De Gids. Jaargang 90
(1926)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |
Welkom!Ga naar voetnoot1)Te bestemder tijd, doch op een dag van groote hitte, meldde zich de gebeurtenis, welke Letje weder tot de gelijke van haar vriendin Françoise zou maken. Mama meende, met den toegeeflijken glimlach, dien de eene generatie voor de zwakheden der andere over heeft: dat zij het, schoon correct, ‘wel wat gauw’ vond. Zij had zich, als moeder, jong weten te houden, droeg, wijl iedereen oordeelde dat het kon, nog ronde hoeden met een rand... Het grootmoederschap stelde weder andere eischen. Daarentegen was Letje, terwijl zij in al haar presentie naast den wagen met Françoise's ‘Fransje’ door het park wandelde, met dezen ijver der voorzienigheid slechts ingenomen. Niet alleen om de bestemming der vrouw, waaraan zij prompt beantwoordde, om de waardigheid, die zij ten toon spreidde, om de kanten doopjurk, welke Oma, kras, maar een mensch van den dag, nog bijtijds aan de luiermand had kunnen toevoegen... bovenal omdat zij nu voortaan weer zou weten wat den geheelen dag uit te voeren in de lieve duiventil, waar ze met Adriaan de meubels, de piano, het schoorsteengarnituur en de crapauds, nu al negen maanden van de eene suite naar de andere had verhuisd; tot alle artistieke mogelijkheden uitgeput waren. De drie Zondagen, waarop Mijnheer en Mevrouw ontvingen - een doorslaand succès, de kanapé van geplet pluch was, om zoo te zeggen, niet koud geworden, en de nieuwe Rika had met hulp van Adriaan den geregelden dienst van vóór- tot kamerdeur maar nauwelijks kunnen onderhou- | |
[pagina 201]
| |
den - was de stedelijke belangstelling plotseling verflauwd en het ‘salon’, onverwarmd en zelden gelucht, geworden tot het denkbeeldig bezit, waartoe zijn stand den burger verplicht. Thans echter strekte daar de rose wieg haar zwanenhals over het antiek van namaak Louis-Seize, over het kastje met geslepen ruitjes en de huwelijksbijdragen, welke niemand voor zichzelf zou hebben uitgekozen, over de poëzie van het eindelijk-alleen-zijn. Thans stonden daar de luiermand, het badje, de weegschaal, die de piano barricadeerden, - voor de kunst ontbrak Letje voorloopig toch de noodige tijd - thans lag daar, over den kanapé-rug uitgespreid, de doopjurk van echte Mechelsche kant en berekend op een baker van meer dan middelbare lengte. Op de tafel daarvóór rammelde bij elken tred de zilveren rammelaar, het geschenk van de grootouders van vaderszijde, en daarnaast wachtte het kalfsleeren album, de jonge moeder aangeboden om er de belangrijke data in het leven van haar kind, zijn guitige avonturen, zijn lieve gezegdes, zijn litteraire invallen kortom, onverwijld in op te teekenen. Wanneer Letje haar hoofd tusschen de gordijntjes door stak in den rozenrooden tempel van dit nieuwe geluk en op het kleine kussen met het groote monogram het mysterie met twee oortjes en een kuifje alreeds onthuld droomde, week haar herinnering aan het verleden met Mama, Papa en Oma, het intermezzo met Adriaan, ja, al wat haar leven tot dusver belangwekkend had gemaakt, hoe langer hoe verder terug, en was het eigenlijk alleen nog de vriendschap met Françoise - de pionierster van dit moederschap - welke tusschen deze muren stand hield. Er onverhoeds tot nieuwen bloei geraakte. Want de ervaren Françoise was tegen de getrouwde vrouw, die er nu toch haast alles van wist, lang niet meer zoo gesloten als voorheen, in het twijfelachtig stadium der verloving, waarin men ook wat de vriendschap betreft, nooit weet waar men aan toe is, tot waar men vertrouwelijk gaan kan, en bij welke vervoering men den sluier weder moet laten vallen... Dat had nu zoo geen nood meer. Letje, over vele schromen heen, leende van haar vriendin een passend boekje, met een ooievaar op hemelsblauwen omslag, en binnenin plaatjes, die zij, al heiligde het doel de middelen, nog maar half eerbaar kon vinden. Terwijl het ook Françoise was, welke haar daarbij de noodige naturalistische inlichtingen verstrekte, waarvan | |
[pagina 202]
| |
Letje - een heldin zou zij wel nooit worden al bezat ze vele goede eigenschappen - het kippenvel bekroop. Niettemin gedijde de vriendschap zoowel van de gecopieerde kaperpatroontjes als van menig bloedig détail, en schenen de verschillen, die haar in de latere jaren eenigermate van elkander verwijderd hadden, op een enkel punt na: dat der echtgenooten, welke niet harmonieerden, bijgelegd. De man van Françoise bleef zich wegens het sla-olie-dividend verheven gevoelen boven den pro-deo-advocaat, dien de man van Letje nog was, en deze maatschappelijke voorsprong zou zelfs door het gedeeld vaderschap niet te vereffenen zijn, waar de mannelijke positie boven de poëzie van het huisgezin pleegt te gaan. Maar dit bleef een bijomstandigheid, waarvan de vrouwen zich niets behoefden aan te trekken. Letje zelfs zóó weinig, dat zij, in een opwelling van moederlijke sympathie, en vijfentwintig jaren op de toekomst vóóruit snellend, haar aanstaand Letje - haar hartewensch was twijfelloos: een meisje - beloofde aan den jeugdigen Frans, welke dien dag zijn eersten tand kreeg.
