Indië bewust, zij het in gemoderniseerden vorm, overgenomen, en eerst in 1918 introduceerde de instelling van den Volksraad een bescheiden navolging van het hedendaagsche parlementarisme. Uit het gegeven overzicht blijkt dat parlementarisme en democratie voortkomen uit de alleroudste vormen van menschelijke organisatie, die overal sporen hebben nagelaten en door geen geweldsysteem ooit ten volle zijn verdrongen. Van verdringing zal dus ook in de toekomst wel geen sprake kunnen zijn. Men zou dit ook al kunnen betwijfelen op grond van den geweldigen vooruitgang op geestelijk en stoffelijk gebied, die in Europa viel te constateeren sedert de opkomst van het parlementarisme, en waardoor een sterk vertrouwen in de waarde van dit stelsel is ontstaan. Intusschen valt na te gaan of zich geen moeilijkheden voordoen, die de beteekenis van parlementair overleg tegenwoordig verminderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De vrijheid der Grieksche gemeenebesten werd ondergraven door het voortdurende en steeds aangroeiende antagonisme van democratieën en aristocratieën. In Rome barstte na de overwinning van het plebs over het patriciaat een nieuw ernstiger politiek conflict uit tusschen populares en optimati, een klassenstrijd, die achtereenvolgens leidde tot burgeroorlog, anarchie, dictatuur en keizerlijk absolutisme. Ook tegenwoordig doen maatschappelijke tegenstellingen zich sterk gelden. Na de definitieve triomf van het parlementarisme in West-Europa klaagden de aanvoerders der sociaaldemocratie, dat deze nieuwe vrijheid slechts ten goede kwam aan de kapitalisten en werkgevers, die er misbruik van maakten tot uitbuiting van het proletariaat. Toen vervolgens de sterke uitbreiding van het kiesrecht aan de massa meer politieken invloed gaf, leidde dit tot een sociale wetgeving op groote schaal, niet zonder protest van de groep der kapitaalbezitters en bedrijfsleiders, die de toegenomen staatsinmenging hinderlijk en ruïneus achtten. De heftigheid van het conflict deed aan den geest van verzoening en overleg groote schade. Het blijft de groote, voortdurende bedreiging voor den vrijen staatsvorm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Het jaar 1918, dat aan Indië den Volksraad schonk, was voor Europa een crisisjaar, dat het hoogtepunt bracht van de oorlogsellende, doch ook het begin van herstel.... te midden van crisis-verschijnselen. Het oorlogsleed, dat in de voorafgaande jaren over heel de Europeesche beschaving was losgebroken, had ook het parlementarisme niet gespaard. Democratie en parlementarisme kunnen alleen leven, groeien, bloeien in, door en voor den vrede. Wel riepen de geallieerde en geassocieerde mogenheden de democratische volken op tegen de autocratische centrale staten, die hun zwakkere naburen met barbaarsch geweld overmeesterden. Wel werd het een populair doel ‘to make the world safe for democracy’. Wel werden in 1918 de autocratische tronen door de revolutie weggevaagd. Maar het schijnbaar volledig triomfeerende parlementarisme had zelf zware averij. Gedurende den oorlog | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
waren ook in de meest democratische staten de parlementaire bevoegdheden tijdelijk buiten werking gesteld en een feitelijke dictatuur was ingetreden. De oorlogsnoodzaak drong het gezag in een steeds kleiner wordend centrum samen, en zelfs toen de vrede in zicht was, zag de uit 32 staten samengestelde conferentie van Geallieerden te Versailles zich nog ter bereiking van een bruikbaar resultaat genoodzaakt, de leiding te leggen in handen van een kleinen raad van vier: ‘the Big Four’. In de oorlogsjaren moest alle kritiek zwijgen en de voorstanders van den vrede werden als misdadigers vervolgd. Eendracht was immers noodig om macht te vormen en zonder macht kon het doel, de overwinning, niet worden bereikt. De geheele natie diende in het leger en op de vloot, of in het lazaret en de fabriek; de burgerdienstplicht omvatte ten slotte alle volwassenen; discipline was de hoogste wet geworden. Naast de dictators van oorlog en politiek verrezen dictators van ammunitie, voedingsmiddelen en wat niet al. De dictatuur was de remedie voor alle kwalen geworden. En toen de vrede intrad, bracht deze wel ontspanning, doch tevens zoo geweldige nieuwe moeilijkheden, dat men met melancholieken humor sprak van den ‘uitgebroken vrede’. Als vanzelf greep men nu hier, dan daar, weer naar de remedie, die in oorlogstijd zooveel dienst had gedaan. In Rusland had de oorlogsellende het Tsaren-rijk gesloopt, doch met bloedig geweld vestigde zich een nieuw gezag, de ‘proletarische dictatuur’ der communistische Sowjet-republiek. Aangezien aan de ‘dictatuur’, een instelling aan het oude Rome ontleend, een tijdelijk en abnormaal, doch wettig gezag is verbonden, is de naam eigenlijk niet juist voor een on-wettig geweld-gezag als hier werd gevestigd. In deze oneigenlijke beteekenis wordt het woord ‘dictatuur’ tegenwoordig echter veel gebezigd. Het communistische geweld-procédé dreigde ook over te slaan naar de wanhopig uitgeputte landen van Centraal en West-Europa. In de overwonnen landen, Duitschland, Oostenrijk en Hongarije deed zich de beweging sterk gevoelen, doch ook elders. Zoo in Italië, waar tijdelijk, vooral in de noordelijke industriesteden, verwarring heerschte; fabrieken werden door communistische arbeiders bezet en eenige gemeentebesturen | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
kwamen onder communistische leiding. Hiertegen ontstond, door de slappe houding der Regeering mogelijk gemaakt en geprovoceerd, particulier verzet. Mussolini organiseerde uit oud-militairen zijn nationalistische ‘fasci’, lynchgroepen, die er in slaagden de communistische beweging neer te vellen. Dat zoo spoedig een volledige overwinning kon worden behaald wijst er wel op dat het kwaad niet diep geworteld was. Met het succes niet tevreden, eischte Mussolini echter de regeering voor zijn fascistische partij op en de Koning zwichtte voor zijn bedreigingen en verleende ontslag aan het liberale kabinet. Eenmaal aan het bewind gekomen, voerde Mussolini een feitelijke fascistische dictatuur in, een gewelddadige partijoverheersching, die wel is gekenschetst als ‘bolsjewisme op nationalistischen grondslag’. Economisch ging het fascisme anders te werk dan het bolsjewisme; het liet de particuliere bedrijven in stand en erkende de bestaande staatsschuld. Doch evenzeer als het bolsjewisme bleek het een bestendige ‘dictatuur’, met een overblijvenden schijn van parlementarisme. Kritiek - ook