De Gids. Jaargang 90
(1926)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 352]
| |
Werkloosheid en welvaart.Een primitieve stam leeft van rijst; behalve voedsel en een weinig lichaamsbedekking - het klimaat is tropisch - kent hij geen behoeften. Elk lid van den stam doet aan den rijstbouw; ieder heeft zijn werk. Naarmate de stam zich uitbreidt wordt meer grond in bewerking genomen, tot alle voor rijstbouw in aanmerking komend terrein in beslag is genomen. Aanvankelijk behelpt men zich met den aanwezigen grond, meer menschen dan vroeger werken op eenzelfden akker, tot het te vol wordt en het grooter aantal handen daardoor minder werk gaat doen, de sterkeren jagen ten slotte de zwakkeren eraf. Werkloosheid in haar meest eenvoudigen vorm. Te weinig kapitaal in verhouding tot de hoeveelheid arbeidskracht, zegt het staathuishoudkundig leerboek. Naast het landbouwend volk woont een stam, welke zijn bestaan in de jacht vindt. Wat de leden van dien stam aan wild te veel vangen, ruilen zij tegen landbouwproducten. Er komt groote misoogst. Een deel der landbouwers heeft geen werk en geen eten. Zij gaan het bosch in en trachten de jagers na te doen. Wild is er in overvloed, maar zij missen behendigheid en vangen vrijwel niets; mistroostig gaan zij bij de pakken neerzitten. Een tweede vorm van werkloosheid; de differentiatie van den arbeid doet hier haar invloed gelden. Oorzaken van werkloosheid laten zich dus bij het laagste beschavingspeil van een volk, bij de meest elementaire samenleving denken. Vanaf de oudste tijden is er werkloosheid geweest. Naarmate echter de samenleving ingewik- | |
[pagina 353]
| |
kelder wordt, de behoeften veelvoudiger, het productiesysteem meer gedifferentieerd, vermeerderen de kansen. Als in de negentiende eeuw het productieapparaat de gedaante van een zeer ingewikkelde machine met tal van in elkaar grijpende, licht te beschadigen raderen krijgt, als een groot opgezette industrialisatie de sterk wassende bevolking in Europa in het leven moet houden, worden de kansen op mankementen buitensporig groot. De werkloosheid wordt een der grootste, moeilijkst op te lossen problemen, waarvoor econoom en politicus komt te staan. De wisselvalligheid der natuur alleen reeds speelt ons parten. Het Nederlandsche volk eet zijn brood, gebakken uit graan van overzeesche gewesten afkomstig. Een misoogst ginds vermindert de behoefte aan scheepsruimte en maakt zeevarenden werkloos, in de havens valt minder te lossen. Het brood wordt duur, in de bakkerij komt minder werk of de klanten besparen op andere zaken. Er wordt minder fruit gegeten, minder chocolade gekocht of minder sigaren gerookt. In den fruithandel, in de chocoladefabrieken of in de sigarenindustrie wordt een terugslag gevoeld. Men kan de lijnen naar verkiezing doortrekken, zich achter de sigarenindustrie, den tabakshandel, het tabaksvervoer, de Indische plantage voorstellen, waar minder werk als gevolg van minder vraag naar goederen of diensten te wachten is. Naast de wisselvalligheid der natuur staat die der menschen. Wij denken aan de meest voor de hand liggende uiting ervan: de mode. Een nieuwe mode maakt de dameskleeren korter en nauwer sluitend, de hoeveelheid te produceeren stof wordt kleiner, voor minder handen is er werk. Maar er is een grooter oorzaak dan de wisselvalligheid: de tekortkomingen der menschen. Zij zijn oorzaak van gapingen tusschen productie en afzet. De crisissen zijn uitersten van de dagelijks voorkomende verschillen tusschen hetgeen wordt voortgebracht en hetgeen moet worden afgenomen, om aan ieder burger, die geen schurk of luiaard is, op zijn minst een dragelijk bestaan te verzekeren. Een oorzaak werkt in het economisch leven schier tot in het oneindige door. Als in bedrijf A minder werk komt, ondervindt bedrijf Z nog den invloed ervan. Alleen hij vervaagt | |
[pagina 354]
| |
gaandeweg. Het is de werking van een steen, die in het water ploft. Naar alle zijden komen golven, die zich aldoor voortplanten, maar al verder komend vlakker worden. Naast oorzaken voor werkloosheid kunnen gelijktijdig oorzaken voor meer vraag naar werk zich voordoen. Een mislukte graanoogst kan samenvallen met een gunstige suikeropbrengst. Beide oorzaken cirkelen haar invloeden uit. Een plus en min bepaalt dan op een zeker tijdstip het totaal gevolg voor de arbeidsmarkt. Oorzaken voor werkloosheid werken te allen tijde in de samenleving, omdat de wisselvalligheden der natuur niet op te heffen zijn en wisselvalligheid en tekortkoming hoofdeigenschappen van menschen zullen blijven. Als de maatschappij in structuur verandert, kan de vorm, waarin werkloosheid optreedt, veranderen; de ziekte zal zich in andere symptomen openbaren, maar kwijt raakt men ze niet omdat de grondoorzaken niet opgeheven kunnen worden. Een sombere leer heeft vanaf het midden der negentiende eeuw verkondigd, dat de industrie zich steeds in haar eigen belang een arbeidsreserve schept; zij zou dit doen om het loonpeil te kunnen drukken. De voorstelling is wat simplistisch en wat tendentieus. Het feit, dat er in den regel een industrieele arbeidsreserve aanwezig is, is op zichzelf echter juist. Die reserve was er in de negentiende eeuw, zij is er nu en zij zal er in de toekomst zijn, ook als het stelsel der voortbrenging geheel anders mocht zijn geworden. Het verschijnsel is eenvoudig te verklaren. De afwisselende omzet der industrie vindt zijn maximum bij het te werk stellen van alle arbeidskrachten. Elke wijziging in omzet kan dus slechts vermindering zijn, wat ook vermindering in werkgelegenheid, dus ontstaan eener arbeidsreserve beteekent. Indien een gesocialiseerde industrie dit kwaad van de particuliere industrie wil verminderen, moet zij de wisselvalligheid der natuur en die der menschen beter kunnen overzien en de productie meer onmiddellijk daarnaar kunnen richten. Maar gesteld, dat zij erin slaagt de op- en neergangen in het economisch leven steeds bijtijds aan te voelen, dan blijft toch nog de leelijke factor der tekortkoming over. De tekortkomingen van de productieleiders en van allen die in het proces een rol spelen, zullen het ook dan onmogelijk | |
[pagina 355]
| |
maken de werkgelegenheid steeds precies op de vraag naar werk te doen aansluiten. Werkloosheid is aan elke samenleving annex. Zij is een kwaad, waarmede niet eens en voor goed valt af te rekenen. Werkloosheid bestrijden beteekent het kwaad der werkloosheid temperen, het binnen zoo eng mogelijke grenzen terugbrengen, gevolgen verzachten. Volledige opheffing is utopie. Utopieën verzwakken een actie.
