De Gids. Jaargang 90(1926)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 339] [p. 339] Kleine legenden. Slapende Kinderen. De kindren sliepen in één kamer saâm. De bedden stonden met de smalle zijde Tegen den wand en over de gespreide Dekens lag vreemd de schaduw van het raam. Zij sliepen zoo gerust, dat geen van hen Ontwaakte, toen twee donkre scherp omlijnde Gestalten gingen langs het voeteneinde Der bedden, waar de kindren ademden. Het was de Dood met Ziekte zijn genoot, Die aan elkander elk der kindren wezen, Alsof zij nog niet wisten wie 't zou wezen... Soms keek de Ziekte zwijgend naar den Dood. Maar toen zij zagen hoe elk kind in bed Zijn liefste speelgoed bij zich had genomen, Moest op hun streng gelaat een glimlach komen, Een glimlach die de kindren heeft gered. [pagina 340] [p. 340] De Kindrbn zijn gestorven op de hei. De kindren zijn gestorven op de hei Het was een sneeuwnacht. De Wind was erbij. Hij blies de sneeuw over de wijde landen En sloeg de kindren met ijskoude handen In het gezicht: als blinden vielen zij. Toen heeft de harde wind uit medelij Hen stilaan toegedekt met sneeuwen sprei... De kindren zijn gestorven op de hei. [pagina 341] [p. 341] De Vreemde Kinderen. Onder 't dak met mos begroeid Zijn twee kleine ramen. Rozenstruik ertusschen bloeit. Kindren wonen samen In dat huis. Maar niemand weet Hoe het verre land wel heet Waarvandaan zij kwamen. De eene houdt de kamers schoon, Doet het vaatwerk blinken. De ander laat den zuivren toon Van zijn fluitspel klinken En een derde zorgt voor brood. Waar nooit vreemde werd genood, Eten zij en drinken. 's Avonds zijn de kindren moe. Voor de kleine ramen Doen zij dan de luiken toe En zij slapen samen Hoofd aan hoofd en hand in hand En zij droomen van het land Waarvandaan zij kwamen. J.J. van Geuns. Vorige Volgende