gematigde en zakelijke - werd weinig geduld en in vele gevallen met geweld onderdrukt. Aan de vrijheid van pers, vereeniging en vergadering kwam een einde; in het parlement behield door een partijdig opgezette hervorming van het kiesstelsel het fascisme geheel de overhand. Door een strenger beheer van openbare diensten en bezuinigingsmaatregelen poogde het nieuwe bewind een reputatie van efficiency te verwerven. Het trok een wissel op de sympathie der werkgevers door de stakingen tegen te gaan en de belastingen, op het kapitaal drukkende, te verlagen; aan de arbeiders schonk het den achturigen werkdag. Door de fascistische partij, de fascistische militie en de fascistische vakorganisatie handhaafde Mussolini met ijzeren hand een sterk gecentraliseerd persoonlijk gezag. En zooals overigens de Sowjet-republiek de massa's trachtte te boeien door Lenin-vereering, anti-godsdienstige propaganda, bolsjewistisch onderwijs en betoogingen voor de wereld-revolutie, - zoo poogde het fascistische koninkrijk te imponeeren door Mussolini-vereering, fascistische ideologie, nationalistisch en katholiek gekleurd onderwijs, betoogingen voor nationale Italiaansche glorie en expansie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Van beide geweld-stelsels - elk in bepaalde omstandigheden met onmiskenbaar talent doorgevoerd - is in de periode van politieke verwarring en economisch getob, die op den oorlog volgde, onrust en suggestie van twijfelachtige waarde naar buiten uitgegaan. Nu verlost inderdaad een geweld-régime van de taak om door overleg oppositie te bezweren; het geeft besparing op intellectueele energie en trekt dus aan als òf de moeilijkheden groot zijn òf de energie door moeheid, desillusie of welke oorzaak dan ook is gedaald, - kortom in de omstandigheden, die zich zoo sterk na den oorlog voordeden. Intusschen is het duidelijk, dat de op deze wijze gevonden oplossing vaak slechts een schijn-oplossing zal zijn, die tegen de harde werkelijkheid niet bestand is. De reeks economische mislukkingen, die in Rusland een algemeen verval en een ontzettende sterfte veroorzaakten, hebben deze waarheid fel geillustreerd. Het communistische stelsel heeft na de economische rampen, die het in Rusland teweeg bracht, voor Europa zijn bekoring vrijwel verloren; doch suggestief werkt het nog in enkele Oost-Aziatische landen, waar zijn propaganda tegen ‘kapitalisme en imperialisme’ hoofdzakelijk gericht is op een vereeniging van krachten tot vernietiging van Europeesch gezag.Ga naar voetnoot1) Het fascistische stelsel, dat veel minder ingrijpend en tot dusver voorspoediger was, heeft navolging gevonden in Spanje en Griekenland. Met weinig succes evenwel. Ook elders heeft het beginsel der geweld-heerschappij in meer of minder sterken vorm aanhangers gevonden. Altijd zal wel een groep te vinden zijn, die meent, dat bij een staatsgreep zijde zou zijn te spinnen. Zoo is het te verklaren, dat in verschillende landen een zeker verzet tegen het beginsel der parlementaire regeering merkbaar is geworden en dit te meer, naar mate zich moeilijkheden voordoen, die de behoefte doen gevoelen aan een krachtiger en meer doelbewust bewind dan soms valt te constateeren bij het parlementaire kabinet. De bezwaren, die tegenwoordig tegen het parlementarisme | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
worden aangevoerd, wortelen hoofdzakelijk in de drukkende economische gesteldheid en de verdeeldheid der parlementen bij de poging om tot een beteren toestand te geraken. De economische toestand is inderdaad overal in Europa weinig rooskleurig.
Ruim een eeuw geleden vestigde Malthus er de aandacht op dat, terwijl het menschdom voor zijn bestaan afhankelijk is van den beschikbaren voorraad bodemvoortbrengselen, de vermeerdering van de bevolking in normale omstandigheden aanmerkelijk sneller kan geschieden dan die van de bestaansmiddelen, welke laatste in hun accres belemmerd worden door de wet der verminderde opbrengsten. Het bevolkingsaccres en dat der bestaansmiddelen verhouden zich, wat hun potentieele snelheid betreft, als haas en schildpad, en 't is zaak, de snelheid van den eerste te temperen, ten einde te vermijden dat overbevolking ontstaat, die door ellende, ziekte en strijd weer uit den weg moet worden geruimd. Deze moeilijkheid werd in de 19de eeuw nauwelijks gevoeld, aangezien de ruimte van bestaansmiddelen zich door landverhuizing, vooral naar Amerika, voorts door koloniale expansie en de techniek van productie en verkeer buitengewoon snel uitbreidde. Evenwel werd dit accres door een ongekende stijging van het bevolkingscijfer achterhaald. Thans is de voor Europeeschen landbouw beschikbare grond - b.v. in Amerika - grootendeels bezet, terwijl elders - b.v. in Afrika - het exploitatiegebied onder Europeesche leiding sterk is uitgebreid, zoodat in 't algemeen de verdere vooruitzichten op accres van de bestaansmiddelen voor het menschdom en speciaal ook voor de Europeesche wereld minder gunstig zijn geworden, en de hoop in hoofdzaak behalve op de snel verminderende grondreserves alleen gevestigd kan worden op de onzekere kans dat de techniek nog aanmerkelijk zal verbeteren. De wereldoorlog vond een hoofdoorzaak in de sterke bevolkingsvermeerdering van Duitschland en het streven van zijn politici om met het oog hierop het rijksgebied ten koste van anderen te vergrooten. Dit streven is mislukt. In plaats van verbetering heeft de wereldoorlog slechts achteruitgang van | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
den economischen toestand gebracht, zoowel voor Duitschland als voor tal van andere landen. De verliezen aan menschen hebbendebevolking qualitatief nog meer dan quantitatief doen achteruitgaan, zoodat de arbeid minder productief is geworden; de gelijktijdige daling in quantiteit wordt vrij snel hersteld, die in qualiteit niet. De organisatie der productie en de kapitaalvoorraad hebben zwaar geleden, zoodat het productieproces in capaciteit zeer is gedaald. De nog bestaande enorme duurte illustreert den economischen achteruitgang. Deze drukt bijzonder sterk op Europa, dat zijn kapitaal inteerde en zijn beleggingen, grondstofgebieden en markten elders (b.v. in Rusland) voor een groot deel zag verloren gaan. De toekomst brengt verdere zorgen door het streven der gekleurde rassen naar emancipatie en de verspreiding van communistische denkbeelden. Een en ander maakt de vooruitzichten voor Europeesche beleggingen en exporten onzeker, terwijl de macht van Europa ter bescherming van zijn economische positie is afgenomen.