Intusschen deden zich ook moeilijkheden voor. De schoonouders maakten, in geval het lot met Letje's hartewensch niet rekende en het een zoon werd desondanks, aanspraak op den naam ‘Adriaan’ tot in het derde geslacht, terwijl Oma pleitte voor een Johan Boudewijn, naar haar overleden echtgenoot. De positieve toezegging van een ‘Aletta’, den naam, die in haar familie tot de zeventiende eeuw afdaalde, troostte de oude dame nog maar nauwelijks toen zij de kans op deze wederopstanding verloren zag gaan. Doch dit eerste, ietwat vijandig samentreffen der partijen, was nog niets vergeleken bij het gezamenlijk offensief tegen Letje's onverwachtsche bekeering tot het modernisme: geen baker, maar een kraamverpleegster. Zelfs Adriaan, die de begrooting had opgemaakt, kon zich in deze niet aan haar zijde stellen. Doch ditmaal wist Letje, dat ze een getrouwde vrouw was, meerderjarig en onafhankelijk. Met den dag scheen zij ook in geestelijke importantie toe te nemen. Neen, opgeven zou zij dit niet! Nam niet iedereen in hun stand, iederéén, een verpleegster? Hadden Mama, Papa en Oma dan nooit gehoord van die tallooze onberekenbare schepsels, welke de waschbrandewijn opdronken en de lange | |
[pagina 203]
| |
spelden dwars door het kinderlijf dreven? Mochten zij daar het kleine Letje - of Adriaantje, wat het dan wezen mocht - aan blootstellen! Zoo inschikkelijk als Letje gedurende haar meisjesjaren op het punt der levensvraagstukken was geweest, zoo halsstarrig op haar point d'honneur stond ze ditmaal, terwijl de moeder in haar ontwaakte voor het heil van haar kroost. Je kon het eenvoudig niet meer doen tegenwoordig, zei Françoise, de helft van de kraamvisites viel af, als ze wisten, dat er op elk kopje kandeel een kwartje stond. Oma was het moeilijkst te overtuigen geweest; zij nam het op voor de bakers, als voor de Amazonen van haar geslacht. En het vizioen van eene derzulken, in vol ornaat, met de doopjurk, over haar natuurlijken omvang, tot op den grond, in het nauwe deurtje der Fransche consistoriekamer... verscheen haar in den nacht op het duister doek der groene bedgordijnen. Doch ten slotte moest men Letje's ‘omstandigheden’, meende de dokter, in aanmerking nemen, het vrouwtje, dat altijd verwend was geworden, bij dezen beginselstrijd in vredesnaam nog maar eens haar zin geven. De kritieke dag naderde en men mocht ook den jongen echtgenoot niet blootstellen aan een mogelijke overrompeling, waarbij hij voor ongedachte functies zou worden gesteld.
De dokter, met wien Letje zeer ingenomen was, had juist gezien. Hij had zich ruim een jaar geleden gevestigd en dadelijk in Françoise de kraamvrouw gevonden, die een jong medicus voor zijn reputatie behoeft. Vergissen kon deze man zich niet, zei ze, en hij was, zijn aangenaam uiterlijk daargelaten, eminent knap! Het aardig kraamverpleegstertje had dan ook nog maar juist haar intrede gedaan, toen de jonge vrouw, kribbig wegens de warmte en de gedachte aan het platte zinkdak der slaapkamer, besloot na het ontbijt, voorzichtigheidshalve, weder naar boven te gaan. Dit eerste gelui bracht Adriaan in een staat van volslagen geestelijke ontreddering. Niets wist hij in zijn wettige woning te vinden; terwijl Rika om den dokter snelde, snauwde hij de leveranciers af, en met zijn schoonmoeder, die hij zelf in gestrekten draf was gaan halen, geraakte hij binnen het uur slaags, omdat zij maar niet ophield te beweren: dat een man, in omstandigheden als deze, overal in den weg liep. De zuster suste. Dit waren de zenuwen, zei ze. Het kwam | |
[pagina 204]
| |
in de beste families voor. En toen de dokter, van wien Letje in den laatsten tijd herhaaldelijk droomde, wijl hij met zijn gitzwarte oogen en welig haar geleek op iemand... ze wist niet wien... een verren verwant... een vriend...? tegen den namiddag besloot vooralsnog weder weg te gaan - 't kon nog wel tot morgenochtend duren en hij had een groote praktijk! - nam zij met haar resoluut gezichtje boven het ivoren kruis, dat haar bevoegdheid kenmerkte en haar japon aan den hals afsloot, het heft in handen. Tot Adriaan's tevredenheid; hij was geen man voor initiatieven en had zich met het gilde op slag verzoend. Tot ergenis daarentegen van de moeder der kraamvrouw, die, meende ze, als vrouw van ervaring ook nog wel zou weten te handelen als het er op aankwam; al die diploma's waren op de theorie gebazeerd. Naast een baker zou ze zich met liefde hebben opgesteld, thans kon zij welbeschouwd gemist worden. Adriaan vond dit in stilte ook, hij begon hoe langer hoe meer goede zijden te ontdekken aan zuster Jenny. Voor het overige had hij zich in de logeerkamer terecht geschikt, om het rijk der vrouwen, waar men zijn aandeel in de zaak nauwelijks scheen te tellen, slechts op gezette tijden te bezoeken. Hij had zich met Letje nooit onvoorwaardelijk één gevoeld. Maar zóó verwijderd als hij zich thans wist van deze Letje, de prima donna van het bed, dat hem uitstiet...! Hij wist er zich niet te bergen, gêneerde zich tegenover de verpleegster om de intimiteit van het vertrek, waar zijn tandenborstel tengevolge Rika's vergeetachtigheid nog in het Odolglas stond, zat maar op den bedrand, wijl niemand hem een stoel bood, met het zemelharde speldenkussen: ‘welkom’ tusschen zijn hulpelooze handen. Letje lag verslagen op haar rug. Dat hij weg was gegaan... haar verlaten had in dezen nood... prijsgegeven aan het laatste, allervreeselijkste hoofdstuk van: ‘Wat elke aanstaande moeder moet weten...’ Met een lachend gezicht om den hoek der kamerdeur, en geheime blikken van verstandhouding naar de Zuster... Verraad was het! De namiddagzon op het zinken dak broedde allengs de gansche kamer tot couveuse...
