De Gids. Jaargang 90(1926)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 174] [p. 174] Verzen. Het einde. Het is reeds licht. Een Merel zingt, Terwijl de dauw nog paar'lend op de blaren glimt. Ik staar omhoog naar jouw balkon, Waar 't heerlijk rood der nieuwe zon Warm gloeiend op je vensters vlamt... Dit is het eind. De koele ochtendwind deed even de gordijnen Achter het open raam, heel zachtjes, zachtjes deinen, Toen werden ze langzaam vaneen geschoven En zag ik jouw gezicht, jou diepe, droeve oogen Stil, dood'lijk stil, op mij gericht. En alle liefde, alle leed, lag in die ééne blik, Maar je hebt niet gesproken, niets, doch ik Heb in dat laatste oogenblik toen plotseling gevoeld, Wat jij met sprakelooze kussen had bedoeld. Een grooter liefde dan ik ooit verstond. Heel stil gewuifd heb je toen even, Zacht golfden de gordijnen weer aaneen. Je was verdwenen uit mijn leven, Toen ging ik heen - [pagina 175] [p. 175] Landschap. De hooge dennen buigen stil hun zware takken over 't water, Waarin de trage witte wolken zich in het blauw weerspiegelen. De wind speelt hier zijn luchtig spel, nu ginds, nu komt hij nader, Rimpelt één oogenblik het meer en doet de dennetoppen wiegelen, Dan danst hij zingend weg en slechts het zachte zoemen Der gonzende insecten en zoeten vogelzang vervult weer wijd en zijd De warme zomerlucht, terwijl de vreemde geur van niettetellen bloemen Zich als een droom'rig waas, over dat alles spreidt. H. Leonhard. Vorige Volgende