De geschetste moeilijkheden hebben vraagstukken doen rijzen, waarvan de oplossing in hoofdzaak wordt gezocht in twee tegenover elkaar te stellen richtingen, die ook in de parlementen uiting vinden. De aanhangers der economisch-militante richting gaan uit van de aangenomen onvermijdelijkheid van voortdurende bevolkingsvermeerdering; zij willen dus met kracht aansturen op maatregelen om althans voor eigen volk de economische vooruitzichten zoo gunstig mogelijk te maken. Een van de middelen is sterke kapitaalvorming, ten einde voor volgende, zich uitbreidende generaties, die te kampen zullen hebben met de wet der verminderende opbrengsten, niet al te ongunstige productieverhoudingen voor te bereiden. Ten einde dit doel te bereiken wordt in de eerste plaats scherpe bezuiniging op de kosten van productie en leven geëischt: het sociale bestaanspeil althans van de groote massa moet worden neergedrukt, zoodat een deel van het volksinkomen, dat vroeger in de consumptie overging, kan worden bespaard. In de tweede plaats echter dient zooveel mogelijk te worden gewaakt tegen nationale mildheid in de verhouding tot andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
naties; de kansen, die eigen bodem of de koloniën bieden, worden zooveel mogelijk voor nationale baten gereserveerd; naar vermogen wordt in allerlei vormen een nationale beschermings- en expansiepolitiek gevoerd. Om deze de noodige kracht te kunnen bijzetten zijn echer niet onbelangrijke uitgaven voor leger en vloot onvermijdelijk - een belangrijke uitzondering op de voorgestane bezuinigingspolitiek - en wordt de kans op gewapende conflicten vergroot. Mussolini staat geheel aan deze zijde. In 1924 verkondigde hij: ‘Als het volk in getal toeneemt, heeft het slechts drie uitwegen: de vrijwillige onvruchtbaarheid - daartoe zijn de Italianen veel te verstandig - of oorlog te voeren of markten te zoeken voor den afzet van arbeidsproducten.... De vraag is of wij vitaal zijn.... of wij een groote mogendheid zullen blijven.’Ga naar voetnoot1) Het fascisme zou inderdaad zijn te omschrijven als een economisch-militante dictatuur. Intusschen scharen zich tegenover de aanhangers van deze richting zij, die meenen dat het wijzer en beter is een sociaalpacifistischen koers te kiezen. Hoog opgevoerde militaire en maritieme uitgaven benevens een vergroote kans van noodlottige gewapende conflicten doen naar hun meening afbreuk aan het streven, 's lands economische positie te verbeteren, doch knagen bovenal aan het gewenschte sociale bestaansniveau en brengen de beschaving in gevaar. Bezuiniging willen zij ook, doch het meest van al op het militairisme; de oplossing van het bevolkingsvraagstuk zouden zij geneigd zijn meer te zoeken in de richting van gezinsbeperking. Voor beide richtingen valt iets te zeggen. Voor de eerste: dat zij aandacht schenkt aan voorziening in dadelijke behoeften. Maar de tweede baant den weg voor een meer duurzame oplossing. De Nederlandsche politiek der laatste jaren was - zooals bij elke practische politiek wel te verwachten zou zijn geweest - een mengsel van beide recepten. Tegelijkertijd werd gestreefd naar versobering, kapitaalvorming en beperking van militaire uitgaven. Een zekere merkbare voorliefde viel af en toe voor de economische-militante richting te constateeren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
wat op koloniaal gebied wel het duidelijkst uitkwam. In Nederland zelf kon deze richting zich minder gemakkelijk uiten, omdat een aantasting van het sociaal niveau der massa een verzet moest uitlokken, waartegen geen democratisch bewind, onder hoe fraaie vlag ook, bestand was. Hetzelfde geldt voor de politiek der meeste democratische landen; de sociaal-pacifistische richting heeft veelal de overhand of laat zich althans sterk gelden. Dat in dezen staat van zaken hier en elders de eigenlijke kern is te vinden van de grieven tegen het parlementarisme is wel waarschijnlijk. Overal vindt men wrevel in de economisch-militante kringen, ongunstige commentaren over het democratische parlementarisme en smachtend verlangen naar een zekere dosis fascisme. Daartegenover staat dan uiterst links een groep, die neigt tot een communistische dictatuur. ‘Zij allen,’ schrijft het kamerlid Schaper, ‘hebben de neiging, afkeurend te spreken over het parlement. Velen hunner wijten aan het parlementaire stelsel - onder de arbeiders in het bijzonder de anarchistisch aangelegde elementen - wat van hun standpunt moest worden geweten aan de bestaande machtsverhoudingen en overheerschende ideëen en, voor wat de konservatieve bourgeoisie betreft, aan de demokratie zelve. De laatsten willen liever een sterke regeering, die afwijst wat de arbeidersklasse meent te mogen eischen. Zij hunkeren naar een Mussolini, omdat die niet staat onder den druk van het eerlijk toegepaste algemeen kiesrecht.... Kregen zij een willig parlement, zij zouden het stelsel niet zoo haten.’Ga naar voetnoot1) Nu verdient het stellig overweging om aan objectief gemotiveerde bezwaren zooveel mogelijk tegemoet te komen, en 't is maar de vraag of men elkander op dit objectieve terrein zal kunnen ontmoeten. Wanneer kleinere kwesties buiten beschouwing worden gelaten, blijken het voornamelijk de volgende desiderata ten aanzien van de organisatie, die op den voorgrond treden: 1e. verbetering van het parlementaire kiesstelsel ter verkrijging van een meer harmonische vertegenwoordiging van de maatschappelijke belangen; 2e. versterking van het uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