⋆⋆⋆ | |
[pagina 205]
| |
Om acht uur in den avond deed Rika haar schoone schort voor om nogmaals in versneld tempo... Doch nagenoeg tegelijkertijd ging de voordeurbel. Goddank! ‘Als 't u blieft gauw, dokter!’ Rika mocht Mevrouw niet, wenschte haar ternauwernood het goede tot dusver, maar nou ja, een mensch is een mensch, en op dit oogenblik had zij toch niet met haar willen ruilen. Haar overgave aan de romantiek van den dag bracht essentieël niet veel ter bevordering bij... De dokter liet zich zelfs door den verhitten heer des huizes niet brengen uit zijn tred, waarvan hem de imponeerende werking genoegzaam was bekend. Hij raadde den kraamheer een grogje te drinken en nam De nieuwe Rotterdammer naar boven mee. Adriaan, week als was, telde de briefkaarten, waarvan het open vakje straks door hem moest worden ingevuld met het woord, dat het statistisch zielenaantal naar de eene of naar de andere zijde zou doen overhellen, het aspect der wereld wijzigen... Zevenendertig. Het berouwde hem met elke seconde meer, dat hij in deze aan Letje's laatsten wil: gedrukte kaarten, met in den hoek, rose omstrikt, het jeugdig visitekaartje... niet had voldaan... ‘Onkosten op het sterfhuis’ noemde men in zijn familie, te pas of te onpas, al wat zweemde naar luxe of overdaad. En daarbij had hij ook zelf opgezien tegen deze jongste excentriciteit. Doch welk offer aan beginsel of portemonnaie ware hem ten slotte te zwaar geweest ter leniging van Letje's lijden! De zevenendertig kale briefkaarten zagen hem als met verwijtende blikken aan.
Bijna was het een Zondagskind geworden, gelijk Adriaan er een geweest was, schoon niemand, behalve zijn moeder, de voordeelen daaraan verbonden tot dezen dag aan hem had opgemerkt... Kwartier vóór middernacht stak de verpleegster haar roodblond kopje om de deur der huiskamer, waar de jonge vader, bij gebrek aan beter, het plaatselijk ‘Nieuws’ en het ‘Predikbeurtenblad’ middelerwijl had uitgespeld, en wenkte hem. ‘Hartelijk gefeliciteerd met uw zoon!’ Een zoon... Tegen Letjes nadrukkelijken wensch, en niettegenstaande alles in de kraamkamer ‘rose’ was! Een jongen... een kleine man... Het kwam hem in dit eerste oogen- | |
[pagina 206]
| |
blik haast de rehabilitatie voor van zijn persoon. Klappertandend van verrassing en van overwonnen slaap - half elf was zijn klokje en hij hechtte als zijn vader aan orde en regelmaat in huis - schier duizelig van tegenstrijdige gewaarwordingen, want hoe zou Let deze teleurstelling, die heel het rose verschiet in een blauw veranderde, opnemen? volgde hij Zuster Jenny de trappen op, in den verkwikkenden wind van haar krakende blauwe rokkenklok. En het allerverrassendste wachtte hem toen nog, om niet te zeggen: het wonder. Want deze zoon - daar lag hij naast Letje - bleek niet, wat waarschijnlijk en redelijk zou zijn geweest, een kleine Adriaan, noch een Letje van het mannelijk geslacht... geen trek zelfs had het kind met de beide blonde en bleeke families, waaruit het stamde, gemeen... deze zoon opende naar het eerste licht een paar fluweel-bruine oogjes, en in het holletje van Letje's arm lag een ragebol van gitzwart haar... ............................................................ Een ieder, die na de eerste, voorspoedig verloopen dagen - het stond erbij in de courant ‘voorspoedig’ en ‘met blijdschap’, zoodat de jonge vader en de beide grootvaders op de societeit kostbare uren beleefden, een ieder, die in den loop der voorgeschreven negen, de kraamkamer bezocht, keek van de bol-blonde moeder naar den schraal-blonden vader, om dan weder het weifelend oog te vestigen op de, met een blauwen strik inderhaast aan de sexe aangepaste wieg... En de klassieke vraag: op wie? werd, aangezien er bij dezen kleinen zuiderling geen pijl op te trekken viel, op de meest wilde wijze beantwoord. ‘De kin van Adriaan’, meende de familie van den jongen vader. ‘De neus van zijn moeder’, troefde Letje's Mama koel, zij kon die eeuwige concurrentie niet uitstaan. Françoise zei: ‘Hij heeft iets... iets artistieks’. Van Freud wist men in dit tijdperk nog niet. Grootmama noemde, met de stelligheid haar eigen, het geval: ‘een speling der natuur’.
