| |
| |
| |
Na den slag.
Een van de ‘bons mots’, die op dien ongelukkigen Dinsdag 16 Maart, den dag dat het besluit tot verdaging van Duitschland's toetreden tot den Volkenbond genomen werd, te Genève de ronde deden, was, dat den vorigen dag de toestand ernstig was, maar niet hopeloos, dat hij nu daarentegen hopeloos, maar niet ernstig was. Dit ‘niet ernstig’ sloeg hierop, dat Locarno geen gevaar liep, en Duitschland zijn aanvraag tot toetreding niet zou terugnemen, doch tot de Septemberzitting zou handhaven. Wie hieruit echter zou willen opmaken, dat men in de kringen der Vergadering zich van den afloop der zitting weinig heeft aangetrokken, zou zich deerlijk vergissen. Op geen der zes voorafgaande Vergaderingen heerschte ooit zulk een verslagenheid als in de laatste twee dagen der Maart-bijeenkomst. Iedereen begreep den indruk, dien deze mislukking op de buitenwereld moest maken, en voorvoelde den slag, die aan het gezag van den Volkenbond zou worden toegebracht. Menig afgevaardigde gaf dien Dinsdagavond zijn gemoed lucht in termen, die heel wat moesten worden afgeschaafd voor zij geschikt zouden zijn den volgenden dag van het podium in de Salle de la Réformation de wereld te worden ingezonden.
Er was inderdaad reden, met zorg den indruk tegemoet te zien dien het gebeurde zou maken. Het heeft geen nut het te verbloemen: het aanzien van den Volkenbond heeft er geweldig door geleden. Zijn prestige, dat de laatste jaren groeide op een wijze, die zelfs menig voorstander verbaasde, is plots angstig verkleind. De ‘zie-je-wel's’ en ‘ik heb het altijd wel
| |
| |
gezegd's’ steken fier het hoofd op en kwetteren weer lustig hun oude melodie. De propaganda voor de Volkenbondsidee is verflauwd; de Volkenbondsvereenigingen pogen haar onthutste afdeelingen het hart te sterken met bemoedigende circulaires; de tijd van Volkenbondshoogconjunctuur heeft plaats gemaakt voor groote malaise.
‘O Bund, du Hund, du bist nicht gesund’, heeft men eens van den Duitschen Bond gezongen. Men herhaalt het thans van den Volkenbond. Met recht? Of laat de gezondheid van den hond, behoudens dan eenige neerslachtigheid, weinig te wenschen over, en ligt de fout eerder bij hen, die zich hadden gesuggereerd dat hij een leeuw was?
Men heeft in den Volkenbond een lichaam willen zien dat zou staan buiten de politiek, boven de diplomatie. Aan het onheil, dat de blinde staatszucht had gebrouwen, aan de rampen, die kortzichtige diplomatie over de wereld had gebracht, was voortaan paal en perk gesteld. Een organisatie was in het leven geroepen, die, met ter zijde stelling van deze duistere machten, de wereld in nieuwe banen zou leiden. Statenegoïsme en machtsbegeerte zouden zich in deze nieuwe ordening niet meer kunnen openbaren; het belang van den eenling zou ondergeschikt worden gemaakt aan dat van de gemeenschap: een nieuwe mentaliteit der volken had zich geopenbaard, een nieuwe aera in de menschelijke samenleving was aangebroken.