Is er overbevolking? Is er behalve de gewone oorzaak van de up en downs der conjunctuur nog een extra-oorzaak voor werkloosheid? Is er naast de steeds terugkeerende tekorten in werkgelegenheid als gevolg van de onstandvastigheden en tekortkomingen in het maatschappelijk leven nog een, die van meer blijvenden aard dreigt te worden? Zijn er zielen te veel in landen der oude wereld? Het wordt hier en daar gezegd. Als in de dagen van Malthus bevangt het schrikbeeld der overbevolking het brein van meer dan één economist. Het waarschuwend woord wordt opnieuw gehoord. Op zichzelf is dit te waardeeren, maar of de stelling, dat in Europa overbevolking dreigt, in haar absoluutheid aanvaard moet worden, is een geheel andere zaak. De stelling is gevolg van een te uitsluitend economisch denken of beter gezegd, van een te groote waarde hechten aan cijfers, verkregen uit economische verschijnselen, welke achter ons liggen. Het leven van een maatschappij is even als dat van het individu veelzijdig. De economie beziet slechts één kantje ervan en het bevolkingsvraagstuk omvat meer dan de economie kan beheerschen. Het maatschappelijk leven kan niet op grond van cijfers alleen geconstrueerd worden. De berekening van den economist staat in den regel zwakker dan die van den ingenieur. De laatste werkt uitsluitend met levenloos materiaal, dat aan zichzelf gelijk blijft. De economist werkt met levende schepsels en niets ontgaat zoo zeer de berekening als het leven zelf. Tegenover de kans op een teveel aan menschen, staat de onberekenbare vindingrijkheid, staat de kans op wording van een energieker menschengeslacht, staat het ondoorgrondelijk herstelvermogen der natuur. Malthus schreef zijn Essai on the principle of population | |
[pagina 356]
| |
kort vóór 1800. Watt had toen zijn stoommachine reeds uitgevonden, maar de groote beteekenis hiervan kwam eerst later aan het licht. In het land waar zijn vinding in de eerste plaats een groote industrieele ontwikkeling hielp inzetten, Engeland, is van Malthus' leer niets uitgekomen. De bevolking vermeerderde er in de negentiende eeuw naar een meetkundige reeks, maar de rijkdom nam er veel sneller toe. De rekenkundige reeks van Malthus kwam niet uit en de profeet werd niet meer geëerd. Maar nu in de twintigste eeuw neemt weer snel de bevolking toe, weer komt men onder den indruk van veel monden en niet voldoende voorziening. Maar weer gaat de techniek een nieuwe phase in, waarvan de gevolgen zeker niet minder zullen zijn. De gasmotor werkt op het land, in het water en in de lucht, de electriciteit doortrilt de aether. Maar de leer der diminishing returns? Heeft zij beteekenis voor het bevolkingsvraagstuk? Het feit, dat een bepaald stuk land bij gelijkblijvenden stand der landbouwtechniek, naarmate meer arbeid aan dien grond besteed wordt, naar evenredigheid steeds minder opbrengt, staat buiten het geding. De stand der landbouwtechniek blijft immers niet gelijk en de vooruitgang der transportmiddelen brengt steeds meer gronden binnen ons bereik. ‘The methods of plowing, draining, the selection of new varieties of plants and animals, have also been greatly advanced. Not least, agricultural machinery and tools have been greatly improved and cheapened. Hence the soil, when utilized in the best-known way, has been pushed more and more, with yet - up to a certain point - no diminution in the marginal return’Ga naar voetnoot1). De ‘certain point’ ligt ver. Taussig zelf zegt verderop in zijn betoog nog deze woorden: ‘if a marked increase of population in modern times has not caused a severe pressure to be felt, the explanation is found in that great change which has so profoundly influenced all recent economic history, - the extraordinary improvements in transportation and the opening of additional sources of supply in new countries’. Er komen nog tal van andere elementen in het spel, zooals het aanpassingsvermogen van den mensch aan slechter levens- | |
[pagina 357]
| |
toestanden, de invloeden eener beschaving op het geboortecijfer. Later huwelijken kunnen het cijfer omlaag brengen. Natuurtendenzen ook kunnen bij een bepaalde hoogte van cultuur de vruchtbaarheid beïnvloeden, een onbekend maar voor het vraagstuk belangrijk element. We noemen te hooi en te gras wat factoren op die een rol spelen bij het bevolkingsvraagstuk. Maar waar de invloed dier factoren vooraf niet te bepalen is, stelt de rationalistische mensch zich op om zekerheidshalve toch vast die maatregelen te treffen, waarvan een direct gevolg te verwachten is. Direct omdat geboortecijfers dalen. Wat indirect gevolg is, wordt nauwelijks gevraagd. Het systeem van het Nieuw-Malthusianisme als massaal middel aangeprezen (wat de bedoeling moet zijn, want anders heeft het geen uitwerking op het bevolkingscijfer), is een middel, dat lijnrecht inwerkt tegen de ontwikkeling van onzen tijd, welke zich behalve in een nieuw religieus besef, vooral in ‘Zurück zur Natur’ openbaart. Nieuw-Mathusianisme is een der sterkste uitingen van een beschavingsdecadentie, van een hyper-rationalistische levensopvatting. Het beteekent in den grond: gemis aan moed. Gemis aan moed om eenerzijds alle krachten in te spannen om de moeilijkheden, waarvoor de natuur ons plaatst, te overwinnen, anderzijds om de omstandigheden, waarin het leven ons brengt in zijn consequenties te aanvaarden. Wat te denken van een middel, dat bij het huwelijk reeds, als het actieve leven voor de meesten eerst goed gaat beginnen, den weg wijst om van de gevolgen af te komen? Het kan niet anders of verslapping van volkskracht moet op den duur het gevolg zijn. Dan is er echter niets gewonnen, het spook der overbevolking blijft bestaan. Want overbevolking is, zooals bij zooveel, een relativiteit. De bevolking zal, dank zij een nieuw-Malthusianistische propaganda op groote schaal, minder snel groeien, of zelfs stationair blijven, maar tegenover gelijk gebleven levensmoeilijkheden komt een generatie met minder potentieele energie te staan. De verhouding is dan ongunstiger geworden. Het bevolkingscijfer, een getal zonder meer, is gelijk gebleven, de levensbehoeften - bij gelijk gebleven beschavingsniveau - zijn niet verhoogd, maar het vermogen om die behoeften te dekken, de arbeidskracht, de arbeidslust, het vernuft vooral, is geringer geworden. Tien tegen een, dat | |
[pagina 358]
| |
het werkloosheidsvraagstuk er nog ongunstiger voor komt te staan wanneer de Nieuw-Malthusianisten hun middelen eenmaal op groote schaal in praktijk zullen hebben gebracht, hetgeen natuurlijk nooit aan de hand van feiten bewezen kan worden, maar wel door verscherping van inzicht kan worden bevroed. Overbevolking is een te vage, algemeene uitdrukking om daaraan werkloosheid toe te mogen schrijven. Zij kan een wat reëeler beteekenis krijgen, als een klein, van buitenlandsche omstandigheden zeer afhankelijk gebied beschouwd wordt. Het is b.v. denkbaar dat Nederland, dat in zijn behoeften moet voorzien door veel export, door tariefmuren zoodanig het leven zuur gemaakt wordt, dat een steeds groeiende bevolking ook bij de uiterste krachtsinspanning zich niet op haar beschavingspeil handhaven kan. Op den duur zal onder invloed van aanpassingsfactoren het evenwicht dan misschien weer bereikt worden, maar het proces kan te veel tijd vorderen en groote ellende kan ermede gepaard gaan. Denkbaar is ook, dat de ondergang van velen de aanpassing tot stand moet helpen brengen. Bestaat voor Holland dit gevaar? De directeur van het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft eenige jaren terug het antwoord op de vraag gegeven. De sterftelijn is sterk dalend - aldus het betoog van Mr. Methorst -, maar aan die daling komt vrij spoedig een eind. Er heeft in de laatste decennia, onder den invloed waarschijnlijk van betere hygiënische toestanden (of door rasversterking, wat niet hetzelfde is) een verschuiving plaats van sterfgevallen van de lagere leeftijdsklassen naar de hoogere. Men blijft langer leven dan vroeger, maar aan die verschuiving komt een eind. Gelijk de Hoofden van Lebak sterven wij eens allen. Kans op stijging van de sterftelijn, nadat het laagste punt bereikt is, is zelfs niet uitgesloten. Het is dit verloop der sterftelijn in de komende jaren, welke van overwegenden invloed zal zijn op het bevolkingsaccres. Het spookbeeld van een bevolking van ruim 27 millioen over een eeuw en van 110 millioen over twee eeuwen vindt zijn ontstaan in een verkeerde verwerking van statistische cijfers. Naar het verloop van sterfte- en geboortelijnen in het verleden zou in een zeer ongunstig geval een bevolkingscijfer | |
[pagina 359]
| |
van hoogstens 15½ millioen eerst na het jaar 2000 verwacht kunnen worden. Er is dus wat speling nog. De tijd heeft alle gelegenheid om uitkomst te geven.