Terwijl Letje nog in bed moest blijven, waar zij zich wegens overmaat van gezondheid alreeds zou hebben verveeld, ware niet het dagelijks verplicht bezoek van den accoucheur uitgevonden ook tot haar afleiding en troost, aten Adriaan en de | |
[pagina 207]
| |
Zuster samen, beneden aan het ontbijt, de muisjes. Zij had te weinig om handen, zuster Jenny, die er overigens géén verder uitstak dan haar in heur functie strikt was voorgeschreven. Adriaantje bleek een zoet kind, met, gelijk zijn vader, veel behoefte aan slaap. De bloemenhulde, in kommen en kannen, karaffen en glazen, die aanvankelijk veel zorg vereischte, aangezien de kraamvrouw er hoofdpijn van kreeg en er niettemin op het bezoekuur eer mede wenschte in te leggen, geraakte verwelkt en weggeruimd. En de huishouding vlotte niet minder dan onder de persoonlijke directie der jonge mevrouw. Wellicht nog beter. Want de oude getrouwe Marie van thuis, had Letje met de jaren dusdanig verwend, dat geen Rika-van-dennieuwen-tijd daar tegenop zou hebben gekund, al had zij gewild. Bovendien wilde deze Rika niet, althans wilde zij niet meer dan wat strookte met haar belang: het bij deze menschen uit te houden tot na 1 Januari de rekeningen over dit bewogen eerste huwelijksjaar zouden zijn betaald. Uit beginsel verhuurde zij zich bij de jongst-gehuwden, waar bovendien de Mevrouw, al verbeeldde zij zich veel, op het punt van ‘de lei’ geen rekenmeesteres mocht heeten en zich van het gewicht van ons en pond nog slechts een flauwe voorstelling eigen had gemaakt. Schoon haar jongste slachtoffer thans buiten gevecht lag, maakte dit voor Rika, die aan het kraambed dagelijks de orders kwam vernemen, en daarbij niet verzuimde den jongen Adri het hof te maken, geen noemenswaard verschil. ‘Sprekend onze Mijnheer, Mevrouw!’ ............................................................ Behoudens deze communicatie had de woning zich oeconomisch in tweeën gesplitst. Boven ontlook onder het oog van moeder en dokter - met wien Letje, nadat alles boven verwachting was terecht gekomen, meer dan vrede had gesloten - de jonge generatie. In het benedenhuis woonde Adriaan Senior met de verpleegster, als in een onwaarschijnlijk echtverbond. Na de eerste lichte schroomvalligheid, marcheerde het wel. Had zuster Jenny niet het blauw-katoenen maliënkolder van haar beroep gedragen, ook gedurende de maaltijden, waarbij ze op Letje's plaats tegenover hem aan tafel zat, het ijs zou al eer gebroken zijn, en de illusie van dit ongezocht tête-à-tête meer volkomen. In den beginne echter imponeerde de ge- | |
[pagina 208]
| |
dachte aan het menschlievend werk, waaraan deze jonge vrouw haar leven offerde, den heer des huizes zoodanig, dat hij bloosde wanneer zij om het zout vroeg. Ze beheerschte hem, deze gedachte, was de eerste, die tot hem doordrong als in den nacht achter de suitedeuren, welke de logeerkamer scheidden van het slaapvertrek, Adriaantje een keel opzette, en hij de penitentiën begreep van haar, die er thans uit moest... Dat ditzelfde lot eenmaal hem, den vader, zou worden opgelegd... Neen, aan zichzelf dacht Adriaan in deze heilige hallen nog niet. Doch ook door den nimbus van dit kleed leerde hij langzamerhand heenzien, en wat hem toen bleef was een levendig, onder de kastanjeroode glinstering harer haren lang niet onaardig jong meisje, dat met hem sprak over onderwerpen - onderwerpen van de ziel - waarvan hij noch als jonggezel, noch in den echt met Letje had gedroomd. Zuster Jenny citeerde tusschen de worteltjes en de abricozen-vla: ‘Also sprach Zarathustra’, en sprak ook over de physieke aangelegenheden van den mensch met een verbluffende openhartigheid, eigen vermoedelijk aan het ambt, dat in de eerste plaats op onzen lijfelijken heilstaat is gericht. Over den eersten schrik heen, schiep Adriaan er allengs behagen in met deze heldere jonge vrouw over de natuurlijke levenszaken op natuurlijke wijze te spreken. Het juist verworven vaderschap gaf hem daarbij een zekeren ruggesteun. En hoewel hij dit aan Letje-boven dankte, soms kwam het hem voor of het eigenlijk Jenny-beneden was, die hem opvoedde in zijn nieuwe waardigheid. Voor niets ter wereld zou hij die goede Let deelgenoote hebben gemaakt van dezen tafelkout, welke in het algemeen boven de bevatting der vrouw, en ongetwijfeld boven de hare ging. Volstrekt zuiver voelde hij zijn geweten ten opzichte van haar zelfs niet. Nadat hij de stoute stelling der andere: ‘Alle mannen zijn nu eenmaal polygaam aangelegd’, met een schichtig: ‘ja’ beaamd had, kocht hij nog dienzelfden avond voor de moeder van zijn zoon het broche, een brillant tusschen twee pareltjes, dat hem tot dezen dag onoverkomenlijk duur toescheen. Komt men over den hond, dan komt men over den staart.