voerend gezag zonder opoffering van de democratische contrôle. Toenadering van de maatschappelijke groepen en krachtige aanvatting van de in het algemeen belang vereischte maatregelen zouden hierdoor worden verkregen, zonder dat de voordelen van het parlementarisme zouden worden opgeofferd. Tot dusver bestaat over de op de genoemde punten in te voeren verbeteringen blijkbaar nog lang geen overeenstemming. Het eerste punt, de verbetering van de samenstelling van het parlement, heeft reeds vaak een onderwerp van gedachtenwisseling uitgemaakt. Een bevredigende regeling is niet gemakkelijk te vinden. Lange jaren is in Nederland geijverd voor vervanging van het aan algemeene criteria - als ontwikkeling en bezit - gebonden kiesstelsel door een slechts weinig beperkt kiesrecht. Westerman, volgens wien het peil der parlementsleden is gedaald, zou de creteria willen herstellen. Daargelaten of zijn bewering juist is - een dergelijke stelling is moeilijk te bewijzen - is het toch ook niet zonder bedenking, aan te sturen op terugkeer naar een stelsel, dat na rijp beraad is verlaten. Het bestaande kiesrecht, gecombineerd met evenredige vertegenwoordiging, is evenwel inderdaad niet bevredigend. Kleine, doch voor het maatschappelijk leven - economisch of cultureel - belangrijke groepen kunnen in verdrukking geraken door een enkel op stemmenquanta gebaseerd stelsel. En voorts is gebleken dat evenredige vertegenwoordiging een verbrokkeld partijwezen tot zijn uiterste consequenties ontwikkelt en den samenhang van het parlement dientengevolge verzwakt, hetgeen voor een deugdelijke werking van het parlementaire stelsel ernstig bezwaar oplevert. Daarom zou aandacht verdienen het van verschillende zijden gedane voorstel om ter verzekering van een meer harmonische behartiging van de in de maatschappij bestaande verschillende belangen - politieke, economische en cultureele - een zg. ‘organisch’ kiesstelsel in te voeren,Ga naar voetnoot1) waarnaast dan nog een speciaal economisch radenstelsel in den trant | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
als in Duitschland bestaat ter bevordering van meerdere samenwerking in het economische leven in overweging zou komen. Het zou buiten het kader van mijn beschouwingen vallen, op deze gecompliceerde kwestie thans dieper in te gaan. Het is voldoende, hier enkel een richting aan te duiden. Wat het tweede punt betreft valt het volgende op te merken. De aanvankelijke anti-parlementaire felheid van Westerman, Ter Spill en anderen heeft den indruk gewekt, dat zij ter genezing van de geconstateerde kwalen hun heil zouden willen zoeken bij een fascistische dictatuur. Zeer terecht kwam hiertegen Schaper in het geweer. Hij wees er op, dat de volksvertegenwoordiging haar waarde heeft als het instituut waarin de bevolking gelegenheid heeft, uiting te geven aan hare behoeften, hare wenschen en grieven; samen te werken met de regeering om wetten tot stand te brengen; toe te zien op hetbeleid der administratie en op de besteding der belastingpenningen. Zij, die de waarde van dit instituut betwijfelen, zijn de nadeelen van een autocratisch gezag vergeten; zij bedenken niet, hoe licht dit ontaardt in een topzware bureaucratie; hoe licht de dwingelandij corruptie met zich brengt; hoe zij de veiligheidsklep voor de volksgrieven al spoedig verstopt. Met dit alles kan grif worden ingestemd. Zelfs moet men hieraan toevoegen, dat ook een tijdelijk autocratisch gezag, dat Schaper voor bijzondere doeleinden wel zou willen toelaten, bedenkelijk is, althans wanneer het met geweld als zoodanig is gevestigd en niet is een wettige dictatuur. Immers, gezag, met geweld gevestigd, heeft de neiging, zich te handhaven en zich daarbij steeds meer van geweldexcessen te bedienen, steeds meer de vrijheid der samenleving te knotten ten bate van de bovendrijvende groep. Voor een normaal ontwikkelde maatschappij is het stelsel geheel verwerpelijk. Sedert is wel gebleken, dat Westerman, die aanvankelijk geijverd had voor onttrekking van het uitvoerend gezag aan ‘den saboteerenden invloed van een onbestendig parlement’, wel wat hoog van den toren had geblazen; in zijn latere brochure ‘De zieke staat’ bleek hij teruggekeerd tot het inzicht dat ‘een handhaving van het parlement als contrô- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
leerende instantie in het staatsbestuur niet alleen niet ongewenscht, doch zelfs onmisbaar moet worden geacht’. Ook Ter Spill deinsde terug voor het positief aanbevelen van eenig ander dan het parlementaire stelsel. Het is gelukkig, dat aldus de waarde van contrôle nog tijdig werd ingezien en de verwerpelijkheid van een willekeurig machtstelsel als het fascisme werd erkend. Kan men zeggen, dat hieromtrent onder Nederlandsche politici vrij algemeene overeenstemming bestaat, toch komt het fascisme weer binnen den gezichtskring, wanneer de parlementaire machine hapert, zooals onlangs tijdens de langgerekte kabinetscrisis in Nederland het geval was. Treub vond toen aanleiding, de aandacht te vestigen op den staatsgreep als uiterste redmiddel.Ga naar voetnoot1) Ook Snoeck Henkemans dacht aan een dictator. Dergelijke uitingen dienen tot waakzaamheid aan te sporen. Al moge het juist zijn, dat, zooals Alberda op het laatste congres der S.D.A.P. constateerde, de directe kans op fascisme in Nederland niet groot is, toch valt een groeiende neiging tot krachtig ingrijpen in ons politiek bestel te constateeren. Erkend moet worden dat in het belang van het parlementarisme te onzent zoo eenigszins mogelijk een herhaling van het recente crisis-getob moet worden voorkomen en dat de besluit- en werkvaardigheid van 's lands bewind dient te worden vergroot. Versterking van het uitvoerend gezag meent Westerman te kunnen verkrijgen door de bemoeienis van het parlement met de begrooting te beperken, hetgeen z.i. is tot stand te brengen door invoering van een stelsel van tweejaarlijksche begrootingen. Zelf moet hij echter erkennen dat dan toch meer tusschentijdsche suppletoire begrootingen noodig zouden zijn. Het is dus niet duidelijk, hoe langs dezen weg het gestelde doel zou zijn te bereiken. Den weg tot het vinden van een oplossing wijzen misschien twee ernstige bezwaren, die, naar Schaper erkent, tegen de werking van het parlementaire stelsel vallen aan te voeren en ten aanzien waarvan hij alleen kan hopen, dat de kiezers tijdig zullen tusschen beide komen. Zij bestaan hierin: 1e. dat partijen zich aaneensluiten tot een meerderheid, die telkens ter wille van het evenwicht der combinatie voorzieningen | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
