De Gids. Jaargang 90
(1926)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
Het Vlaamsch probleemMr. R. van Genechten, Wat willen de Vlamingen? - Uitgevers-Mij. Elsevier, Amsterdam.
| |
[pagina 266]
| |
Mercier de inferioriteit den Vlamingen aangeboren is en voor den ander hun verworven eigenschap. ‘Het Vlaamsche volk’, zeide de Antwerpsche burgemeester,Ga naar voetnoot1) ‘is ziek, en het doel der Vlaamsche beweging is de cultureele gezondwording van het Vlaamsche volk.’ Van de mogelijkheden die de provinciale en gemeentelijke autonomie, ‘van ouds een Nederlandsch patrimonium’, ter bevordering van het Vlaamsche cultuurleven aanbieden, is niet ten volle gebruik gemaakt (Antwerpen onder burgemeester van Cauwelaert en schepen van onderwijs Camiel Huysmans was een uitzondering). Eindelijk schiet het persoonlijk initiatief der Vlamingen zelf te kort in het opkweeken van instellingen van Vlaamsch leven. ‘Lange jaren heeft de tegenstelling katholiek en niet-katholiek (= religieus onverschillig) elke vruchtbare samenwerking verhinderd’ (sedert den wereldoorlog is hierin verbetering op te merken). De Vlaming moet uit de provinciale sfeer waarin hij nog voor een goed deel leeft, worden opgeheven. 1648 heeft heel België in die sfeer teruggedrongen, maar dank zij ijzer en steenkool heeft in de 19de eeuw Wallonië zich daaruit verheven. Het heeft den Belgischen staat gesticht, waarin Vlaanderen kolonie werd. Alle pogingen het tot natie te verheffen stuiten op verzet van den Belgischen staat. Dezen te handhaven maar zijn centralistische tendens te verzwakken, is de oplossing der Vlaamsche Belgicisten. Hem te federaliseeren, die eener groep Vlaamsche nationalisten. De oprichting van een zelfstandigen staat Vlaanderen voor te bereiden, die eener andere groep Vlaamsche nationalisten. De kleine cultuurgemeenschappen, die zich vrijwel overal op het platteland in plaatselijke gebruiken en tradities uiten, kunnen niet den grondslag vormen voor een beschaving die aan de eischen van het geestelijk verkeer van onzen tijd voldoet. De kring van maatschappelijke verschijnselen die zij omvatten is te beperkt. ‘Wij weten dat wij een angstwekkend tekort vertoonen aan geleerden, technici, groote bedrijfsleiders en staatsmannen. Er is in Vlaanderen in de plaats van de zelfoverschatting die ruim een halve eeuw | |
[pagina 267]
| |
geleden opgeld deed, een zeer kritische houding ten opzichte van eigen gebreken ontstaan.’ Zou het niet beter zijn voor de Vlamingen in hun geheel, als zij zich zoo grondig mogelijk lieten verfranschen? Heeft een afzonderlijke cultuur van een volk, zoo klein in aantal en op een zoo bedreigde plaats, nog wel een redelijke kans? ‘Deze gedachte is in zoover sympathiek als zij tenminste een programma bevat. Beter inderdaad de verfransching dan het voortvegeteeren in verouderde vormen.’ Maar het programma is in strijd met de werkelijkheid. Overal hebben de kleine naties het gehouden; ‘nooit hebben zij een zoo groote bewegingsvrijheid gekend als op het oogenblik. Misschien kan men zelfs zeggen dat deze bewegingsvrijheid in sommige gevallen tot een te uitsluitend beginsel van staatsvorming is verheven geworden.... Al de nationaliteiten waarop assimilatiepogingen zijn toegepast geworden, zijn in stand gebleven. Men heeft wel hun bloei, niet hun voortbestaan kunnen verhinderen.’ De Vlamingen hebben geaarzeld omtrent de richting in welke de nationale ontwikkeling zou moeten worden gestuurd. De nauwe cultureele aansluiting bij Noord-Nederland is door wantrouwen in het ‘kettersche’ Noorden bij de katholieke bevolking ‘en hare geestelijke leiders vooral’, bemoeilijkt. Een aansluiting aan de plat-Duitsche cultuur, door sommigen voorgestaan, bracht het niet verder dan tot enkele wederzijdsche sympathiebetuigingen. De West-Vlaamsche beweging die bij sommigen van hare leiders een centraliseerende strekking had (West-Vlaanderen geestelijk middelpunt), verdween met den allesbeheerschenden Gezelle. ‘Haar uitsluitend artistieke beteekenis belette elken verderen invloed.’ Intusschen is in het oordeel over Noord-Nederland eene kentering op te merken. ‘De vrees voor het kettersche Noorden heeft bij de Vlaamsche geestelijkheid, die in Noord-Nederland een katholiek geestelijk leven zag bloeien dat in beteekenis en uitgebreidheid dat in Vlaanderen evenaarde, plaats gemaakt voor bijzondere belangstelling.... Het vervangen van het dialect door het beschaafde Nederlandsch, een verschijnsel dat ik zeer geneigd ben voor een barometer aan te zien van de nationaliseering op Nederlandschen | |
[pagina 268]
| |
grondslag, neemt in verblijdend tempo toe.... Ik geloof dat de intellectueelen die de oplossing niet willen zoeken in een nauwere aansluiting aan de Nederlandsche cultuur, welke politieke opvatting zij verder ook hebben mogen, zeer zeldzaam zijn. De middelen om deze aansluiting te verkrijgen mogen nog dikwijls rudimentair en onbeholpen zijn, het doel staat helder voor oogen.... Het kortst kan men dan ook de Vlaamsche beweging kenmerken als strevende naar Nederlandsche cultuurcentralisatie voor Vlaanderen.’ De Vlamingen dus als Nederlanders te erkennen? De bewering, dat Vlaamsch een andere taal zou zijn dan Nederlandsch, heeft afgedaan. De afstooting in 1648 is niet geschied zonder althans bij een deel der openbare meening in het Noorden verzet op te wekken. ‘Te meer daer wy gesamenlijke Nederlanders sijn, en naest nabueren ook door maegschap van outs en onderlinge verbonden aen malkanderen ghebonden, van één spraeck, manier van leven, humeur en conditie, ten naesten by eenderley privilegiën hebbende.’Ga naar voetnoot1) Maar 1830? de Waalsche rebellie, waartegen Vlaanderen zich niet heeft weten te verzetten? Maar heeft het Noorden toen niet ten tweeden male Vlaanderen afgestooten? Niet slechts de Walen, ook het Noorden begeerde toen de scheiding. Eer Vlaanderen zich aan de Walen overgaf, had het Noorden zich uit België teruggetrokken. Sedert kent Noord-Nederland Vlaanderen voornamelijk uit zijne litteratuur, en waardeerde Gezelle, ‘de schitterendste vertegenwoordiger van een kunstrichting in Vlaanderen, die op particularistische tendenzen berust, en die, na een voorbijgaand succes, als algemeene cultuurbeweging overwonnen is.... Het wordt sinds Pallieter bijna vervelend zooals men zich het type van den Vlaming voorstelt.’ Schrijver gelooft dat het verschil tusschen Vlaamsch en Hollandsch karakter niet zoozeer voortspruit uit een verschil van inhoud, dan wel uit een verschil in de mate waarin zij tegendeelige eigenschappen, die in elke menschengroep worden aangetroffen, hebben gesynthetiseerd. De Vlaming heeft nog de synthese van zijn karakter niet gevonden, terwijl dit bij den Hollander althans in hoogere mate het geval is. | |