Es ist dafür gesorgt, dasz die Bäume nicht in den Himmel wachsen. Nadat de Volkenbond zes jaren bestaan heeft ontstaat in zijn boezem een zoo hevige strijd, dat de te Genève verzamelde leden niet anders weten te doen dan de zitting op te heffen, in de hoop, dat de tijd raad zal schaffen. En waarover loopt het meeningsverschil? Staan levensbelangen der volkeren op het spel, gaat het over het prijsgeven der zelfstandigheid, over kwesties van oorlog of vrede, over deelneming aan gewapende Volkenbondsactie of economische sancties? Neen; het gaat erover, wie een zetel zal krijgen in den Raad! Dáárvoor zijn tien dagen lang vertegenwoordigers van bijna 50 staten bijeen, dáárvoor zijn de leidende figuren der internationale politiek dag en nacht in de weer tot het zoeken van oplossingen en compromissen; dáárvoor zijn de kopstukken der journalistiek uit de geheele wereld samen- | |
| |
gestroomd. Dat de toelating van Duitschland, met toewijzing van een permanenten zetel, zal zijn in het belang van den Bond, daarover bestaat eenstemmigheid. Dat reorganisatie van den Raad in studie dient te worden genomen, ook daarover is men het eens. Maar wat zich hier openbaart is: zucht om de medewerking tot datgene, wat het algemeen belang eischt, van het verkrijgen van voordeelen voor het eigen land afhankelijk te stellen; weigering, om nationale eigenliefde ondergeschikt te maken aan het welzijn van de gemeenschap.
Er zijn er, op wie de door Brazilië voor zijn houding aangevoerde argumenten toch wel eenigen indruk hebben gemaakt. Is het wel billijk, vragen zij, dat de 20 Amerikaansche staten, die lid van den Bond zijn, op geen enkelen permanenten zetel kunnen aanspraak maken? Is het wel zoo te laken in Brazilië, dat het den eisch van ruimer vertegenwoordiging van de staten der nieuwe wereld deed hooren? Men kan hierop antwoorden, dat het er niet om gaat, of de tegenwoordige constitutie van den Bond een voldoende vertegenwoordiging der Amerikaansche staten waarborgt, maar of men de opneming van Duitschland van de vervulling van desiderata te dien opzichte had mogen afhankelijk maken. Alle overige ter Vergadering aanwezige Amerikaansche staten hebben deze vraag ontkennend beantwoord; namens hen legde de gedelegeerde van Paraguay de verklaring af, dat de Amerikaansche delegaties ‘tenant compte de la gravité de la situation actuelle à la Société des Nations, tenant compte des intérêts de la paix universelle, et tenant compte de la nécessité que les Etats américains exercent une action en faveur de la réconciliation entre les peuples d'Europe, expriment à M. l'Ambassadeur de Mello-Franco le désir des dites délégations que le Brésil facilite par les moyens qu'il estime les plus opportuns l'accord unanime du Conseil afin de résoudre les difficultés qui empêchent sa décision’. Brazilië kan zich dus, als het de medewerking tot opneming van Duitschland onder de vaste Raadsleden van het verkrijgen van een vasten zetel voor zichzelf afhankelijk stelt, kwalijk als ‘spokesman’ van de Amerikaansche staten opwerpen.
Men kan de vraag stellen of het wel aangaat, de toekomst van den Bond zoo donker in te zien omdat één lid zich niet voldoende doordrongen zou hebben getoond van het saam- | |
| |
hoorigheidsgevoel, dat den Volkenbond moet kenmerken. Het antwoord moet hierop zijn: meent ge werkelijk, dat het hier slechts één lid gold? Zeker, men mag niet beweren dat Brazilië niet op eigen initiatief zou hebben gehandeld, maar iets anders is, of niet voor verschillende Europeesche mogendheden het optreden van Brazilië een uitkomst is geweest, omdat nu door hen niet gewenschte oplossingen werden voorkomen zonder dat op hen het odium van de mislukking der conferentie kwam te vallen. De voorstelling, als zoude een eensgezind, solidair Europa droef te moede het werk van den Amerikaanschen spelbreker hebben aanschouwd, getuigt meer van een onbedorven gemoed dan van een juist inzicht in hetgeen zich inderdaad te Genève heeft afgespeeld.
