‘De eenvoudige waarheid’ nopens de beschuldigingen van verraad, zoowel van Nederlandsche als van Lomboksche zijde jegens hem geuit ‘komt hierop neder’, zegt de Heer Liefrinck, ‘dat door hem met zijn helderen blik en goed politiek inzicht van den beginne af aan is begrepen dat, het kostte wat het wilde, een oorlog met het Ned. Ind. Gouvernement voorkomen moest worden en dat het anders met het Balische bestuur op Lombok gedaan zoude zijn. Al zijn streven was er daarom op gericht eene minnelijke schikking tot stand te brengen, doch de omstandigheden zijn hem te machtig geweest en eerst toen aan de zaak geen helpen meer was, heeft hij er zich aan onttrokken om niet zelf mede gecompromiteerd te worden. Onmiddellijk, nadat in dien gedenkwaardigen nacht (van 25 op 26 Aug. 1894) de eerste schoten gewisseld waren, heeft hij zijne manschappen verzameld en is met hen naar het Noorden getrokken, alwaar hij de eerste gelegenheid die zich aanbood, benutte om naar Karangasem terug te keeren’ (Ind. Gen. 30 Dec. 1902 blz. 152).
Zoo is ook aan schrijver dezes door Balische hoofden op Lombok verteld, dat Goesti Gdé Djitantik het mogelijke gedaan heeft om den overval op onze troepen te voorkomen. Hij moet o.a. aan den Lombokschen vorst de vraag gesteld hebben: wat zal er gebeuren, wanneer een steen tegen een ei botst? Maar zijn betoog maakte op den vorst minder indruk dan dat van diens krijgsoversten, welke als een gevolg van de zending van onze colonnes naar Midden- en Oost-Lombok naar Tjakra Negara teruggekeerd, wezen op den hachelijken toestand van onze troepen temidden van de kleimuren van die hoofdstad. Deze aanvoerders, die bij hun poging om den opstand der Sassaks te onderdrukken de noodige krijgservaring hadden opgedaan, hebben het pleit bij den vorst gewonnen. En toen de eerste maatregelen tot den overval werden getroffen: het voor den strijd van man tegen man op juiste lengte afkappen der lange statielansen, moet Goesti Gdé Djilantik het besluit hebben genomen met de zijnen van het tooneel van den krijg te verdwijnen.
Had hij de onzen moeten waarschuwen? Had hij aan de zijde van zijn wettigen leenheer moeten meevechten tegen diens Europeeschen vijand? Al naar men aan de ééne of aan de andere zijde stond mocht men het een of het andere gehoopt