⋆⋆⋆ | |
[pagina 209]
| |
Een leerschool is het menschelijk leven. Adriaan ondervond het dagelijks, negen dagen aan een stuk. Niemand, die gissen kan waartoe onder bepaalde omstandigheden onze krachten reiken, zoo lang zich geen enkele omstandigheid, die den naam ‘bepaald’ verdient, binnen de grenzen van ons aardsch bestaan heeft voorgedaan. Zuster Jenny beteekende voor hem de eerste. En het was mogelijk, dat zij gelijk had: ‘Il faut que jeunesse passe’.
Toen Letje voor het eerst weder beneden mocht komen, had hij, hoezeer zich verheugend in deze hereeniging en de apotheose van het ouderlijk geluk, een oogenblik den weemoed van dit woord te verwerken... Alsof daar inderdaad iets van ‘jeunesse’ aan hem voorbij was gegaan...
Intusschen zat ook Letje, na haar geweldig avontuur, nog een weinig onwennig weer op haar plaats aan de lange zijde der tafel, tegenover den teruggevonden echtgenoot; de zuster was naar den korten kant verhuisd. Dien morgen had zij afscheid genomen van den dokter, met waardigheid de enveloppe van onder haar hoofdkussen - ja, toch maar het hoogste tarief, eerste klasse, gelijk Oma het wenschte, en wel-verdiend bovendien! - in zijn argelooze handen gespeeld. Hem hevig bedankt. En nu voelde zij, onloochenbaar, een leegte. Tot welk een graad van vertrouwelijkheid steeg men op den duur met zulk een man, redder, beschermer, minstens een tweeden vader van den lieven kleinen Adri; want wat praesteerde feitelijk den eerste nog ten opzichte van het kind? Françoise had dezen accoucheur, vond ze, niet half genoeg geprezen. Nog zag zij, terwijl zij daar hersteld, geslaagd, zegevierend - de moeder van een zoon! - weder op haar stoel troonde, dien vereerden plaatsvervanger over zich buigen, zijn donkere oogen op haar gericht; nog hoorde ze zijn stem, die de slaapkamer herschiep in... zij wist niet recht welk een vreemd verblijf... maar zij was onbewust dicht genaderd tot de romantiek in afleveringen. Dat nu ook deze scheiding weder in God's raad beslist was... Zij kon zich, welbeschouwd, al best verplaatsen in vrouwen die, enkele jaren getrouwd, zich als het ware tegen | |
[pagina 210]
| |
kwalen verzekerden door zich permanent onder dokter's handen te stellen; en zij hoopte, achter de geheime deuren van haar hart, dat ook zij niet al te gezond zou blijven. Wel verschillend was het uiterlijk beeld der mannen geschapen. Gelijk thans, tegen dezen lichtenden achtergrond, had zij den haren, den wettelijken vader van haar zoon, nog nooit gezien. Toch meende zij iets aan hem gewonnen te hebben... iets?... Tot de symboliek steeg Letje niet, maar zij bedoelde: iets als het knoppen van de kamperfoelie bij den eersten lentestraal. Zij moest zich nu beurtelings wenden tot hem, die haar zoo lang had gemist, en tot haar, die zij nu langzamerhand wel zou willen missen... En het bleek moeilijker zich aan de conversatie aan te passen dan zij gedacht had... Tot welke kernachtige gesprekken trachtte dat vreemde mensch haar Adriaan te vervoeren! Geen tijd had hij, dat hij at! Alsof ze het er op toelegde, zoodra zijn mond zich opende, als de schuur voor de opgetaste schelf, begon zij over, hoe heette die schrijver? Ibsen. En hij scheen daar niet eens afkeerig van. Namen noemde hij van den weeromstuit, welke hem zoo lang haar heugde nog niet over de lippen waren gekomen. Bij Schiller en Goethe hield het niet op. Rika verbeet zich natuurlijk in de keuken wegens dat lange letterkundige tafelen! Met een half uur waren zij samen - Adriaan en zij - altijd doorvoed en uitgepraat geweest. Bovendien, het meisje zou er geen minuut later om uitgaan, al lagen de puinhoopen van Carthago aanstonds op het aanrecht. De Zuster, die zich van de huishouding niets aantrok en aan Aatje een veel te gemakkelijk kind had, kon vrij de geleerdheid uithangen. Zij at, dronk, sprak... en toen zij haar servet liet vallen, bukte zij zoo schielijk en afgetrokken, dat het hoofd van Adriaan aan een bloedige botsing nauw ontsnapte. Zij scheen het incident niet eens op te merken, had, terwijl hij de taart, met nog eenmaal ‘welkom’, thans in sukade, aansneed, alweer een ander onderwerp op het gebied der eeuwige en voorbijgaande liefde bij den kop. De jonge moeder begon zich, gedurende deze vreugdetaart, ernstig af te vragen: of de vrouwengeneratie, welke het bij de bakers hield, wel zóó ver had misgetast? Ongetwijfeld | |