[pagina 269]
| |
‘De Vlaamsche uitbundigheid kenmerkt het toegeven aan een bepaalde kracht die zonder tegenwicht blijft.’ Juist de beweging, die Vlaanderen brengen wil tot Nederlandsche cultuurcentralisatie, zal deze uitbundigheid sterk doen verminderen. ‘De Vlaming zoekt het voortdurend onmiddellijk contact met de zinnelijke wereld.... Het is beangstigend hoe het katholicisme in Vlaanderen telkens weer in het zinnelijke dreigt over te slaan. Dit is wat men in Vlaanderen zoo dagelijks zien kan.’ Maar een even essentieel element is de afkeer van het zinnelijke, het verlangen naar de regelende kracht van den zelfstandigen geest, de zuivere fantasie. Ook Ruisbroec en Hieronymus Bosch waren Vlamingen, en naast de beeldenvereering staat de beeldstormerij. Heeft dan nooit in sommige persoonlijkheden de Vlaamsche geest zijn synthese gevonden? In Brueghel, en in het onsterfelijk epos van de Coster. ‘Niet Pallieter, maar Uilenspiegel is de verpersoonlijking van het Vlaamsche volk.’ ‘De Vlaming zoekt niet den streng omlijnden vorm.... Zijn woorden geven den juisten inhoud zijner gedachten niet weer; zij zijn eer aanduidingen dan bepalingen.’ Maar hoe sterk is ook hierbij de antithetische factor! ‘Steeds weer opnieuw beproeven wij het volkomen meesterschap over den vorm te veroveren, in eeuwig onvoldaan verlangen. Dit is de beteekenis van het feit, dat wij ons zeer tot de Fransche kunst gedreven voelen... Zijn dit ook geen eigenschappen van den Hollandschen geest?... Het verschil tusschen het Hollandsch en het Vlaamsch volkskarakter is dus niet van qualitatieven, maar van quantitatieven aard.’ De voortdurende tegenstelling van uiteenloopende psychische eigenschappen pijnigt den mensch. Daarom verlangt hij naar eenheid. ‘Wanneer hij die niet krijgen kan in de synthese, vervalt hij in het compromis. Het product van een dergelijk compromis is de “Belg”, de onzelfstandige Vlaming. Het compromis tusschen zinnelijkheid en fantasie vindt hij in de “blague”.... De naieve Vlaamsche buitenjongen zal in Holland of in een vernederlandscht Vlaanderen snel tot een Nederlander worden, de “Belg” is hopeloos verloren.... Hij is overtuigd van eigen voortreffelijkheid, en voor verbetering | |
[pagina 270]
| |
onvatbaar. De grootste vrees van de Vlaamschgezinden is de verbelgisching van hun volk.’ ‘Individualisme als algemeen verbindend karakter, katholiek romantisme (in den zin van het buiten zichzelf treden der persoonlijkheid) in het Zuiden, Protestantsch klassicisme (in de beteekenis van afgeslotenheid) in het Noorden als antithetische differentiatiepunten, zullen, voor zoover uit het bekende voor de toekomst kan geconcludeerd worden, de pijlers zijn waarop een toekomstige algemeene Nederlandsche cultuur moet rusten.’ De houding der Belgische regeering tegenover de Vlaamschnationale idee is er een van halsstarrig verzet. Voor die in haar gelooven, is het evenwel nog slechts de vraag door welke oplossing van het probleem zij zich voldoening zal verschaffen. Hier begeeft ons de schrijver, die in het geschrift Wat willen de Vlamingen, dat wij tot dusver aanhaalden, geen bepaalde oplossing heeft willen aanbevelen, doch slechts het probleem zelve voor den Noordnederlandschen lezer uiteenzetten.