verwerpt of aanvaardt, terwijl daarvoor geen meerderheid te vinden zou zijn geweest, wanneer iedereen in zijn oordeel vrij ware geweest; 2e. dat de partijen, om invloed te winnen of te behouden, vaak genoopt worden om de bijzondere belangen van klassen of groepen te doen voorgaan boven die der gemeenschap. Een krachtiger constructie van het uitvoerend gezag, waarbij de democratische contrôle behouden zou blijven en tevens aan Schaper's bezwaren zou worden tegemoetgekomen, zou mogelijk zijn door een regeling te treffen, bepalende, dat de Minister-President voor een zittingsperiode rechtstreeks door verkiezing, onder sanctie van de Kroon, wordt aangewezen. Het gezag van den gekozen leider, die met de vorming van het kabinet ware te belasten, zou - zooals de positie van den President der Amerikaansche Republiek leert, - tegen dat der Kamer, uit dezelfde kiezers voortgekomen, opgewassen zijn en het voordeel hebben van eenheid. Voor haarkloverijen van partijen, die kleine groepsbelangen boven het algemeene stellen, zou deze gekozen minister-president met zijn kabinet niet behoeven uit den weg te gaan. Met gerechtvaaridgde kritiek zou hij allicht onder den drang der publieke opinie rekening houden. De door Schaper zoo betreurde vorming van heterogene meerderheden in de Kamer zou overbodig, de door hem evenzeer afgekeurde demoagogische bevoorrechting van bijzondere belangen bemoeilijkt worden. Kabinetscrisissen zouden voortaan zijn uitgesloten en stabiliteit in het bewind zou van zittingsperiode tot zittingsperiode zijn verzekerd. De voor wetgeving en begrooting vereischte samenwerking van Regeering en Kamers zou dezen over en weer de kunst van ‘geven en nemen’ doen in praktijk brengen, terwijl bij de periodieke aftreding de al of niet gevoelde ontevredenheid over het gevoerde beleid op de nieuwe keuze invloed zou hebben, zoodat de administratie zich nooit onaantastbaar zou kunnen wanen. Omtrent beide hierboven besproken punten en de aanbevolen oplossingen zal uit den aard der zaak vrij veel verschil van meening mogelijk zijn. Het vinden van een vergelijk zou daarom bevorderd kunnen worden door de geheele aangelegenheid, alvorens haar bij de Wetgevende Macht te | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
brengen, aan grondig en veelzijdig wetenschappelijk onderzoek te onderwerpen, terwijl verder op de partijen een beroep zou moeten worden gedaan om tot verbetering mede te werken in het belang van het parlementarisme. In afwachting van dieper ingrijpende hervormingen is te hopen dat de parlementen en de parlementaire regeeringen er in zullen slagen, bij het zoeken van oplossingen althans voor de ernstigste zich opdoende economische moeilijkheden praktisch het juiste te treffen, en dat zij zich tot verzoenlijkheid en tot het bijbrengen van rationeele offers aan het algemeen belang bereid zullen toonen. Een ernstig werkend en scheppend parlement zal zelfs aan tegenstanders eerbied afdwingen. Anderzijds eische men van het parlement niet het onmogelijke. Steeds moet in het oog worden gehouden dat een geweld-gezag - gaande hetzij in economisch-militante hetzij in sociaal-pacifistische richting - evenmin waarborgen voor een bevredigenden gang van zaken biedt en bovendien het bezwaar heeft, dat als gevolg van het geweld-régime en de onderdrukking van kritiek, begane fouten niet gemakkelijk erkend en hersteld zullen kunnen worden. En 't ergst van al is dat men van een dergelijk gezag, ook als het faalt, niet licht bevrijd raakt. Een opeenvolging van gewelddadige revoluties komt dan in de plaats van de vreedzame parlementaire evolutie. Venezuela en Mexico kunnen leeren, wat daarvan valt te verwachten. Het is dus goed, zich te leeren onderwerpen aan het parlementaire gezag, op den duur het meest redelijke en dragelijke; verbeteringen trachte men in te voeren langs den parlementairen weg, niet door geweld, dat op den duur altijd verlaagt en vernietigt. Is het fascisme in de binnenlandsche politiek verwerpelijk, voor de internationale verhoudingen is misschien nog in veel sterker mate te hopen dat het zich niet over tal van landen verbreidt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Teneinde den sleutel te vinden tot beter begrip van de op internationaal terrein op te lossen vraagstukken is raadpleging van de bevolkingsstatistieken der verschillende landen | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
onmisbaar. Zij kunnen ons inlichten over de geografische verspreiding van bevolkingselementen tot verschillende groepen behoorende. Speciaal de verhouding van Europeesche tot niet-Europeesche elementen is voor ons onderzoek van belang. In 1921 bedroeg de bevolking der verschillende werelddeelen in millioenen:
De overweldigende getallen der niet-Europeesche elementen, die bovendien een sneller accres vertoonen dan de Europeesche, hebben de vraag doen rijzen, in hoeverre zij voor deze laatste in politiek en economisch opzicht bedreiging vormen. MoneyGa naar voetnoot1) wijst er op dat in Azië, Afrika en Australië tezamen niet meer dan 11 millioen Europeanen gevestigd zijn en acht het hoogstgevaarlijk, rassen-antipathiën aan te moedigen. Anderzijds wil hij zorgen dat de voor Europeanen beschikbare grond-reserves zoo spoedig mogelijk door hen bevolkt worden; dat zij hun bevolkingsaccres niet te zeer drukken. Hij waarschuwt de Europeesche volken, onderling den vrede te bewaren, overleg te plegen ter ontginning van de op aarde beschikbare, niet onbeperkte hulpbronnen, en de Europeesche aanspraken op leiderschap te versterken door handhaving van een hoog beschavingspeil. In ons land opperde Methorst (Haagsch Maandblad, Maart 1926) de vraag of het niet dringend noodig is, dat de staten van Europa, hun onderlinge twisten op zij zettend, zich zoo spoedig mogelijk aaneensluiten tot een Statenbond ter beveiliging tegen het gevaar dat uit het Oosten dreigt. Aan de functies van den Volkenbond zou zulks geen afbreuk behoeven te doen. Mocht Europa hiertoe kunnen overgaan, dan zouden tevens de twee groote struikelblokken - de nationale be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