[pagina 211]
| |
waren er onder het gilde ook beteren geweest, brave oude vrouwen, die men, behalve de zorg voor den jonggeborene, tal van huiselijke bezigheden kon opdragen, waarvoor eene, als die daar, haar neus optrok. Oma's lijfspreuk luidde: ‘Je moet het maar eerst eens ondervinden’, en hoe langer hoe meer neigde Letje, in den moederstand verheven, naar deze oer-kracht, welke zonder den minsten omslag, zeven kinderen ter wereld had gebracht. Ja, zij kon zich, het eerste schaap over de brug, al haast voorstellen, hoe zij eenmaal, op Oma's plaats aan het hoofd van den familiedisch, op haar beurt de wijsheid in pacht zou hebben tegenover de huwbare dochter van den kleinen Adriaan. Voor drie weken was intusschen deze kraamverpleegster geëngageerd. Nog geen twee waren er om. Het was zoo goed als een logée. Een logée voor Adriaan... Zij besloot zich bij een eventueel volgende gelegenheid wel te bedenken... Een baker mocht al even welbespraakt zijn, dat bepaalde zich tenminste tot de keuken.
- Wat is Letje nog..., overpeinsde Adriaan, wiens oogen aan de wespentaille van zuster Jenny waren gewend geraakt. Zou zij zoo blijven? Hoe onberekenbaar ging het feitelijk in het leven toe! Met een meisje, dat men nauwelijks opmerkte, zoo sluik en uitgewischt ging zij haars weegs, had hij zich verloofd... was hij gehuwd. Nu zat daar, nog geen jaar daarna, deze matrone, waarbij een man in het niet verzonk. Zoo, met hun drieën, begonnen ook hem de pétillante gesprekken wel zwaar te vallen. Het werd een verademing wanneer in het belendend ‘salon’ de jonggeborene, om wien deze geheele revolutie in huis was opgezet, eens in de reden viel. De knaap had formidabele longen... Doch ook dit moest niet te lang duren. Want terwijl de verpleegster achter de suitedeuren moederlijk heen en weer suja-de en daarbij eenige nummers uit de ‘Liederschatz’ ten beste gaf, zaten zijn vrouw en hij onverhoeds weder enfin-seuls, en wisten, als bij een eerste, of een laatste rendez-vous, den dialoog bezwaarlijk op te houden. Letje vroeg onveranderlijk, of Aatje lachte of schreide: ‘Hoe vindt je hem? Is hij geen schat?’ constateerde, zonder | |
[pagina 212]
| |
een schijn van rancune, en op den toon van haar grootmoeder, die het altijd wel gezegd had: ‘Een jongen is toch veel aardiger dan een meisje’. Gevleid kon hij zich, na al wat Letje op zijn sexe aan te merken had gehad, met deze late onderscheiding niet gevoelen. Hij was er bovendien de man niet naar zich op iets te laten vóórstaan. En hij kende middelerwijl de vrouw in hare onbestendigheid. Nochtans beaamde hij. Hoewel in zijn binnenste het standpunt zijner kameraden deelend, die meenden: ‘Voor een man is er aan een zuigeling nog niets’, ging hij, zich voorstellend hoe hij over een paar jaar met Aatje, in een demietje en met slobkousen aan, door het park zou wandelen, ook zijnerzijds met hoop en verwachting op haar hooggestemde beschouwingen omtrent den kroonprins in. Een mensch leeft nu eenmaal moeilijk in het heden, tenzij dit - zuster Jenny zette zich juist weder aan tafel om de haar toekomende taartpunt op te eten - tenzij dit in een ongenaakbaar romantischen vorm tot ons wordt gebracht. Voor een jongen vader, dacht het hem ook het verstandigst zich met alle kracht in de toekomst te verdiepen. Het verantwoordelijk gezinshoofd... Papa... gelijk zijn vader een Papa was geweest. Dit werd thans zijn levenstaak. Zijn oude heer was, dit moest hij zijn moeder toegeven, als vader een voorbeeld geweest, al had hij zijn kinderen dan ook wat krap gehouden. De kleine Adri behoefde zich trouwens niet te verbeelden, dat hij later van den hoogen boom... ‘O pardon, Zuster, ik wist niet dat uw voet... Laten we opstaan’, verhief zich Letje, omvangrijk.