Sommige kringen in het land roepen om een welvaartspolitiek. Het feit op zichzelf is verheugend, al zal menigeen bij kennisneming der programpunten, een hoogst bedenkelijk gezicht zetten. Maar het feit blijft verheugend omdat tot dusver te veel de aandacht gevestigd was geweest op pijnstillende middelen in plaats van op herstel. Te uitsluitend was gelet op uitkeering aan werkloozen en wat werkverschaffing te hooi en te gras. Het probleem in zijn heelen omvang durfde men niet aan. De roep om een welvaartspolitiek is een begin. Het woord welvaart doelt op iets opbouwends, op iets dat meer herstelt, dan het incidenteel dokteren. De leus om werkloosheidsbestrijding zonder meer brengt zoo gauw ertoe om middelen te willen toepassen, die veel geld kosten, maar weinig opleveren. Men subsidieert een industrie hier, een reederij daar. Men ziet een direct resultaat en voelt zich tevreden. Of de daad gevolgen heeft, of de werkloosheid over de heele linie genomen er minder op wordt, het wordt gewoonlijk niet gevraagd. Maar het woord welvaart drukt iets wijders uit, het doelt op daden, welke het land blijvend meer tegen de kwaal behoeden kunnen. Welvaartspolitiek beteekent: gezonde handelspolitiek, wijze belastingpolitiek, politiek, welke direct en indirect de productiebronnen van het land tracht te vermeerderen.
Een politiek van welvaart, een politiek dus welke er zich op richt zooveel mogelijk werk tegen zoo redelijk mogelijk loon te geven, kan slechts zijn een vrijhandelspolitiek. In Holland meer nog dan ergens anders. Kan een groot land als de Vereenigde Staten, dat bijna alle grondstoffen, welke het voor haar bevolking noodig heeft, zelf opbrengt, zijn grenzen sluiten zonder in het ongereede te raken, voor een klein, dichtbevolkt Nederland staat het heel anders. Ook als alle landen op Europa's vasteland voortgaan op den voor allen schadelijken weg der bescherming, is voor Holland de vrije invoer nog geboden. Wij moeten leven van export en om te kunnen exporteeren moeten wij vóór alles betaling door den buiten- | |
[pagina 360]
| |
landschen kooper zoo gemakkelijk mogelijk maken, hetgeen wil zeggen: ‘open grenzen’. Onze industrie betrekt haar grondstoffen voor een groot deel uit het buitenland; ook tal van halffabrikaten betrekt zij van elders - onze industrie heeft veelal het karakter van voltooiïngsindustrie. Elk invoerrecht verhoogt den kostprijs van het eindproduct en maakt den afzet in het buitenland moeilijker. Maakt het buitenlandsch tarief dien afzet moeilijk, een eigen tarief erbij beteekent een weerstand meer in het ruilproces. Een moeilijker betaling door het buitenland verzwaart de productie van de eigen industrie en remt haar voortbrengingsproces, gelijk het den handel en de scheepvaart remt, gelijk het onzen exporteerenden land- en tuinbouw zwarigheden in den weg legt. Maar indien onze export-industrie zooveel aanleiding geeft tot werkloosheid, moet die industrie worden ingekrompen, riep een slimme professor uit. Zou hij hoofdpijn willen genezen door een jaap in den hals? Wie niet sterk is moet slim zijn. Als Goliath David vernietigen wil, is het het meerder verstand, dat den laatste redt. Van een Nederlandschen tariefmuur trekt een grooter land zich niet veel aan. Ons eigen volk ondervindt er meer schade van dan het volk waartegen de muur wordt opgetrokken. Ons land moet David willen zijn. Tegen de brute middelen der groote landen helpt meer vernuft en grooter arbeidzaamheid. Retorsie willen sommigen als wapen aanbevelen. Zoo het middel al tegen Frankrijk of Duitschland faalt, tegen het kleine Zwitserland en het zwakke Spanje geeft het kans, zoo wordt gezegd. Het is de vraag. Het is de vraag of op den duur het volgen van verkeerdheid winst zal brengen. Als Spanje rechten heffen gaat op onze zuivelproducten is het de vraag of wij verstandig doen een recht op sinaasappelen den onderhandelenden minister in de hand te geven. Want wie met een wapen dreigt, moet het bij halsstarrigheid der tegenpartij ook zonder aarzeling hanteeren. Wat winnen wij dan met rechten op Spanje's vruchten? Een veel gewaardeerd volksvoedsel wordt duurder en onze scheepvaart krijgt kans op minder vracht. De werkgelegenheid in het land wordt per saldo zeker niet vermeerderd. Het is een menschelijke eigenschap om bij een ernstige | |
[pagina 361]
| |
kwaal elk middel, dat oogenblikkelijk verlichting geeft, als heilmiddel aan te grijpen. Het pijnstillend middel van den kwakzalver wordt gretig aangepakt; naar den dokter, die weet dat slechts versterking van het lichaam en van den geest den zieke er op den duur doorhalen kan, wordt niet geluisterd. Het protectionistisch middel geeft aanvankelijk effect. De beschermde industrie geeft tien tegen een, kans op meer werk. Naarmate de bescherming verder uitgestrekt wordt - wie A zegt moet B zeggen - gaat het voordeel verloren. De consument krijgt duurder waar. De algebraïsche som van alle voor- en nadeelen in het land geeft negatieve uitkomst. Maar algebraïsch wordt door de protectionisten niet gerekend. ‘The controversy between the two fiscal systems (freetrade and protection) is in short between those who see no farther than the immediate interest of the particular section they are considering, and those who are primarely concerned with the general well-being’. Zoo staat het in een Engelsch vlugschrift en zoo is het ook in alle landen. Nooit nog is een betoog voor bescherming geleverd, of het bijzonder belang werd erin naar voren geschoven, zonder dat op het algemeen belang werd acht geslagen. Het oogenblikkelijk effect in een bepaalden bedrijfstak, waarin het werk door een tariefverhooging toeneemt, doet hosannah roepen, maar het hinkende paard komt achteraan. De consument moet betalen, loonen krijgen een tendenz tot stijging, andere takken van bedrijf komen in de klem. Wilson stelde onder zijn veertien punten: the establishment of an equality of trade conditions among all the nations, consenting to the peace and associating themselves for its maintenance. Wat wij nu om ons zien lijkt hier bitter weinig op. Maar zoo goed als in de oorlogsjaren Nederland zich afzijdig hield, zal het zich afzijdig moeten houden van den economischen krijg, welke thans gevoerd wordt. Elke vergelijking gaat mank, zoo kan men zeggen. Men strijdt niet, maar sluit verdragen. Maar bij de onderhandelingen over de handelsverdragen wordt het wapen der tarieven gehanteerd. Het is een beschermend wapen, zoo wordt beweerd. Maar ook dit leidt - de oorlog toonde het aan - tot den krijg. Er is een lichtpunt. De hevigheid van den tarievenstrijd toont te duidelijk aan, hoe weinig met het spel gewonnen | |
[pagina 362]
| |
wordt, hoe groot de schade is. Er zijn teekenen die er op wijzen, dat men tot een grens van hevigheid genaderd is. In Duitschland, Oostenrijk, ook elders, gaan gezaghebbende stemmen op die voor bekeering pleiten. Reden te meer voor ons om ten aanzien van het beginsel van den vrijhandel voet bij stuk te houden.