Voor wie in den Volkenbond een orgaan heeft gezien, waarin statenzelfzucht geen rol meer zou spelen, is dit alles hoogst ontmoedigend. Maar had men dan niet het recht om de verwachtingen zoo hoog te spannen? Mocht men niet aannemen dat de ellende, die de oorlog over de volken had gebracht, hun ten slotte de oogen had geopend voor het feit, dat de tot dusver ingeslagen weg tot den afgrond leidde, tot steeds onmenschelijker en wreeder oorlogen en tot onderlinge vernietiging? Was de Volkenbond niet een uiting van een nieuwen geest, die in het menschdom was gevaren, was hij niet het teeken, dat een sfeer van onderling vertrouwen de plaats zou innemen van het stelsel van zelfzucht, naijver, intimidatie en machtsevenwicht, dat de vorige eeuw het heerschende was geweest? En nu die geest reeds zóó kort na het doorstane leed van den Wereldoorlog niet meer aanwezig blijkt, welk nut kan men nu nog van den Volkenbond verwachten? Is het dan niet beter, deze poging als mislukt op te geven?
Dat de werkelijkheid niet aan idealistische verbeelding beantwoordt moge een reden zijn om luchtkasteelen af te breken, maar niet om aan den Volkenbond zelf, zooals hij is, de hand te slaan. Zijn fundamenten zijn stevig genoeg om deze Maartsche bui - en de stormen, die nog zullen komen - te weerstaan; wat hij slechts vraagt zijn: arbeiders, die niet volstaan met zichzelven en anderen te suggereeren, dat het gebouw voltooid is, maar die bereid zijn om van den grond af, steen voor steen, het bouwwerk op te trekken.
De Volkenbond is niet een bond van brave pacifisten, die
| |
| |
elkander trachten te overtroeven in treffende theorieën over internationale broederschap. Was hij dat wel, dan zouden niet de leidende staatslieden der wereld te Genève den tiendaagschen veldtocht hebben gevoerd voor de bezetting der bestuurszetels; dan zouden zij wel hebben volstaan met deze corporatie hun zegen te geven, en er zich verder niets van aan te trekken. De felle kamp om de zetels bewijst meer dan iets anders, dat de Volkenbond is geworden tot een realiteit in het leven der volken, dat zijn geest niet zweeft boven de aarde maar gericht is op de werkelijkheid. Het verschijnen van den Volkenbond beteekent niet een plotseling opgeven van aspiraties en idealen, die tot dusver de volken bezielden, niet het einde van machtsbegeerte en statenegoïsme, niet het verdwijnen van belangentegenstellingen en conflicten. Het beteekent, dat de interdependentie tusschen de volken tenslotte zoodanige afmetingen heeft verkregen, dat het besef van de noodzakelkijheid eener internationale ordening zich baan heeft gebroken en vasten vorm aangenomen. Het beteekent het begin van die systematische ordening der statenmaatschappij, die onmisbaar is om, op den duur, aan het recht de heerschappij te verschaffen over het geweld.
Alles heeft zijn tijd noodig. Dat de aaneensluiting der individuen tot steeds uitgebreider groepen niet bij den staat kon eindigen, maar bij toenemende belangengemeenschap, toenemende economische afhankelijkheid, toenemende verkeersmogelijkheden, ook de staatsgrenzen niet zou ontzien en een ordening noodzakelijk maken, die - zonder die grenzen uit te wisschen - zich over de staten heen zou welven, het is iets dat vele groote geesten reeds eeuwen geleden hebben voorzien. Langzaam heeft de evolutie zich voltrokken. Lang, al te lang, heeft de statenmaatschappij een bedenkelijke gelijkenis vertoond met een gezelschap op het ‘vroolijke rad’ op de kermis. Steeds heftiger werd in dit ongeordend agglomeraat de botsing der belangen. Tot zich het proces begint te voltrekken, dat de kleinere rechtsgemeenschappen alle hebben doorloopen: de veelheid sluit zich aaneen tot hoogere eenheid. Niet in dien zin, dat daarin de subjecten zich oplossen, maar dat zij een nieuwe ordening gaan vormen, waarin de onderling tegenstrijdige belangen een gemeenschappelijke, op het welzijn van de geheele groep gerichte regeling zullen
| |
| |
ondergaan. De uiteenloopende belangen en opvattingen te vereenigen en te verzoenen vereischt echter een saamhoorigheidsgevoel, dat onder de, in den leer der ‘souvereiniteit’ opgegroeide, volken nog slechts zeer rudimentair is ontwikkeld. Nog al te zeer ontbreken dientengevolge voldoende rechtsgedachten, bestemd om de gedragingen der staten te normeeren, en onvermijdelijk zal dit gebrek aan internationale rechtsregelen zijn terugslag doen gevoelen op bestuur, op rechtspraak en op rechtshandhaving.
