De Gids. Jaargang 90(1926)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 342] [p. 342] Verzen. Adam. Toen hij sliep, heeft een stem hem aangeraakt Als een voorbij ruischende, snelle vleugel. En in den held'ren nacht is hij ontwaakt En kuste Eva en beklom den heuvel. En de verrukkingen aller seizoenen Waren glinsterend om zijn heerlijk hoofd: Wilde sneeuwvlokken en teedere bloemen En diepe geuren van het najaarsooft. En toen hij andermaal het paradijs Intoog met stralend, gelukzalig zwaard Gaven engelen zelf den appel prijs, Want liefde had zijn schuld geëvenaard. [pagina 343] [p. 343] Het zieke meisje. Zij sloot haar oogen voor de wreede zon en Ontvoer volkomen de aanwezigheid Der anderen. Zij heeft zich diep bezonnen, Zij was alleen geweest ten allen tijd. Achter haar warme oogleden begonnen De fluisteringen van de eeuwigheid. Waarom was zij niet eerder overwonnen En van haar liefde en haar smart bevrijd? - Toen zij haar oogen eind'lijk opende Waren er stemmen en zij zocht bevreesd De zachte streeling van een teed're hand. Zij glimlachte, maar sprak niet van het land Waarin zij diep verloren was geweest, Want zij bevond zich weder hopende. Anthonie Donker. Vorige Volgende