Welvaartspolitiek houdt verder in: een wijze belastingpolitiek. Welvaart en hooge invoerrechten verdragen zich slecht. Ook fouten in het stelsel der directe belastingen beïnvloeden de kans op welvaart, werken nadeelig op de arbeidsmarkt. Het verband ligt in de kapitaalvorming. Een aanwassende bevolking vereischt een toenemenden voorraad kapitaal om werkgelegenheid te schaffen. Indien onze bevolking jaarlijks toeneemt met meer dan 100.000 zielen, zal de kapitaalvoorraad meer dan een milliard gulden grooter moeten worden. Bestaande industrieën zullen haar inrichtingen moeten vergrooten, nieuwe zullen gevestigd moeten worden. De landbouw zal, voorzoover nog mogelijk, zijn bedrijf meer intensief moeten voeren, tuinbouw zal hier en daar in plaats van veeteelt of landbouw gesteld moeten worden, grondaanwinst is geboden. Verbetering van verkeersmiddelen, electrificatie van spoor en stoomtramlijnen, verbetering van het wegennet, aanleg van kanalen, dit alles zal noodig zijn om meer handen werk te kunnen geven. Een der voorwaarden om dit noodige mogelijk te maken is: beschikbaarheid van voldoende kapitaal. Dat kapitaal moet komen uit hetgeen jaarlijks wordt overgelegd. Zijn onze directe belastingen hiervoor een hindernis? Wie de vraag stelt gooit zich midden in een probleem, bij welks oplossing tot dusver het politiek gevoel meer dan het objectieve economisch inzicht den doorslag gaf. De moeilijkheid om met juiste cijfers voor den dag te komen werkte dit in de hand. Vandaar dat de vooropstelling van het meest begeerde productiestelsel als regel het antwoord op de gestelde vraag zonder nader onderzoek reeds bepaalde. Wie voor uitbreiding van de taak der overheid een zwak heeft, zal zwaar de zonden van het particulier bedrijf in de jaren na 1918 uittellen en het in handen stellen van een groot deel van het | |
[pagina 363]
| |
volksinikomen - van de groote inkomens vooral - aan staat en gemeente, als een maatschappelijk geluk beschouwen. Wie de ‘socialisatie’ als een roode lap ziet, zal met zwart krijt de verkwistingen van staats- en stadsbestuur aanteekenen. Wie onpartijdig tracht te zijn, zal zonden zien aan beide kanten. Er rest voor hem een simpeler vraag. Kan in een samenleving, welke thans voor het overgroote deel van haar behoeften in ieder geval op een voortbrengingsproces door particulieren is aangewezen, een storting in de overheidskas van een zoo groot percentage der inkomens gehandhaafd blijven, zonder schade voor de kapitaalvorming en daarmede voor de werkgelegenheid? De vraag zoo gesteld, klopt meer op de feiten van vandaag en morgen. Verwachtingen ten aanzien van andere productiestelsels kunnen bij de beantwoording veilig buiten geding gehouden worden. De nuchtere waarnemer moet dan gevaren zien. De groote inkomens, waaruit de kapitaalsuitbreiding voor een groot deel komen moet, dragen 40, 50, 60 pCt. af aan staat en gemeente. Toen het enkele jaren terug vóór alles ging om instandhouding van ons ruilmiddel, om evenwicht in de financiën van staat en gemeenten, kon aan verlaging der buitensporig hooge belastingen naar het inkomen niet worden gedacht. Deze eerste phase van het herstel is voorbij. Aan de gelegenheid voor werkvoorziening moet nu vóór alles aandacht worden besteed. Kapitaalvoorziening aan alle instellingen, die aan de productie deelnemen, moet zoodra de vraag weer komt, tegen zoo laag mogelijke rente kunnen plaats vinden. Er was het laatste jaar in Holland geldruimte, de rentestandaard daalde voor alle soorten van beleggingen. Maar van de zijde der industrie werd weinig geld gevraagd. Het oogenblik was nog niet aangebroken. Als straks de vraag gaat komen, moet geld beschikbaar zijn. We mogen ons daarbij niet laten misleiden door de groote kapitalen die thans uit de koloniën naar het moederland vloeien. Daargelaten of deze toestand blijven zal, zou het verkeerd zijn, indien de kapitaalvorming van Nederland bijna geheel op Indië ware aangewezen, waarbij nog komt, dat deze kapitaalvorming uit Indische winsten bij weinigen geconcentreerd is. Een kapitaalvorming door spaarzaamheid in breeden kring is wenschelijk. De buitensporig hooge belastingen zijn niet het middel om die spaarzaamheid in de hand te werken; | |
[pagina 364]
| |
de hooge aanslag naar het inkomen, waarbij geen verschil gemaakt wordt tusschen dengeen, die spaarzaam is en dengeen, die het geld er doorjast, is evenmin een aansporing tot kapitaliseering.Ga naar voetnoot1) Een groot gevaar voor de vraag naar arbeid ligt in het bestaande stelsel der belastingen verscholen.
