De Gids. Jaargang 90(1926)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 344] [p. 344] De harmonicaspeler. 1. In het portiek van 't hooge huis met rozelaars aan beide kant, staat met zijn oud accordion de muzikant. Een wijs, die schommelend versprong, trok hij van hand tot hand. En ik bleef staan zoolang dit zong. 2. Een hand stak uit het kleine luik der deur, met traliën ter portiek, en wees het eind en stak met drift in de muziek. De wijs viel zijwaarts af en zweeg. Een vogel, die met lamme wiek Schuin uit de lucht ter aarde zeeg. 3. Daar leefde weer aan d'andere deur, voor vensters, waar de granium rood, en waar de eerste kamertulp haar kroon ontsloot, een kleine wals, die, traag als wier wat wiegde over dezen nood van bloemen daar en wanhoop hier. [pagina 345] [p. 345] 4. Terzijde van het woelig plein. Waar trams vergieren naar de vert, heeft hij ten derde maal zijn lied ter weerszij uitgesperd. Temidden 't volk, een wrev'lig vorst, droeg hij, totdat het schemer werd, walsen en dansen op zijn borst. 5. Walsen en dansen in de stad! De blinden zijn al toegedaan. Er is naar 't vierkant van de lucht iets opgegaan. De blinde hemel ving het lied. Met alle wolken is 't vergaan. Ook deze woorden zijn het niet. Martien Beversluis. Vorige Volgende