Wat men het Volkenbondverdrag ook zou kunnen verwijten, zeker niet, dat het zich hiervan geen rekenschap heeft gegeven. Het heeft op dit gebied zeer voorzichtig willen zijn en daarom de nieuwe statenassociatie gesteld op de basis van het unanimiteitsbeginsel. Begreep men dan niet dat men aldus kans liep de werkzaamheid van den Bond te ‘verlammen’, dat dientengevolge Europa de ‘vernedering’ zou kunnen ondergaan, zijn wil door een of andere negerrepubliek te zien verijdeld? Men heeft het heel goed begrepen, maar men heeft óók begrepen, dat aanvaarding van het meerderheidsbeginsel slechts daar kan worden geëischt, waar een gemeenschappelijke rechtsidee de verschillende deelen hecht te samen bindt.
De onmiddellijk te verwachten resultaten van een op de leest der unanimiteit geschoeiden bond der volken mogen dan niet verbijsterend zijn, men heeft althans den grondslag gelegd voor een ordening, die niet een even glorieus als kortstondig heldenbestaan op papier zal voeren, maar die inderdaad de belofte in zich houdt van groeiende ontwikkeling en invloed. Men bedenke het wel: ce n'est que le premier pas qui coûte. Een ontzaglijke weerstand is te overwinnen geweest voor het beginsel van een systematisch geordende statenmaatschappij kon worden aanvaard. Dit is een sprong geweest in de historie, een vrucht van den wereldoorlog, welke velen, die niet voldoende bekend zijn met de geschiedenis der internationale rechtsontwikkeling, niet op de juiste waarde vermogen te schatten. Dat wij er hiermede niet zijn, dat een harmonische samenleving méér eischt dan uitsluitend het ontwerpen van het kader, waarbinnen de organisatie zich zal kunnen ontwikkelen, dat, met name, de volken zich moeten doordringen van de, noodzaak van offers op het gebied van nationale
| |
| |
eigenliefde en vermeende nationale belangen - het is ongetwijfeld waar. Maar even waar is, dat voor de ontwikkeling van den internationalen geest juist de aanwezigheid van dit kader van de grootste beteekenis is. Geleidelijk moeten de volken tot het denkbeeld van een algemeene statenmaatschappij worden opgevoed, en voor die opvoeding is méér noodig dan jammeren over het gebrek aan broederliefde, meer dan het aanheffen van daverende leuzen als ‘ontwapening’ en ‘nooit meer oorlog’. De volken moeten geschoold worden in de idee der internationale samenwerking en de leerschool daarvoor is Genève.
Zes leerjaren beteekenen nog niet heel veel in het leven der volken. Maar zelfs dan, wanneer de volkeren met het denkbeeld eener geordende statengemeenschap meer vertrouwd zullen zijn geraakt, verwachte men toch niet dat de samenkomsten in de Volkenbondsstad het karakter zullen dragen van wat het Leger des Heils een ‘zelfverloocheningsweek’ pleegt te noemen. De volken zullen daar komen met hun eigen belangen en hun eigen idealen, die zij steeds geneigd zullen zijn als meerwaardig te zien in vergelijking met die van anderen, en ook hier zal wrijving en botsing van inzichten niet uitblijven. Hoe zou men kunnen verwachten, dat de moeilijkheden, waarmede de behartiging der gemeenschapsbelangen in het beperkte bestek van den staat gepaard gaat, aan de internationale ordening zouden worden bespaard?
Hoofdzaak is, dat de grondvesten waarop de nieuwe bouw zal worden opgetrokken, deugdelijk zijn. Heeft de Maartzitting aangetoond, dat de Volkenbondsconstitutie in dit opzicht te kort schiet en herziening behoeft? Moet met den eenstemmigheidseisch worden gebroken? Is de opzet te groot geweest, en dient de aaneensluiting eerst op kleiner schaal te beginnen? Behoort de samenstelling van den Raad te worden gewijzigd?