De strijd tegen de werkloosheid, groot gezien, kan slechts gevoerd worden door te streven naar een zoo volmaakt mogelijke maatschappelijke organisatie. De werkelijkheid blijft altijd ver daar vanaf. De sociale maatschappij streeft naar het punt, waarop voortbrenging en behoeften met elkaar in evenwicht zijn, maar zij bereikt dat punt nooit. Het verandert trouwens met den dag. De behoeften van morgen zijn niet dezelfde als die van vandaag, in totaal niet en in onderdeelen niet. Sommige behoeften worden bevredigd en andere nemen toe, het aantal menschen verandert ook. De voortbrenging moet de wisselvalligheden volgen. Zij kan dit niet met den dag, want de voortbrenging vordert tijd, meestal moet op voorraad geproduceerd worden, waarbij misrekeningen plaats vinden. Het juiste evenwicht tusschen voortbrenging en behoeften wordt daardoor nooit bereikt. Het economisch leven slingert met groote en kleine afwijkingen om het zich verplaatsend punt van evenwicht. Is de afwijking groot, dan manifesteert zich de crisis. ‘La crise n'est qu'un cas particulier de la grande loi du rythme, laquelle domine tous les phénomènes sociaux’Ga naar voetnoot2). De Marxist ziet de oorzaak der crisissen, voor zooverre ze niet gevolg van natuurcatastrophen zijn, slechts in het kapitalisme. De crisis treedt volgens hem slechts naar voren, omdat | |
[pagina 365]
| |
in de kapitalistische samenleving alle goederen worden voortgebracht uitsluitend ten bate van de winst. ‘Die Krisenmöglichkeit entspringt zwar schon aus der Möglichkeit der ungeregelten Produktion, also der Warenproduktion überhaupt, aber ihre Wirklichkeit nur aus einer ungeregelten Produktion, die Zugleich das unmittelbare Verhältnis von Produktion und Konsumtion, das andere Gesellschaftsformationen auszeichnet, aufhebt und zwischen Produktion und Konsumtion die Bedingung der Verwertung des Kapitals zu jeweils bestimmter Rate einschiebt’Ga naar voetnoot1). Men behoeft zich niet diep in de crisistheorie te wagen om zichzelf antwoord te kunnen geven op de vraag of het denkbaar is, dat onze Europeesche samenleving, opgebouwd op een ingewikkelde mechanische beschavingstechniek, tot een vorm groeien kan, waarbij een zoodanig direct verband tusschen producent en consument weer optreedt, dat beiden, zonder tusschenschakeling, elkaar onmiddellijk vinden kunnen. Het antwoord moet ontkennend luiden. De vereenvoudiging, welke de Marxist zich voorstelt, laat zich niet denken. Ook het Russisch laboratorium geeft geen uitkomst. De verdere ontwikkeling onzer beschaving, gepaard aan de noodzakelijikheid om een dichte bevolking te voeden, eischt een vorm van maatschappelijke organisatie, welke een zekere ingewikkeldheid niet ontberen kan. In een wereld, waarin de producenten en consumenten over het aardoppervlak verspreid zijn en in tal van variaties op elkaar zijn aangewezen, zijn de schakels tusschen beide groepen onontbeerlijk. Het direct contact tusschen producent en consument en een volkomen aansluiting van voortbrenging op behoefte, waarmede een belangrijke oorzaak van werkloosheid de wereld uit zou zijn, is een ondenkbaarheid. Zeer zeker zal de samenleving tot andere vormen groeien; we leven temidden van zoo'n proces. Maar ook bij nieuwe vormen zal een raderwerk het contact tusschen de einden: productie en behoefte, tot stand moeten brengen. Het gaat als met de ontwikkeling der machines. Zij worden in haar uiterlijken vorm met den tijd eenvoudiger, zij laten zich gemakkelijker bedienen. Maar om dit mogelijk te maken is een zeer | |
[pagina 366]
| |
ingewikkeld mechanisme, onder de buitenmantels verborgen, onontbeerlijk. Ons uitgangspunt herhalen we: het streven moet gericht blijven op zoo volmaakt mogelijke maatschappelijke organisatie. Deze uitdrukking houdt veel in. Wie het woord noemt, treedt ineens midden in den politiek-socialen kamp. De een zweert bij het behoud van het bestaande productiestelsel, de ander hakt erop en streeft naar socialisatie. De strijd is fel en heftig en lost zich vooreerst niet op. Hij werkt remmend op het groeiproces der samenleving en de pogingen om tot vermindering van het kwaad der werkloosheid te geraken worden er niet gemakkelijker door. De strijd uit zich o.m. in een scheiding tusschen de politieke en de economische macht. De politieke macht berust in hoofdzaak bij hen, wier mentaliteit gekeerd is tegen de bestaande productiewijze. De socialisatie kunnen zij niet aan, omdat zooals de term luidt, de bedrijven nog niet ‘rijp’ zijn. Waar het geduld ontbreekt, worden spaken in het wiel van de bedrijfsmachine gestoken. Het bijkans klassiek geworden voorbeeld ervan is de achturen werkdag. Als door verbeteringen in organisatie en techniek de arbeidsduur in meer dan één industrie zonder gevaren voor den afzet gaandeweg verkort kon worden - het proces schreed langzaam, maar zeker in die richting voort - wordt de sprong tot acht uren bij de wet gedecreteerd. Daarmede wordt in het arbeidsproces van meer dan één bedrijfstak - in de voor export werkende vooral - grofweg een gat geslagen, waardoor het niet meer mogelijk blijkt met kans op winst het bedrijf op oude schaal voort te zetten. De werkloosheid neemt in omvang toe. De uitvinding van de verbindend verklaring van het collectieve arbeidscontract - het maakt althans den indruk van een trouvaille - is een tweede voorbeeld van een politieke poging om den economischen ontwikkelingsgang te beïnvloeden. Ze kan in de praktijk vrij onschuldig blijken, omdat de klip te omzeilen is. Maar hoe staat voor het werkloosheidsvraagstuk het geval, indien de maatregel eens werkelijk ernstig wordt toegepast? Een groep werkgevers is met een groep werknemers overeengekomen den arbeid onder bepaalde voorwaarden te doen | |
[pagina 367]
| |
geschieden. Een ondernemer, die buiten de afspraak blijft, omdat hij slechts onder voor hem gunstiger voorwaarden - lager loonen b.v. - zijn bedrijf kan staande houden, wordt onder het net van de verbindendverklaring gevangen. Hij moet voortaan dezelfde loonen betalen als de anderen. De tendenz naar minder werkgelegenheid ligt in het besluit verscholen. Al de kunstmatige middelen en middeltjes, waarmede de politiek de ontwikkeling van het productieorganisme wil forceeren, zijn op de keper beschouwd kinderspel. Zij werken in den regel remmend, terwijl vooruitdrijven juist het doel is, soms ook zijn zij speldeprikken zonder meer. De taak, welke op het gebied zelf van organisatie der productie vóór ons ligt, is goed beschouwd, reusachtig. De groei dier organisatie is in de laatste driekwart eeuw buitengewoon sterk geweest, maar er blijven groote mogelijkhedenGa naar voetnoot1). Rathenau en Ford, vertegenwoordigers als het ware van de beide landen, welke op het gebied der industrieele ontwikkeling vooraangaan, hebben beiden die mogelijkheden aangeduid. Rathenau heeft in geschriften, waarin de klaarheid door te veel abstracte denkbeelden wel eens wat te loor ging, gewezen op de groote besparingen, welke in de voortbrenging nog mogelijk zijn. Hij doceert met het gezag van den zakenman en denker tegelijk. Hoeveel er reeds moge georganiseerd zijn, zoo constateert men overal nog verspillingen. De openingen tusschen de verschillende onderdeelen van het productieapparaat, kunnen meer nog dan tot op heden geschiedde, worden gedicht. Naast de trusts, waarin de ondernemers in eenzelfden bedrijfstak met elkaar verbonden zijn, moet het nauwer verband tusschen de producenten van grondstof en eindproduct en alles wat daar tusschen ligt, meer ordening brengen. Naast de horizontale verbinding, thans de vertikale. Een te veel aan productie op de eerste trap der voortbrenging, een te weinig op de tweede, een te vroeg of te laat op de derde, dit alles gevoegd nog bij noodelooze transporten heen en weer, maakt produceeren duur en de werkgelegenheid te klein. | |