Françoise had juist voorspeld: een Zuster trok. Twee dagen kraambezoek, van half drie tot vijf... en 't had gestroomd. De halve stad was naar den stamhouder komen kijken, en niet één ook onder deze groepen, die niet, gebogen over de zwanenwieg, den kleinen Lohengrin had aangestaard met Elsa's droomverloren blik... Maar wat een schat van een baby overigens...! Wie zou dit achter Adriaan en Letje gezocht hebben! Een paar, waar nu letterlijk niemand iets ‘aan’ vond! Het stond, vond Letje, in haar reseda geverfde trouwjapon rijkelijk neergezeten op de kanapé, bij deze ‘show’ ook wel | |
[pagina 213]
| |
gekleed, een verpleegster. Te meer nu Rika geweigerd had een muts te dragen - ‘'t was uit den tijd’, zei ze - en met ontembare piekharen de deur opendeed. Zuster jenny oogstte niet minder bijval dan de kleine wereldburger. Een ondernemende mevrouw zonder kinderen maakte zelfs, terwijl Zuster een oogenblik de kamer uit was, een ongepast grapje op ‘het blauwe gevaar’ in een jonge huishouding. Gelukkig, dat iedereen Adriaan kende... De aardigheid had nauwelijks een succès d'estime behaald. Een naar mensch, deze mevrouw... Eigenlijk waren het allemaal nare mevrouwen, vond Letje, zij bleven maar zitten en dronken kandeel, tot ze er rood en luidruchtig van werden, Aatje bijna van den graat viel, en er stoelen te kort kwamen. Een man had het maar makkelijk in de wereld - dat zei Oma ook altijd - die trok zich van de heele affaire niemendal aan. En na deze eerste vlaag van opstandigheid tegen de paradijs-orde, gevoegd bij de conversatie van den middag en twee kopjes kandeel, begon Letje op een onbewaakt oogenblik in haar leeggeloopen salon eensklaps te schreien. Zij wist niet waarom... zij wist niet waardoor... te schreien zonder maat of stuur... Als om den kleinen held van den dag jaloersch te maken.
Eén zegen!... Oma, de onversaagde, gaf het doopmaal. Mama, die sedert het huwelijk van Marie, nog op middelbaren leeftijd met den wachtmeester harer verkeering, met de dienstboden sukkelde, had gemeend, dat Letje thans zelve voor dezen moederplicht behoorde op te komen. Zij had alles compleet gekregen: een servies voor vierentwintig personen, en verder van alles minstens twaalf. Het ontbrekende wilde Mama uit haar inventaris aanvullen. Een kookster zou komen koken, Rika, met muts - daarvoor zette Letje's moeder haar eer in - bijgestaan door Oma's ouden huisknecht, tafeldienen. De uitspraak kwam Letje als een vonnis voor. Zij had zich tegen Mama nooit durven verzetten... En ja, 't was waar, wat had je aan je twee stel damast als je ze allebei in de linnenkast liet liggen?... Tegenover Adriaan's familie bleef ze feitelijk verschuldigd bij voorkomende gelegenheden te bewijzen, dat zij hun zoon niet onwaardig was. Het aantal gasten breidde zich in haar gedachten met den dag uit. Weer zat | |
[pagina 214]
| |
men met den Franschen predikant en zijn vrouw... alreeds dertien en veertien... Zij zouden de uitnoodiging ongetwijfeld aannemen; de Waalsche Gemeente ging hard achteruit, en zij hadden het al niet breed... Niettegenstaande het compleet servies, kwam de arme Letje in haar droomen maar steeds borden te kort, en danste een regiment ruitjesglazen al verder voor haar uit. Niet meer te achterhalen waren de zilveren voetjes der antieke zoutvaatjes, en Rika liet elken nacht de soepterrine vallen, uit woede over die muts! Bij den dageraad stond ze op, om op den achterkant harer correspondentie, die zij in haar sleutelmandje overal placht mee te voeren, op te schrijven wat haar in het verband der zeven, door Mama als norm gestelde gangen van het menu, gedurende dit nachtelijk drinkgelag nog te binnen geschoten was. Het merkteeken der slapeloosheid hechtte zich aan haar kaken, en de kleine doopeling plukte van het feest te zijner eer tot dusver slechts de wrange vruchten. Adriaan vond, dit kon zoo niet voortgaan. Hij vreesde een zenuwziekte, den ondergang van zijn gezin. Ook hem zat de zaak hoog. Binnen het jaar alweder naar de Fransche kerk... gekleede jas, hooge hoed... En deze reprise thans: als vader. Als vader van een kind, waarvan op dien leeftijd alles kon worden verwacht. Tot Koning Radboud gingen in deze lijn zijn sombere vermoedens... Adriaantje was sedert het vertrek van Zuster Jenny ontegenzeggelijk lastig, hij ondervond het elken nacht, waarin Letje, in de cuisine van haar huiselijk geluk, rustig te bed bleef liggen, terwijl hij met den oorverdoovenden rebel van de waschtafel naar den schoorsteenmantel, en vice-versa, drentelde.