Over de opheffing van den eenstemmigheidseisch, zal, na hetgeen reeds hierboven werd opgemerkt, niet veel meer behoeven te worden gezegd. De wereld is er nog niet rijp voor. Het Volkenbondverdrag is behoedzaam begonnen hier en daar het beginsel te doorbreken, de practijk is nog wat verder in dezelfde richting gegaan, doch er zal nog heel wat moeten gebeuren voor men het meerderheidsbeginsel in de inter- | |
| |
nationale samenleving op denzelfden voet aanvaardt als thans binnen de staatsgrenzen het geval is.
Evenmin is heil te verwachten van de groepeering op regionalen grondslag als overgangsvorm tot een mundiale gemeenschap. De Pan-Europa idee berust op de onzuivere grondgedachte, dat de belangengemeenschap tusschen de Europeesche staten onderling per se grooter is dan die tusschen hen en buiten-Europeesche landen. De kampioen van deze idee, Coudenhove Kalergi, komt zelfs tot de dwaasheid, Engeland van de Vereenigde Staten van Europa uit te sluiten. Wie het er werkelijk om te doen is, de tegenstellingen tusschen staten en werelddeelen te overbruggen, moet niet beginnen door dergelijke kunstmatige groepeeringen nieuw separatisme aan te kweeken. Dat het ditmaal een niet-Europeesche staat was, die het odium van de mislukking der Maart-conferentie op zich laadde, zal alleen hem tot de Pan-Europa-idee kunnen bekeeren, die opzettelijk zijn oogen sluit voor de tegenstellingen, die juist onder de Europeesche mogendheden zich op deze bijeenkomst openbaarden.
Tenslotte de Raadsuitbreiding. De Raad is, naar den oorspronkelijken opzet, een klein, maar krachtig college, dat zich in de eerste plaats de bestuurstaak in den Volkenbond ziet toevertrouwd. De groote mogendheden hebben daarin de leiding, niet alleen doordat het Volkenbondverdrag haar numeriek de meerderheid toekende - 5 van de 9 zetels - maar ook doordat zij permanent daarin zitting zouden hebben, terwijl de overige leden slechts voor een bepaalden tijd zouden worden gekozen. Wie aan deze ‘ongelijkheid’ tusschen de staten aanstoot neemt, geeft weder blijk van dat gemis aan realiteitszin, dat in waarheid doodend is voor de Volkenbondsidee. Het is nu eenmaal niet te verwachten, dat Engeland, Frankrijk, Italië, zich blijmoedig zullen gedragen naar de aanwijzingen van Albanië, Luxemburg, Perzië, Guatemala, Abessinië. De Raad kan niet een krachtig bestuursorgaan zijn, als hij niet steeds een vertegenwoordiging vormt van de groote mogendheden. Daarom is het rationeel dat deze een vasten zetel hebben. De invloed der overige staten openbaart zich in de formeel aan den Raad gecoördineerde, practisch echter een zekere supervisie uitoefenende Vergadering, waarin volkomen gelijkheid tusschen groote en kleine mogendheden
| |
| |
bestaat, en in een medewerking in den Raad zelve door een zeer beperkte vertegenwoordiging dezer staten.