[pagina 368]
| |
In Duitschland meer dan bij ons, onder heviger drang van omstandigheden, maar ook wel omdat het ‘rationalisieren’ den Duitscher in het bloed zit, wordt in alle hoeken aan industrieele reorganisatie gedaan. Het Stinnes-concern, wat willekeurig aaneengeregen bedrijven, - van rationaliseeren was hier eigenlijk geen sprake - valt als een kaartenhuis ineen, maar geen jaar later onder den invloed van een hevige crisis in de kolen- en ijzerindustrie steken magnaten, die tot dusver van elkaar niet weten wilden, de hoofden bij elkaar en doen pogingen tot een nooit gedroomde samensmedingGa naar voetnoot1). Inmiddels geeft de Farben-industrie een voorbeeld reeds van een logisch opgezet verband tusschen alle bewerkingen van grondstof tot eindproduct, een voorbeeld van de vertikale lijn, met verstand getrokken. Meer stabiliteit, minder verspilling, goedkooper productiekosten, meer kans op afzet. Het voordeel voor de werkgelegenheid moet tweeledig zijn. Een grooter stabiliteit verkleint het verschil tusschen maximum en minimum werkgelegenheid, de lijn der op- en neergangen in de vraag naar arbeid wordt tot een vlakker golf herleid. De kans op meer afzet houdt in: een tendenz tot grooter omvang der productie en daardoor tot meerder werkgelegenheid in totaal. Men noemt bezwaren tegen dit alles. Zij zijn er ongetwijfeld. Indien een boom grooter wordt, wordt hij sterker, maar kans op topzwaar groeien heeft hij ook. Op de schouders van de leiding in de groote industrieele organisatie komt heel veel aan. Wordt de taak niet bovenmenschelijk? Wie de vraag zoo stelt, ga na wat de geschiedenis leert. Zijn kleine rijken niet tot enkele groote vaak samengegroeid, werd de taak der opperste leiding niet steeds omvattender? Maar | |
[pagina 369]
| |
vond een nieuwe tijd niet steeds den nieuwen man en de nieuwe organisatie? De stem van Ford luidt anders dan die van Rathenau. Amerika is anders ook dan industrieel Europa. Amerika is jong nog en daardoor zijn de opvattingen beperkter en steviger meteen. Ford ook doet jong. Hij zegt de dingen vrij simplistisch, doet glimlachen bij wat hij schrijft. Hij snobbeert veel, maar er is iets opwekkends in zijn beweringen, zelfs in zijn snobbisme. Nooit luisteren naar verhalen van vroegere mislukkingen is één van zijn stokpaarden. Ligt het nemen van een proef voor de hand, dan moet zij genomen worden, ook als zij vroeger niet lukte. Ook op organisatiegebied geldt dit voor hem. Ford organiseert op zijn manier, hij organiseert buitengewoon sterk zelfs. Volgens hem moet het mogelijk zijn om ieder die werken kan en werken wil een behoorlijke kost te laten verdienen. Lukt het niet, dan deugt de organisatie niet; ‘verbeteren’ is dan zijn wachtwoord. Onze Europeesche wetenschap is knapper dan honderd Fords, ze zal bewijzen, dat hij het mis heeft. Maar zijn voorbeeld trekt tenslotte. Van zijn daad is iets te leeren, al kan men hem misschien niet altijd volgen. Naar zijn waarschuwing tegen productie van het overtollige, mag echter, evenals naar die van Rathenau, wel geluisterd worden. Niet alle behoeften zijn werkelijke verlangens, veel is verbeelding. Indien bij een bepaalden stand der techniek een auto, aan een bepaald doel beantwoordend, het goedkoopst kan worden voortgebracht door er een massa-productie van stel x per jaar van te maken en de x auto's bij den berekenden prijs afzet vinden, is het dwaasheid toe te geven aan de wenschen van b.v. 5 procent der koopers, die wel om hetzelfde type wagen vragen, maar met kleine afwijking, niet omdat die afwijking aan een werkelijke behoefte voldoet, maar alleen om toe te geven aan een zucht om het iets anders te hebben. Indien de fabrikant door toe te geven aan die zucht gedwongen wordt den prijs van zijn x min 5 procent wagens van het normale type te verhoogen, is de afzet der x min 5 procent wagens in het geheel niet meer verzekerd; stelt de fabrikant zich echter schrap, dan verkoopt hij alle x. Een bron van werkloosheid ligt verscholen in het toegeven aan de losweg gestelde verlangens van het publiek. In normali- | |
[pagina 370]
| |
seeren, d.w.z. in het overboord gooien van wat werkelijk overbodig is en wat zonder gevaar voor den afzet werkelijk overboord gezet kan worden, ligt een besparingsbron, welke op den duur niet zonder gunstigen invloed blijven kan op de arbeidsmarkt. De strijd tegen weelde blijft een vraag apart. De zucht naar weelde beheerschte door de eeuwen heen steeds groepen in de samenleving. De vraag naar weelde vertolkt, door den economischen bril bezien, een werkelijke behoefte, welke om bevrediging vraagt en bij elken vorm der samenleving door den producent ook wel zoo goed mogelijk bevredigd worden zal. Maar een gezonde normalisatie van massaal te maken goederen, een goede serie-productie zal in haar ontwikkeling geen weerstand van beteekenis bij het koopend publiek ontmoeten. Nog een schakel in het rationaliseeringsproces is een verder doorgevoerde specialiseering. Als tien fabrieken, in plaats van elk hetzelfde werk te doen door tien onderling verschillende zaken te produceeren, den arbeid verdeelen, zoodat elke onderneming zich kan toespitsen op de vervaardiging van slechts een der tien producten, wordt een weg voor meer efficiency geopend.Ga naar voetnoot1) Holland is op het gebied van industrieele organisatie niet geheel achter gebleven, maar er blijft heel veel te doen nog. Wij kennen in ons land sterke industrieele organisaties, wier invloed zelfs ver over de landsgrenzen heen reikt. De productie van petroleum, gloeilampen en margarine zijn voorbeelden ervan. Men kan ook op slechte resultaten wijzen. De chemische industrie maakt een zwaren tijd door, het Furness-Stokvisconcern viel in duigen. Het resultaat op zichzelf bewijst niets. Omstandigheden kunnen te sterk zijn om winst op te leveren. De leiding kan deerlijk misgegrepen hebben; fouten zullen altijd bij elken stand van ontwikkeling worden gemaakt. De concentratie zelf was er misschien een te hooi en te gras, een | |
[pagina 371]
| |
onnatuurlijke, een, welke niet uit den drang der feiten was gegroeid. Mislukkingen op zichzelf bewijzen daarom weinig. Elk geval zou moeten worden geanalyseerd om beoordeeld te kunnen worden. De tendenz tot samenwerking valt echter te constateeren. Zij ontstaat uit de ontwikkeling van het economisch leven zelf. Zij wordt echter hier en daar opgehouden door standhouding van verouderde begrippen, persoonlijke verhoudingen, misverstand ten aanzien van de eischen van den tijd. Op den duur lost dit alles zich wel op. De fusie onzer spoorwegen, niet in de laatste plaats vertraagd door bijzondere persoonsinvloeden, kwam ten slotte toch tot stand, doordat de economische drang te sterk werd. Maar de onnoodige vertraging werkt economisch remmend. Zij maakt de productie duurder dan zij op een bepaald tijdstip kan en mag zijn. Ze is een bedekte vorm van verspilling, ze laat te lang werkzaamheden dubbel verrichten. Reorganisaties in het bedrijfsleven, toegepast op het moment dat de tijd er rijp voor is, kunnen tijdelijk menschen buiten werk stellen, maar op den duur vermeerdert de vraag naar arbeid erdoor, soms zelfs vrij snel. Reorganisaties werken beter dan safeguarding en andere kunstmiddelen. De laatste verschuiven het kwaad. Ze verschuiven naar andere bedrijfstakken dan de geprivilegieerde en zij verschuiven naar de toekomst. Zij maken het kwaad in de toekomst erger, want zij houden reorganisatie, welke de tijd eischt, tegen, zoodat in komende jaren het vraagstuk nog moeilijker op te lossen wordt. Safeguarding en alles wat annex daarmede is, bevordert domheid en berusting, waar prikkel tot meer intelligentie en energie het eenige redmiddel is. We spraken over het probleem der reorganisatie van het productiewezen en dachten daarbij meer speciaal aan de industrie. Voor de distributiebedrijven is het vraagstuk niet minder belangrijk. Een onderzoek naar de wijze, waarop tal van eerste volksbehoeften onder het publiek worden gebracht, zou zonder twijfel een stelselloosheid aan het licht brengen, waar de verspilling maar al te duidelijk uit zou blijken. Troumens men behoeft in onze groote steden maar een winkelstraat door te gaan om een aantal sigarenwinkels, vleeschhouwerijen en bakkerswinkels te tellen, waarvan zeker de helft | |