Het tweede, te Brugge uitgegeven geschift richt zich tot de eigen landgenooten. De heer van Genechten meent een streven waar te nemen naar meerdere eenheid tusschen de verschillende groepen van Vlaamschgezinden. Een nauwer samengaan zou mogelijk moeten maken, voorloopig althans een stuk van den weg, die leidt naar Vlaanderen's bevrijding, gezamenlijk af te leggen. Deze stelling acht hij ten eenemale verkeerd. Het verschil tusschen Nationalisten en Belgicisten bestaat niet daarin, dat de eersten den weg dien de laatsten gaan, verder willen vervolgen, maar dat beider wegen van den beginne uit elkander loopen. Het geschrift wil aantoonen, waarom Nationalisten in Belgicisten geen vertrouwen kunnen stellen. Het is actueel, in zooverre in België in den jongsten tijd regeeringen optreden, waarin het Vlaamsch Belgicisme, zoowel in zijn katholieke als in zijn socialistische variëteit, vertegenwoordigd is. De Belgicistische tactiek wordt door schrijver veroordeeld ‘omdat zij, uit haar wezen zelf, nooit tot een oplossing kan | |
[pagina 271]
| |
leiden’, en dus de eigenschap der on-eindigheid vertoont. Haar groote tot dusver behaalde resultaat zou de taalwet van 1921 moeten wezen, krachtens welke de administratie van den Belgischen staat over de Vlaamsche provinciën in het Nederlandsch zou moeten geschieden. Doch men denkt er ernstig over de Vlaamsche leergangen die de uitvoering van de wet mogelijk zouden moeten maken, maar af te schaffen omdat zij door de ambtenaren toch niet worden gevolgd. Waarom niet? Omdat zij er geen belang bij hebben. Waarom hebben zij er geen belang bij? Omdat de ministerieele departementen goede vertalers het slachtoffer laten worden van slechte vertalers, genegen na bureeluren wat overwerk te verrichten tegen 3 frank of minder het uur. Trouwens de geheele vertaaldienst past niet in een consequente doorvoering van het stelsel. De hoogere ambtenaren zouden in staat moeten zijn zelf stukken in het Nederlandsch te lezen en uit te zenden; de lagere ambtenaren zouden mede òf de twee talen volkomen moeten beheerschen (een onmogelijke eisch om aan lieden van hun ontwikkeling te stellen), òf belast worden met werkzaamheden aan het Waalsch of het Vlaamsch gedeelte van het land bij uitsluiting verbonden, wat zou neerkomen op een begin van de - immers veroordeelde - bestuurlijke scheiding! Wanneer de kern van den dienst eentalig blijft, zal altijd de strekking ontstaan den uitwendigen dienst hierbij te doen aansluiten. M.a.w. het gaat met de wet van 1921 zooals het gegaan is met hare voorgangsters: zij worden slecht toegepast. Art. 23 der Grondwet van 1830 verordende: ‘L'emploi des langues usitées en Belgique est facultatif; il ne peut être réglé que par la loi, et seulement pour les actes de l'autorité publique et pour les affaires judiciaires.’ In de practijk werd dit: zoolang de wet het hem niet verbiedt, moet ieder ambtenaar de Vlaamsche provinciën in het Fransch besturen, ieder rechter de Vlamingen in het Fransch berechten, ieder hoogleeraar in het Fransch college geven, enz. Dit werd bewerkt door administratieve voorschriften, zooals het K.B. van 1849 tot regeling van het taalgebruik aan de Gentsche universiteit. Het eerste voorbeeld eener wet is die van 1873, regelende | |
[pagina 272]
| |
het taalgebruik in strafzaken. Haar stelsel is: in de Vlaamsche provinciën eene rechtspraak in het Vlaamsch, behalve wanneer de beschuldigde er eene in het Fransch verlangt. Deze wet kent sancties die de andere taalwetten missen. Haar overtreding bij het uitbrengen van exploiten maakt deze nietig. Tegen andere overtreding kan men zich voorzien bij het Hof van Cassatie, dat evenwel, tegen de ratio der wet, zelf.... conclusies of pleidooien in het Nederlandsch nimmer heeft toegelaten; ja toch éénmaal, bij de behandeling in cassatie van het proces-Borms, maar ook toen, zich beroepende op art. 23 der Grondwet, de geheele zaak in het Fransch heeft afgedaan. In burgerlijke zaken is het beginsel van art 23 nog in het geheel niet doorbroken. Indien de rechter weigert stukken in het Nederlandsch in ontvangst te nemen, staat men machteloos. Het taalgebruik in het binnenlandsch bestuur is geregeld bij de wet van 1878, gewijzigd bij die van 1921, die de ambtenaren ook verplichtingen oplegt in hun onderling verkeer. Wordt zij overtreden dan kan men zich beklagen.... bij de administratie, die den ambtenaar dekt. Weigert men aan een bevel, in strijd met de wet gegeven, te gehoorzamen, dan heeft de onwettigheid geen onstrafbaarheid ten gevolge. ‘Het is duidelijk dat eene oplossing van - ik zeg niet het Vlaamsch probleem, want dit kunnen m.i. de Belgicisten niet oplossen - maar van de Vlaamsche taalkwestie door middel van een taalwetgeving, zooals zij zich die voorstellen, slechts dan een kans krijgt, wanneer de aldus verkregen rechten grondslag kunnen worden van eene actie tegen de overheid’; m.a.w. zij zouden een administratieve rechtspraak moeten uitbouwen. Doch dit kunnen zij niet, omdat de staatkundige partijen binnen welke zij gevangen zitten, de katholieke en de socialistische, beide de administratieve rechtspraak in strijd achten met de leer de volkssouvereiniteit.