wapening en de nationale tarieven - worden weggenomen. Niet alleen zou de aaneensluiting van 350 millioen Europeanen (zonder Rusland) een aanzienlijke macht vormen, doch ook zouden door de opruiming van de staketsels tusschen de Europeesche staten onderling reusachtige besparingen worden verkregen, die aan economische en sociale doeleinden zouden kunnen ten goede komen. GregoryGa naar voetnoot1) meent reeds eenige daling van Europeesch overwicht te kunnen constateeren; hij wijst op het verlies van Mandsjoerije door Rusland en op de verleening van zelfstandigheid aan Voor-Indië en Egypte. Het Europeesche gezag zal zich z.i. meer en meer uit Azië moeten terugtrekken, en hetzelfde zal in Afrika het geval zijn; in Noord-Amerika zal van de 12 millioen negers veel invloed uitgaan; in Zuid-Amerika zal hoogstens het zuidelijke deel overwegend Europeesch blijven. Wat Australië betreft, het is de vraag of dit werelddeel het op den duur zonder gekleurde arbeiders zal kunnen stellen. De niet-Europeesche rassen blijken meer en meer tot mededinging geschikt, al heeft de Europeaan enkele trekken (initiatief, wetenschappelijke en administratieve aanleg), die hem een bijzondere plaats schijnen te verzekeren. Het verstandigst zou deze schrijver het achten als, met behoud van een geest van samenwerking tusschen de rassen, toch naar hun geografische scheiding werd gestreefd; voor de blanken zouden dan hoofdzakelijk Europa, Noord-Amerika en Australië gereserveerd kunnen blijven. Het verkeer zou zich moeten beperken tot dat van individuen (gezanten, leeraren, zendelingen, handelslieden, en dergelijke); daarentegen zou men geen associatie van massa's moeten beproeven, wijl deze slechts leidt tot afgunst, wrijving en rassenhaat. Unisono klinkt hier bij Money en Gregory het motief: stoot de gekleurde rassen niet af, streef naar begrip en samenwerking. Vermijd het, de situatie te verergeren. Zoek den vrede. Het streven, sprekende uit de betoogen van Money en Methorst, om een pan-Europeesche eenheid te scheppen, wijst misschien een weg van actie voor de naaste toekomst. Werd ook niet onlangs in den kring der Interparlementaire Unie de | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Europeesche Statenbond besproken? Sprak te Locarno Briand niet van de toekomstige ‘Vereenigde Staten van Europa’? Pleitte niet Walter Leaf, voorzitter der Internationale Kamer van Koophandel, voor een Europeesch tolverbond? Denkbeelden van dezen aard hangen blijkbaar in de lucht.Ga naar voetnoot1) Wat nog niet wil zeggen dat ze zoo gemakkelijk zouden zijn te verwezenlijken. Overigens is het duidelijk dat in het gunstigste geval plannen als dat der bepleite Europeesche concentratie bij voortdurende bevolkingstoeneming slechts tijdelijke opluchting kunnen geven. Gregory ziet vermoedelijk verder. In zijn gedachtengang ligt het dat althans aan de voornaamste rassengroepen een eigen territoir zal worden aangewezen; en hiervan moet het gevolg zijn, dat binnen elks grenzen dan ook van zelf een zekere natuurlijke limiet aan de bevolkingstoeneming zal worden gesteld. Hier wordt dus de stabilisatie der verhoudingen als een eisch der toekomst voorzien. In dezen geest werkt trouwens reeds de politiek van verschillende landen (b.v. de Vereenigde Staten van Amerika, voorts Australië en Zuid-Afrika), waar aan de immigratie beperkingen zijn opgelegd. Door dergelijke beperkingen worden, naarmate zij toenemen, de bevolkingen van verschillende nationaliteit gedwongen, zich niet uit te breiden boven het getal, dat door eigen territoir kan worden gevoed. Hetzij men zich echter een stelsel denkt ter consolidatie en verdediging van de thans verworven Europeesche positie, hetzij men zich voorstelt, dat Gregory's ‘racial segregation’ op den duur zal worden doorgevoerd, hetzij een combinatie van beide, in allen gevalle zal een internationaal ordenende macht voor een houdbaar evenwicht tusschen Europeesche en andere belangen moeten waken, en voor een sterk opgevoerd nationalisme van de afzonderlijke Europeesche staten is in het verband van het geheel geen plaats. Gelukkig vindt men een belangrijk begin van een internationaal ordenende macht reeds in den Volkenbond: een toepassing van het parlementarisme op het internationale leven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De Volkenbond en het verdrag van Versailes geven ongetwijfeld, zij het op voorzichtige en gereserveerde wijze, overwegend uitdrukking aan een sociaal-pacifistichen gedachtengang en tevens aan een streven naar stabilisatie van internationale verhoudingen. In het genoemde verdrag is het z.g. nationaliteitsbeginsel ver doorgevoerd; aan alle naties is op eigen territoir in beginsel het zelfbeschikkingsrecht toebedeeld, zij het dat voor de minder ontwikkelden een voorloopige voogdij krachtens mandaat der beschavingsgemeenschap is geconstrueerd. Door arbitrage- en garantieverdragen hoopt men een sfeer van veiligheid te scheppen, die beperking van bewapening op groote schaal zal mogelijk maken; door internationale regeling van handel, verkeer, emigratie en arbeidsvoorwaarden hoopt men vreedzame ruiling van goederen en diensten te bevorderen en steeds meer het beginsel van overleg, van ‘leven en laten leven’ in toepassing te brengen. Onder de zich roerende volken onder koloniale of mandaatsvoogdij wenscht men door deugdelijke zorg en het openen van vooruitzicht op zelfstandigheid een rustiger stemming te doen ontstaan. Ongetwijfeld valt rekening te houden met de mogelijkheid, dat Europa zijn economische expansie gaandeweg zal zien geremd of teruggedrongen door een opkomende concurrentie van de tuteelvolken; maar het systeem zou toch door vergrooting van de rust en veiligheid, en door de militaire besparingen, groote economische voordelen en althans meer geleidelijkheid van evolutie met zich brengen. Uit het bestaan zelf van den Volkenbond vloeit noodzakelijk grootere stabiliteit in de internationale verhoudingen voort: stabiliseering van bestaande grenzen, bestaande rechten, bestaande verhoudingen van bewapening. Op den duur zal ook stabilisatie van de bevolkingsgetallen per natie of andere eenheid vermoedelijk een eisch moeten worden, door de feiten aan de orde gesteld: ligt niet juist in de sterke bevolkingsacressen het grootste gevaar voor expansie-neiging en oorlog? Afgewacht zal moeten worden, hoe dit eventueel zou kunnen geschieden. Duidelijk is in allen gevalle dat - zoo ooit - alleen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