[pagina 372]
| |
zou kunnen worden gemist, zonder eenige schade voor het publiek te veroorzaken. Dr. Ir. Goudriaan constateert in zijn uitvoerig onderzoek naar de doelmatigheid van de Amsterdamsche broodvoorzieningGa naar voetnoot1): een ‘veel te groot aantal ovens en veel te gering aantal volbelaste bedrijfsuren, geringe opbrengst per arbeider, door gebrekkige ineenschakeling van 't werk en door de afschaffing van nachtarbeid, slechte brandstofeconomie, veel te groot aantal winkels en een versnipperde bezorging aan huis over veel te groote afstanden’. Tegenover dezen bestaanden toestand zou volgens den schrijver een strikt rationeele voorziening een besparing van rond 3.4 tot 4.3 millioen gulden per jaar kunnen geven. Laat dit cijfer een limiet zijn, welke niet bereikbaar is, maar denk daarbij, dat wat voor Amsterdam geldt, zeker ook geldt voor alle andere groote plaatsen in ons land en dat een onderzoek naar de doelmatigheid van de distributie van sigaren, groenten, vleesch en tal van andere artikelen, voor dagelijksch gebruik noodig, zeker ook een stelselloosheid aan het licht zouden brengen, waarin een verspilling van millioenen 's jaars verscholen ligtGa naar voetnoot2). De concurrentie tusschen de honderden winkels, welke allen eenzelfde artikel voor hun ramen uitstallen, moet den prijs wel zoo laag mogelijk maken - nagalm van een oude leer -, wat uit een oogpunt van welvaart gezien, gunstig is. Op het eerste gezicht lijkt het zoo. Maar indien bij belangrijk grooter omvang van elk bedrijf door beter organisatie en minder personeel - hoeveel menschen moeten in de honderden winkels niet uren van den dag achter de toonbank zitten zonder nuttig werk te doen - de onkosten per ons brood of per kistje sigaren minder worden, ligt daarin een maatschappelijk voordeel. Prijsverlaging of kapitaalvorming vloeit er uit voort; in beide ligt een kiem voor meer werkgelegenheid. In overzeesche gewesten wordt het graan met de meest moderne middelen der techniek geoogst, gedorscht en naar de | |
[pagina 373]
| |
havens vervoerd, moderne schepen brengen het in bulkladingen naar hier. Een groot gecentraliseerd bedrijf lost de ladingen met elevators. Het bakken van het brood en de verkoop ervan geschiedt voor een groot deel echter naar methodes, welke niet den groei van een ontwikkelingsproces hebben doorgemaakt. Indien door reorganisatie van het bakkersbedrijf - om bij dit meest sprekend voorbeeld nu maar te blijven - in het bedrijf zelf bespaard kon worden en de prijs van het brood verlaagd, zou het mes van twee kanten snijden. De millioenen, welke in het bedrijf uitgespaard worden, zouden als kapitaal vrij komen en nieuwe werkgelegenheid zou er langs een omweg door geschapen kunnen worden. De prijsverlaging van het brood zou, zonder dat de werkman er schade door lijdt, een verlaging van het arbeidsloon gemakkelijker kunnen maken, dan wel een jacht naar loonsverhooging kunnen temperen. Voor den opbloei van de industrie, de export-industrie vooral, is dit van veel beteekenis. Wat voor de volksvoedingsmiddelen geldt, geldt in niet veel mindere mate voor de volkshuisvesting. De achterlijkheid van het woningbouwbedrijf maakt de huren hooger dan bij een goed georganiseerde massa-productie het geval zou zijn; de leiders in dit bedrijf kunnen - waar hun de geest van groote industrieele leiding ontbreekt - niet tegen de bouwvakarbeiders op, die daardoor abnormaal hooge loonen kunnen handhaven, terwijl zij het vraagstuk van den huizenbouw in massa technisch noch organisatorisch voldoende begrijpen. In een land, waar de werkgelegenheid, behalve van de koopkracht der eigen bevolking, zoo zeer van den bloei van de export-industrie afhankelijk is, waarbij zeker ook nog de scheepvaart en het transportbedrijf met al zijn vertakkingen genoemd mogen worden, is het van het grootste gewicht dat het zakelijk loon hoog en het geldelijk loon laag is. Voor het werkloosheidsvraagstuk is het daarom van het grootste gewicht, hoe in de samenleving de organen werken, welke de arbeidersbevolking van de eerste levensbehoeften voorzien. Daaraan hapert een en ander.
Vijftig, zestig jaren terug werd in ons land de dringende | |
[pagina 374]
| |
noodzakelijkheid gevoeld om van staatswege tal van kostbare werken uit te voeren. Thorbecke was de vertolker dezer gedachte. ‘Blijvende hetgeen wij zijn, worden wij voorbijgegaan’. Wij maken thans een soortgelijke periode door. Ook nu wordt het als een noodzakelijkheid gevoeld om meer dan één groot werk met kracht ter hand te nemen. Maar in de motieven van nu en in het verleden, bestaat verschil. In de zestiger jaren der negentiende eeuw was de handel en scheepvaart vrijwel ingeslapen, het leven ontbrak er in. Ruime toegangswateren naar de havens moesten den buitenlandschen handel trekken, een net van spoorwegen moest de verbindingen scheppen, zonder welke verkeer in het land niet mogelijk was. De energie in het bedrijfsleven moest grootendeels worden opgewekt; de Indische baten hadden niet enkel goed gedaan. Het geval staat nu iets anders. De industrie, de scheepvaart en de handel hebben een groot kwantum energie ontwikkeld. Voor inslapen dreigt allerminst gevaar. Maar de weerstanden zijn sedert de catatrophe van '14 buitensporig groot geworden. De kostprijs is nu voor meer dan één product te hoog om op de internationale markt succes te kunnen boeken. Nieuwe verkeerswegen te water (Rijn-Twenthe kanaal, verbetering van den waterweg van Amsterdam naar den Rijn, Julianakanaal) moeten transporten goedkooper maken en het product meer kans op afzet geven. Het moderne vervoermiddel te land, de auto, kan zijn functie maar betrekkelijk vervullen, gehandicapt als het is door een bedroevend slecht wegennet; verbetering der hoofdverkeerswegen wordt als dringende noodzakelijkheid gevoeld. De drooglegging der Zuiderzee moet door verbetering van waterafvoer en waterverversching de exploitatie der landen in omringende provincies voordeeliger maken. Ze voorziet voor een deel in het schrikbarend tekort aan vruchtbaar land. Het is gevaarlijk om de werkvoorziening van een toenemende bevolking enkel op den rug der industrie te schuiven; in een land, waar een groot deel der bevolking van oudsher boer was, geldt dit vooral. Uitzet der bestaansmogelijkheid voor de boerenbevolking in ons land is zeer urgent. De beteekenis van al dergelijke werken voor de vermeerdering der arbeidskansen is in hoofdzaak indirect. Zij trekken | |
[pagina 375]
| |