De verklaring der moeilijkheid voor Vlaanderen, in België zijn recht te verkrijgen (aldus gaat de schrijver voort), wordt door de Vlaamsche Belgicisten gezocht in de ‘verblinding’ der tegenstanders. Deze opvatting is naief. ‘Achter het streven dat de ontwikkeling der Vlaamsche mogelijkheden | |
[pagina 273]
| |
op elk gebied wil tegengaan, zitten zeer bepaalde en werkelijke belangen.’ België's uitvoerindustrieën zijn in hoofdzaak Waalsche industrieën. De metaal-, zink- en glasnijverheid zijn de Belgische uitvoerindustrieën bij uitstek. Het is te verdedigen dat een staat, met het belastinggeld van het geheele volk, den uitvoer prikkelt. Hij bevordert den uitvoer, om over het geheele land de loonen en de vergoeding voor kapitaal te doen stijgen. Wallonië heeft echter België een andere politiek gedicteerd: loonen en rente te drukken om den uitvoer mogelijk te doen zijn. Al de fouten van het mercantilisme worden in de Belgische handelspolitiek teruggevonden. De Waalsche industrie teerde van de lage loonen van het Vlaamsche proletariaat. ‘Nos produits s'imposent, toutes qualités égales, par leurs bas prix, c'est à dire à raison du bas prix de la main d'oeuvre. Et en fait, c'était là tout le secret de notre prospérité avant la guerre.’Ga naar voetnoot1) Daar lage loonen alleen waren vol te houden bij lage kosten van levensonderhoud, moesten de prijzen der landbouwproducten worden gedrukt. Dat Vlaanderen in eene positie geraakt waarbij het zich tegen den economischen druk van Wallonië met goed gevolg zou kunnen verzetten is een gevolg van de uitputting der Waalsche steenkoolmijnen. Men moet de steenkool onder steeds moeilijker omstandigheden te voorschijn halen. De gemiddelde dagproductie per arbeider wordt in de Vereenigde Staten begroot op 3.270 K.G., in Engeland op 1.020, in Duitschland op 930, in Frankrijk op 700, in België's Zuiderbekken op 530 K.G. In Nederland op 820 K.G., hetgeen ongeveer overeenkomt met die in het Kempische bekken, welke ongetwijfeld nog kan worden opgevoerd. Minister Theunis verklaarde dat België eerst tegen 1930 uit de moeilijkheden zal geraken, wanneer het Kempische bekken in volle ontginning zal zijn. De economische mogelijkheid tot een zelfstandig Vlaamsch leven schijnt dus aanwezig, doch niet het Vlaamsch Belgicisme kan ze benutten. Aan Vlamingen die het wèl mochten willen | |
[pagina 274]
| |
doen, zullen zware eischen worden gesteld. Hun tuchteloosheid en neiging tot schipperen zullen zij moeten weten te bedwingen. Sterk staan tegen de verleiding, de zaak waarvoor men gaarne manifesteert op straat, individueel te verraden, ‘in schaamte voor de juffrouw van den kaaswinkel of den meneer met een gouden ring aan zijn pink.’ Er is zich in Vlaanderen een nieuwe geestelijke élite aan het vormen, die aan de élite van Belgischen stempel de leiding betwist. Haar cultureele belangstelling is nog te uitsluitend artistiek gestemd, haar verantwoordelijkheidsgevoel nog gering, haar verlangen naar de macht nog weinig bepaald. In deze generatie zal zij voorzeker den strijd niet kunnen winnen. Zal zij worden opgeslorpt door de oudere, met eenzelfden Belgischen kern? of zal zij, in een geestelijke omwenteling, uit eigen wezen een Nederlandsche cultuur in Vlaanderen scheppen? ‘Welke dezer twee mogelijkheden zich zal verwezenlijken, staat m.i. in het geheel niet vast. Het is zeer goed mogelijk, dat de geestelijke krachten van Vlaanderen voor de tweede taak tekort schieten.’ Men zegt wel, dat België blijven moet wat het is, om de Vlaamsche beweging mogelijk te doen zijn. ‘Maar het is ons niet om de Vlaamsche beweging te doen, het is ons om de Vlaamsche beschaving te doen.... Voor dit probleem, de kern van heel onzen strijd, is de oplossing, die het Vlaamsch Belgicisme biedt, eene slechte oneindigheid.’