Het begint meer en meer er op te lijken, dat men met dezen opzet te hoog heeft gegrepen. De aanvaarding van dit kleine bestuursorgaan veronderstelt een internationaal solidariteitsgevoel, dat nog niet aanwezig blijkt. Vandaar een zich reeds in de eerste jaren van 's Bonds bestaan openbarende drang tot uitbreiding van den Raad. Aanvankelijk leidende tot de vermeerdering van het aantal niet-permanente zetels van 4 op 6 in 1922, beoogt dit streven thans den Raad geheel van karakter te doen veranderen. Niet langer wenscht men daarin te zien het college, waarin de groote mogendheden de leiding - en de onverbrekelijk daarmede verbonden verantwoordelijkheid - bezitten, maar men wil den Raad maken tot een afspiegeling van de politieke aspiraties en tegenstellingen, die zich onder de leden openbaren. Reeds tot viermaal toe, te beginnen in 1922, had China de Vergadering een resolutie weten te doen aannemen, waarin de wenschelijkheid werd uitgesproken ‘que l'Assemblée, dans l'élection des six Membres non permanents du Conceil, établisse son choix en tenant compte des divisions géographiques dominantes, des grandes familles ethniques, des différentes traditions religieuses, des divers types de civilisation et des sources principales de richesse’. Thans gaat men verder en streeft naar vertegenwoordiging van alle leden, zij het ook dat uitsluitend de groote mogendheden een vasten zetel zullen bezetten, terwijl de andere groepsgewijze in den Raad zijn vertegenwoordigd, en in elke groep de leden elkander zullen afwisselen. Een der groepen denkt men zich gevormd door de kleine Entente, een andere door de z.g. ex-neutralen: Nederland, Zwitserland en de drie Scandinavische staten. De Amerikanen, twintig in getal, zullen in zoodanig systeem van groepsvertegenwoordiging zeker op meer dan twee zetels - het aantal dat zij thans bezitten - aanspraak maken.
Van deze hervorming zal men moeten getuigen, dat zij een aanmerkelijke stap terug is bij den oorspronkelijken opzet. Het is typeerend hoe de schaduwzijde van het hedendaagsche parlementarisme: verzwakking der bestuurskracht, zich ook terstond in de tusschenstaatsche ordening openbaart zoodra deze naar eenigszins overeenkomstige richtlijnen wordt opge- | |
| |
bouwd. De nadeelen van het aangeprezen systeem springen in het oog: het creëert en handhaaft kunstmatige allianties; het dwingt ertoe aan landen, die buiten een duidelijk aanwijsbaar groepsverband staan, òf een ongemotiveerden vasten zetel toe te kennen, òf hen in een groep onder te brengen zonder dat voldoende eenheid van belangen bestaat; het zal leiden tot een nieuwe uitbreiding van den Raad, met de daaraan verbonden gevaren: vermindering van executieve kracht, verslapping van verantwoordelijkheidsgevoel, verkleining van den invloed der Vergadering.
De Volkenbondscommissie, door den Raad in de maand Mei te Genève bijeengeroepen, zal zich met dit probleem ter voorbereiding van de aanstaande Septembervergadering moeten bezig houden. Zoolang men kan aannemen, dat het internationale saamhoorigheidsgevoel genoeg is ontwikkeld, om een samenstelling van den Raad als in het Volkenbondverdrag ontworpen te handhaven, is het zaak, tegen deze nieuwe richting te velde te trekken, gelijk Nederland in 1922 reeds deed, toen het gold de uitbreiding van het aantal niet-permanente zetels. Maar blijkt het werkelijk, dat de wereld nog niet rijp is dit stelsel te aanvaarden, dan zou het getuigen van een zelfde gemis aan zin voor realiteit, als hierboven werd gewraakt, wanneer men er de volkerengemeenschap niettemin aan wilde blijven binden. Toekenning van vaste zetels aan andere landen dan de groote mogendheden - het ergste euvel - zal aldus wellicht kunnen worden gekeerd. Het lijkt ook niet onwaarschijnlijk dat de moeilijkheden aan de groepsformeering verbonden, ervan zullen afhouden, de groepeeringen formeel vast te leggen; het resultaat zou dan zijn een zoodanige uitbreiding van het aantal niet-permanente zetels, dat een vertegenwoordiging van de thans zich op den voorgrond dringende of ad hoc gevormde groepen mogelijk zal worden gemaakt. Wij vreezen, dat deze schrede achteruit den Volkenbond niet zal worden bespaard.
Learn to labour and to wait. Werken alleen is niet voldoende, wij moeten ook leeren wachten.
's-Gravenhage, 10 April 1926.
J.P.A. François. |
|