ongetwijfeld tijdens den aanleg arbeidskrachten. Grondwerk moet worden verricht, sluis- en brugbouw geeft behalve metselaars en betonwerkers, metaalfabrieken werk. Maar hiertegenover staat het feit, dat kapitaal wordt vastgelegd, dat anders wellicht in takken van nijverheid belegging zou gezocht hebben en deze tot grooter krachtsontwikkeling zou hebben gebracht. De rekensom welke het economisch voor- en nadeel in cijfers zuiver tegenover elkaar moet stellen, is moeilijk te geven. In de verhoogde kansen voor industrie en binnenlandsche scheepvaart, welke van de totstandkoming van groote verkeersverbeteringen het gevolg kunnen zijn, zit echter zonder twijfel een groote beteekenis voor het werkloosheidsvraagstuk. De werking op de arbeidsmarkt is dus in hoofdzaak indirect. Slechts bij de werken, welke nieuwe gronden aan den landbouwer ter bewerking geven (Zuiderzeepolders) kan van een directen invloed worden gesproken. De overheid kan zich naast de vraag of de uitvoering van bepaalde openbare werken voordeelen zal opleveren en de kans op werkgelegenheid blijvend zal vergrooten, nog een tweede vraag stellen en wel deze: kunnen plannen voor openbare werken gereed gehouden worden om in een tijd van malaise te worden uitgevoerd en kan het tempo der uitvoering zelf zoodanig worden versneld of vertraagd, dat daardoor een kracht, welke in de richting van regulariseering van de arbeidsmarkt werkt, in het leven wordt geroepen? Kan, om het kort te zeggen, de overheid met vrucht pogingen doen om de golven der conjunctuur te effenen? Het denkbeeld is herhaaldelijk besproken. In een bekend rapport, in 1909 in Engeland verschenen (report of the Royal Commission on the Poor Laws and Relief of Distress) wordt de aandacht gevraagd voor den regelenden invloed, welke van de uitvoering van openbare werken op de arbeidsmarkt zou kunnen uitgaan. De minderheid in die Commissie vooral, bouwt op het thema zeer ver voort; zij meent, dat de arbeidsreserve, voor zoover deze uit deugdelijke arbeidskrachten bestaat, met een goed regelingssysteem geheel aan werk zou kunnen worden geholpen. Dit laatste is helaas een utopie. Arbeid toch, die onmiddellijk de vacuums op de arbeidsmarkt moet aanvullen, moet van | |
[pagina 376]
| |
zeer eenvoudigen aard zijn. Bebossching, grondaanwinning, - de Commissie zegt het zelf - zijn de middelen. Maar dan profiteeren slechts enkele categorieën der werkloozen er van. Industrie-arbeiders zet men niet aan grondwerk, zonder dat het schatten kost, daargelaten nog of men hen bij grooten getale voor dit soort werk vindt. Toch is daarmede de gedachte om, zij het dan met een veel beperkter resultaat, een bepaalde categorie van openbare werken te reserveeren om als regulateur op te groote spanningen van de arbeidsmarkt te doen inwerken, niet geheel veroordeeld. De Nederlandsche Staatscommissie over de werkloosheid van 1909 heeft dit blijkbaar ook gevoeld, want zij wijdde een hoofdstuk aan de zaak. Maar ook zij voelde tal van bezwaren, o.a. de moeilijkheid om administratief de zaak te regelen. Hoeveel tijd vordert een voorbereiding, eerst door de technische, dan door de administratieve bureaux en dan nog de behandeling in de volkstegenwoordiging of in den gemeenteraad! En als dan eindelijk het besluit gevallen is - aldus de Staatscommissie - welk bestuur kan het dan aan om, na in het openbaar de economische noodzakelijkheid der uitvoering te hebben bepleit en daarmede de stemmen te hebben verworven, rustig alles op te bergen tot na eenige jaren een crisis komt? Dit bezwaar ook is zeker groot, al is het niet onoverkomelijk. Er is in deze richting wel iets te doen om leed te temperen en door het departement van arbeid is in de laatste jaren zeker met veel ijver verdienstelijk werk verricht, maar een groot middel wordt het nooit. Een groot middel wordt het reguleeringswerk nooit, niet alleen vanwege de bezwaren om het in practijk te brengen en de uiterst geringe verhouding der werken tot den heelen omvang der productie, maar vooral ook hierom niet, omdat het de oorzaken van het conjunctuur-verschijnsel onaangetast laat. Het raakt niet de speculatie, welke in de periode van de hausse, voorraden aan de markt onttrekt en door de geflatteerde prijzen, welke er het gevolg van zijn, heel het productieapparaat tot grooter krachtsontplooiïng aandrijft dan door den feitelijken toestand gemotiveerd zou zijn. Evenmin raakt het de te ver gaande credietverleening door de banken, welke bij gebrek aan een voldoend zuiver werkend statistisch apparaat, dat de feiten op het terrein van voortbrenging en verbruik op | |
[pagina 377]
| |
den voet kan volgen, er toe mee werken dat het vuur der productie te heet wordt opgestooktGa naar voetnoot1). Aan de te groote vitaliteit van de productie-organen in het hausse-proces, waardoor zij feitelijk boven hun krachten uitgroeien, zoodat een tijd van inzinking en herstel onherroepelijk volgen moet, doen reguleeringswerken niets. In gunstige gevallen toch zullen zij slechts uitwerken, dat het golfdal der conjunctuur een meer geleidelijk beloop verkrijgt; de oorzaken der depressie welke bij den opgang van de conjunctuur reeds liggen, worden niet er door verminderd.
Sommigen zien het werkloosheidsvraagstuk enkel als een loonvraagstuk. Verlaging van loon vermindert de voortbrengingskosten en maakt het den producent mogelijk zijn afzet te vergrooten, meer vraag naar werkkrachten zal daarvan het gevolg zijn. De stelling is juist, maar niet volledig. Niet het loon alleen bepaalt den omvang der werkloosheid. Al naar omstandigheden wordt de factor loon meer of minder overwegend. In tijden van groote maatschappelijke veranderingen krijgen andere factoren dan het loon zoo'n invloed, dat met de loontheorie tegen het werkloosheidsspook op weinig afdoende wijze te ageeren valt. Wat kon - om een voorbeeld van enkele jaren terug aan te halen - een loonsverlaging teweeg brengen bij een industrie, wier groote Duitsche concurrenten, dank zij inflatie van de mark, stukken beneden den prijs der wereldmarkt kon produceeren? Of wat doet een Duitsche kolenmijn met loonsverlaging in een tijd, waarin de voorraden verre boven de vraag zijn opgehoopt, als het loon bovendien reeds tot een peil gezakt is, waarop geen mijnwerker met zijn gezin zich kan handhaven? Een verdere daling van het loon geeft dan geen daling van productiekosten; de loonuitgaven worden wel minder, maar van halve menschen krijgt men geen vollen arbeid. In zulke gevallen worden andere factoren overheerschend. Maar zoodra de lijn der op- en neergangen in de conjunctuur haar scherpe crisispunten voorbij is, herwint de factor | |
[pagina 378]
| |
loon weer aan beteekenis in het werkloosheidsprobleem. Natuurlijk in de eerste plaats in die bedrijven, waar de loonpost een belangrijk deel der kosten uitmaakt. Een loonsverlaging werkt dan onmiddellijk in, terwijl een reorganisatie in den regel veel voeten in de aarde heeft. De laatste werkt op den duur pas verlagend op de uitgaven; zij kan zelfs gepaard gaan met tijdelijk hooger kosten. Dit alles maakt, dat in de dagelijksche practijk de invloed van het loon op den omvang der werkgelegenheid vóór alles aan den dag treedt. Maar de zaak groot ziende en werkend op de toekomst moet bij de bestrijding van werkloosheid op maatregelen van wijder strekking worden gezonnen. Alle krachten zullen moeten worden samengetrokken om een complex van hervormingen tot stand te brengen, waarvan wij er in dit artikel eenige vluchtig hebben aangeduid. In abstracto samengevat gaat het erom om het vraagstuk der werkloosheid als een welvaartsprobleem te zien. Een groote taak ligt vóór ons. In hoever die volbracht kan worden is niet in de laatste plaats een kwestie van mentaliteit. Zoolang negativisme in een groot deel der Europeesche landen heerscht, kan van een ernstige bestrijding van werkloosheid niet veel komen. Zoolang gekanker en sloopende critiek in de produceerende onderneming zoowel als in het besturende regeeringsorgaan de hoofden vertroebelen, zoolang kan niet de geest verrijzen die overal nieuw leven in moet blazen. Want tenslotte gaat het om de gezamenlijke daad.
Ir. A. Plate. |
|