den Volkenbond de oplossing van dergelijke vraagstukken is te verwachten. Doch niet minder duidelijk is dat de geheele groeiende, stabiliteit bevorderende structuur van den Volkenbond, ontstaan ter verzekering van de vooruitzichten der menschheid, door een algemeen zich verbreidend fascisme vernietigd zou worden. Het fascisme is vervuld van felle nationale zelfzucht. Wickham Steed brengt dit in verband met de behoefte om de dictatuur op de been te houden: ‘Fascism,’ zoo luidt zijn betoog, ‘finds itself in the plight of a usurper. It has constantly to prove its own power to those over whom it rules. Its organs advocate war abroad and declare the meaning of Fascism to be that the nation is in a permanent state of war. One day, war against France is preached; the next, war against Turkey.... A moment may come when it fiels impelled to “do something” in order to save itself from discredit or to satisfy the extravagant appetites and aspirations it has aroused....’Ga naar voetnoot1) Mussolini hamerde steeds weer op het nationalistische aambeeld; steeds keerden zijn lessen terug tot nationale expansie. ‘Onze mythe (scheppende idee) is de natie, de grootheid van het volk’, predikte hij. - ‘Het Fascisme gelooft niet aan de beginselen van den zoogenaamden Volkenbond’. - ‘Ik beken, dat ik niet aan den eeuwigen vrede geloof.’ - ‘Wij zijn nu sterk geworden. Wij zijn vast overtuigd ons in de wereld een weg te kunnen banen. Italië moet dus een actieve buitenlandsche politiek voeren’. - ‘Men begrijpt dat het probleem der Italiaansche expansie in de wereld voor het Italiaansche ras een probleem is van leven en dood’.Ga naar voetnoot2) Zoo onderhoudt het fascisme een voortdurende nationale gisting; het kweekt stelselmatig een oorlogszuchtige stemming. Het moedigt de nationale massa's aan tot sterkere vermenigvuldiging en staat gereed om van de gewonnen macht naar buiten bij het streven naar economische baten zoo noodig een gewelddadig gebruik te maken. Bij algemeene verbreiding van dit fascistische procédé | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
zouden de staten in hun excessieve nationale zelfzucht zóó vijandig tegenover elkaar komen te staan, dat aldra opnieuw, als vóór den wereldoorlog, drukkende steeds toenemende bewapeningen noodig zouden worden om door nieuwe oorlogen te worden gevolgd, die de laatste resten der beschaving zouden doen verdwijnen. De fascistische reactie doet zich hier wel van haar bedenkelijkste zijde kennen. Het hardhandige optreden van het fascistische Italië tijdens het geschil met Griekenland, de onderdrukking van de Duitsche minderheid in Noord-Italië, de opzienbarende vloot-manoeuvres, de weer opduikende geruchten van plannen voor koloniale expansie-politiek, het voorspelt alles weinig goeds. Of zou het fascisme in de toekomst althans Europa willen sparen? Denkbaar zou het misschien zijn, dat de West-Europeesche mogendheden, en bloc fascistisch geworden, den onderlingen strijd vermeden en zich aaneensloten om zich strijdlustig te werpen op de nog buiten haar machtssfeer gebleven landen - Rusland, Turkije, China en Japan - ten einde hiervan nieuwe exploitatie-gebieden te maken. Doch zou dit den toestand verbeteren? Ook hier zou de ontwrichting, die van een oorlog tegen militair krachtige staten het gevolg is, een economisch verlies doen ontstaan, in de verste verte niet opwegende tegen de mogelijk te behalen winsten. De lessen van den laatsten oorlog laten in dit opzicht geen onzekerheid over. Zonder eenigen twijfel zou de menschheid al spoedig tot het laagst denkbare bestaanspeil zijn neergedrukt, om nog te zwijgen van de dreiging van revolutie, hongersnood en epidemie. Zoo brengt dus het fascisme in zijn consequenties de grootste gevaren voor het menschdom met zich. Zijn luide verkondigd beginsel ‘niet de gemeenschap voor het individu, doch het individu voor de gemeenschap’ treedt het volk met voeten, zoodra het als individu tot de volken-gemeenschap in betrekking komt te staan. Zijn efficiency is die van het vroegere oorlogszuchtige Duitschland, dat de welvaart van zichzelf en van heel Europa te gronde richtte. Zijn beweerde oplossing van het sociale vraagstuk is het oproepen van eindelooze, uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