Ik waag mij in deze aankondiging niet aan critiek; ik bepaal mij tot verslag. Wij van het Noorden zouden verkeerd doen, tegenover de Vlamingen te grif met vaderlijken raad gereed te staan. Wij hebben vooralsnog vooral behoefte aan helder begrip en nauwkeurige kennis van wat er bij hen omgaat. Wij zullen ons licht ook niet bij uitsluiting hebben op te steken bij den heer van Genechten. Wel wil ik bekennen dat zijne beschouwingen mij instructief zijn voorgekomen. Zij zijn van een grooten ernst en van een groote onbevangenheid. Te dikwijls doen ons Vlaamsch-activistische programma's als kinderlijk aan. Wat weten die brave jongens veelal precies wat Vlaanderen behoeft, en hoe zwart maken zij ieder die het waagt van hen te verschillen. Bestuurlijke scheiding, | |
[pagina 275]
| |
Vlaamsch-Waalsche federatie, koninkrijk Vlaanderen, groot-Nederlandsche staat, de evangeliën worden als uit toovenaars mouw te voorschijn gehaald, en ieder verketterd die ze niet aanstonds te voet valt. De heer van Genechten bezondigt zich aan politiek gegoochel niet. Vlaanderen zal worden wat Vlaanderen waard is. Deze overtuiging heeft bij ons Hollanders eigenlijk altijd op den bodem gelegen; zij kan tot allerlei worden gebruikt, ook tot dekmantel van laakbare onverschilligheid. Zij treft ons echter bijna als nieuw nu een Vlaming haar adstrueert met een ernst en talent waaraan niemands achting mag worden onthouden. Als het doel zal worden bereikt, met een zelfbepaling als waartoe hij opwekt zal het in ieder geval moeten beginnen. Tot welke politieke gevolgen het zich vastzetten eener volledige Nederlandsche cultuur in Vlaanderen zal moeten leiden, bekommeren wij ons er vooralsnog niet over. Vóór zij in werkelijkheid bestaat, zou iedere politieke constructie, die haar als reeds bestaande aannam, voorbarig zijn. Stellen wij er ons voorloopig tevreden mede, dat een strijd als deze, waarbij ook onze eigen toekomst is betrokken, wordt gestreden. Onze houding tegenover dien strijd is een zorgelijke. Overschatting van wat hij reeds bereikte is een even wezenlijk gevaar, als ongeloof in zijn beteekenis. Ingrijpen vóór den tijd ware even noodlottig, als ongereedheid wanneer de ure slaat. Onze plicht voorshands is ons er van te doordringen dat eene ontwikkeling mogelijk is, waarbij Nederland, zoo het aan zijn roeping is blijven gelooven, daaraan niet in lijdzaamheid zal kunnen voldoen. Ook wij zullen worden wat wij waard zijn, en niets meer.
H.T. Colenbrander. |
|