geweld en knechting geboren nieuwe, steeds minder oplosbare sociale vraagstukken. Het fascisme is misschien gevaarlijker dan het communisme: want terwijl het evenals dit laatste geweld dreigt te ontketenen en in naam van een hoogere orde de bestaande orde te verstoren, komt het tot ons niet uit onaanzienlijke kringen van proletariërs en koelies, doch als een mode-artikel der hoogere standen. Men heeft het communisme als een sterk maatschappelijk explosief onderkend. Het zou misschien in afzienbaren tijd noodig kunnen worden, ook het fascisme tot object van veiligheidsmaatregelen te maken. Gelukkig behoeft vermoedelijk in Nederland voorloopig geen al te groote vrees te bestaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Wat Indië betreft, voor fascisme is hier geen plaats. N.l. niet voor fascisme in den zin van streven naar een partijdictatuur. De tegenstelling tusschen overleg en macht treedt hier door de omstandigheden geheel anders te voorschijn, Het hier gevestigde autocratische gezag vindt een historische verklaring in het feit der verovering en ook in het hier speciaal op Java aangetroffen stelsel van despotische heerschappij. Een zekere mate van plaatselijk zelfbestuur is daarbij aan Inlandsche rechtsgemeenschappen gelaten, en in de 20e eeuw kwamen daarbij decentralisatie en bestuurshervorming, benevens de instelling van den Volksraad, de toepassing van het beginsel van overleg versterken. De omstandigheden in aanmerking nemende kan gezegd worden dat men in het algemeen gesproken organisatorisch in Indië op den goeden weg is. Een zekere mate van autonomie is voor Indië verkregen. Uitbreiding van de werking en van het gezag van het parlementarisme is in aantocht. En zeker gelden hier niet verschillende bezwaren, die tegen het Europeesche parlement worden aangevoerd. Door de positie van den Landvoogd hapert het hier niet aan gelegenheid tot het geven van krachtige leiding, wanneer de samenwerking met het Opperbestuur althans niets te wenschen laat. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
feit dat de benoeming van den Gouverneur-Generaal niet behoeft gebaseerd te zijn op het belang der Indische ingezetenen zou tot moeilijkheden aanleiding kunnen geven. Doch door de uitoefening van zekere parlementaire contrôle wordt in allen gevalle die kans verminderd. De ervaring heeft voorts geleerd dat de vorm van parlementarisme, tot dusver in Indie in praktijk gebracht, over het geheel weldadig heeft gewerkt; door het medezeggenschap van den Volksraad, in het openbaar uitgeoefend, zijn de overheidsorganen in hun energie niet belemmerd, doch wel werden zij sterker herinnerd aan hun taak om rusteloos in het algemeen belang werkzaam te zijn. Het organische beginsel komt hier in het kiesrecht eenigermate tot uiting doordat de verkiezingen uitgaan van de locale raden, terwijl de nationaliteiten afzonderlijk kiezen en voorts de Regeering nog door benoeming correcties kan aanbrengen. Door decentralisatie en bestuurshervorming is en wordt een veelal nuttig tegenwicht tegen te sterke centralisatie geschapen en is plaatselijk de stoot gegeven tot zorgvuldiger behartiging b.v. van hygiënische en verkeersbelangen. Wanneer van de bestaande en de nog verder in het leven te roepen organisatorische middelen het juiste gebruik wordt gemaakt - daarop komt het ook hier aan - en als voorts de internationale toestand zich gunstig ontwikkelt, kan het politieke vooruitzicht voor Indië geacht worden betrekkelijk niet onbevredigend te zijn. Ongetwijfeld liggen in het rassen- of nationaliteitenvraagstuk ook voor Indië groote moeilijkheden. Niet omdat de economische toestand zoo benauwend is. Wel biedt Java niet veel ruimte meer aan voor ontginning van nieuwe gronden bij voortgaande stijging van het bevolkingscijfer, maar nog daargelaten technische en industrieele mogelijkheden, de grondreserves in de buitengewesten zijn voorloopig geruststellend groot. Eenige meerdere krachtsinspanning zal bij voortdurende stijging van het bevolkingscijfer noodig worden, maar de grenzen van het mogelijke liggen toch nog tamelijk ver af. M.a.w. dank zij de productiviteit van den Indischen Archipel is de bevolkingskwestie nog niet acuut, en vreedzame | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
associatie behoeft hier vooralsnog geen groote moeilijkheden op te leveren. Zeker zal het zaak zijn, op de toekomst het oog gevestigd te houden; duurzame bevolkingsvermeerdering zal ook hier de grenzen der bestaansmogelijkheid doen naderen. Intusschen zijn hier betrekkelijk gunstige voorwaarden voor blijvende samenwerking aanwezig, omdat het Nederlandsche element niet in massa's koloniseert, terwijl zijn maatschappelijke functie de Indonesische aanvult. Ondanks dit alles blijft een nationalistisch sentiment toch altijd werken; een factor, die steeds zorg zal blijven baren. Dat het Nederlandsche gezag zich in afzienbaren tijd vrijwillig geheel uit Indië zou terugtrekken, zooals door sommige Inlandsche groepen reeds met aandrang wordt geëisçht, is bezwaarlijk te verwachten. De tot 7.6 millioen gestegen bevolking van Nederland zou van de door belegging en werkzaamheid uit Indië verkregen inkomsten geen afstand kunnen doen zonder een hoogst ernstige crisis tegemoet te gaan. Daarbij komt dat de politieke en economische positie, thans door het Nederlandsche element in Indië ingenomen, genoeg nut ook voor de Inlandsche bevolking afwerpt, om eveneens van die zijde beschouwd het behoud daarvan voorloopig nog gemotiveerd te doen achten. Het Nederlandsche en het Inlandsche element hebben elkander over en weer noodig; samenwerking is hier een eerste maatschappelijke vereischte. Het besef hiervan heeft een ruimere mate van overleg met het Inlandsche element tot een eisch des tijds gemaakt. Het gedeeltelijk zelfstandige en inwendig gedecentraliseerde gemeenebest onder Nederlandsche suprematie, dat hier door de nieuwe staatsregeling en de bestuurshervorming verrijst, berust op de grondgedachte van nauwe samenwerking tusschen de Regeering en de verschillende groepen der bevolking. Het is ons aller taak, tot de verwezenlijking van die grondgedachte mee te werken. Een roekeloos aanhitsen van militant nationalistische sentimenten zou op onze Indische gemeenschap ontbindend werken. Het zou onparlementair zijn, onredelijk en onnationaal. Het moge worden gezegd en herhaald, dat de geest van het parlementarisme - overleg, dat gezagsoefening niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
uitsluit - hier in normale omstandigheden voor de betrokken groepen de best mogelijke perspectieven opent. En daarmee is dan tevens gezegd dat Indië zich moet hoeden voor de koestering zelfs van een theoretisch of sentimenteel fascisme dat allicht verloopen zou in nationale zelfoverschatting, nationale botsingen en nationalen haat.
Weltevreden, Juni 1926.
A.B. Cohen Stuart. |
|