Aan de consistorie-kamer had hij een funèbre herinnering, en een onoverwinnelijke afkeer bekroop hem tegen de gansche ceremonie, in een taal, die op het gymnasium nu eenmaal geen kans kreeg. Den stamhouder zou het niet hinderen of hij den kouden druppel namens de eene, of namens de andere nationaliteit ontving, maar Let en hij - les parents du nouveau-né - die de honneurs moesten waarnemen, zouden opnieuw geraken in dit labyrinth van zitten en zingen, en het zakje, en opstaan... Zijn hart smolt van verteedering voor Letje bij de gedachte | |
[pagina 215]
| |
hoe haar na deze morgenexercitie dan nog een diner van zeven gangen wachtte, in hun huis, waar, wat de keuken betreft, Rika zich niet om kon draaien. De bij-passende wijnen behoorden, volgens zijn schoonmoeder, tot het departement van den man, maar voor het overige zouden alle drillen en geleien, figuurlijk gesproken, drukken op de schouders der jonge moeder. Geen wonder, dat zij met den dag toenam in prikkelbaarheid en herhaaldelijk van den dokter sprak. Gelukkig kon de verpleegster dien Zondag terugkomen om op Aatje te passen, hem 's morgens in de doopjurk te hullen en aan het dessert nog eenmaal ‘en grand gala’ den gasten te vertoonen. Het glansnummer van de bakers, waarmede velen haar fortuin hadden gemaakt. Kosteloos thans, doch minder rustique. ‘Die moet je dan ook nog maar bedienen!’ snauwde Letje. Zoo overstuur was ze. Onherkenbaar veeleischend, en een-en-al kritiek. Geen haar liet ze heel aan zuster Jenny. Maar hij kon het haar vergeven. Voor zijn persoon zag hij in deze herrijzenis zijner ‘jeunesse’ op dien dag-der-dagen toch ook niet veel gewin...
Toen de nood op het hoogst was - mevrouw Letje decreteerde: ‘Zoodra 't voorbij is ga ik naar bed, laat dokter komen’ - bracht, zooals gezegd, Oma, het onverwoestelijk vrouwengeslacht, onverhoopt de redding. Was het een lichte speculatie van hem geweest dien avond, toen Adriaan zich bij de oude dame op theebezoek meldde, om Oma, ook uit naam van Aletta, te verzoeken eigenhandig Adriaan Hendrik, die voor deze gelegenheid Adrien Henri zou heeten, te houden voor den doop? Min of meer. Waartoe komt een huisvader al niet? Met het oog op den versmaden Johan Boudewijn, was deze onderneming vast geen sinecure. Doch naar den vorm, waaraan Letje's grootmoeder onvoorwaardelijk hechtte, lag dit bezoek wel degelijk op zijn weg, was het zelfs niet mis te loopen geweest. Naar rang en ancienneteit en wegens de doopjurk de aangewezene, erkende men ook om haar kennis van de Fransche taal, Oma kampioene. En toen hij eenmaal zat, geleidelijk Oma's feestmalen in herinnering had gebracht - ‘dat magnifique diner in onze bruidsdagen, weet u nog wel, de heele stad was er vol van’ | |
[pagina 216]
| |
- en vluchtig van Letje's hoofdpijnen had gerept, ving, naar het goed Hollandsch spreekwoord, de koe de haas: ‘Me dunkt, kinderen, dat jelui die Zondag dan maar weer bij mij moesten komen eten?’ ‘Allemaal...!’ Adriaan ademde nauwelijks. ‘Het gezelschap kan toch niet zóó talrijk zijn?’ ‘Zestien’. De oude vrouw glimlachte. La garde qui ne se rend pas. ‘Zou het u niet te vermoeiend zijn?’ Wat die jeugd van tegenwoordig toch zwaartillend werd! ‘Waarom zou mij dit te vermoeiend zijn? Mijn meisjes zijn best, weten sedert vijfentwintig jaren alles te staan in mijn huis, en hier hebben we de ruimte’. Even dacht de opgeluchte jonge man: hij had met Oma getrouwd moeten zijn... een eeuw vroeger geboren! Welk een weldaad, deze rustige overgave, na de crisis, die hij met Letje en Rika had doorgemaakt. En terwijl hij op gevleugelde voeten huiswaarts snelde, om Let te verlossen, en in het vooruitzicht van een weder menschwaardig bestaan, kiemde in zijn hoofd de conclusie, die zijn manneleven zou beheerschen en tot in lengte van dagen het uitgangspunt zijner gesprekken op de sociteit zou zijn: ‘Het is toch maar een feit, dat de wereld er niet op vooruitgaat’.
En toen bleef er, op dien lang-gevreesden Zondagmorgen, waarop, naar het welsprekend woord van den Franschen dominé - die het altijd nog al trof met het weer - een zonnestraal expresselijk van den hemel nederdaalde op Adrien Henri, sa marraine, ses parents et ses parrains’, ten slotte nog tijd over om den dierbaarsten wensch der moeder te vervullen... De vier generaties op één portret! Andreo Battagiore was bereid gevonden, bij uitzondering en vanwege de klandizie, zijn Zondagsrust te offeren aan deze apotheose in de vrouwelijke linie. Och neen, geen popeling voer meer door Letje's hart toen ditmaal de vigelante stilhield voor het huis harer jongste droomen, welks naambordje, naar den eisch des tijds, thans den titel: ‘kunst-photographe’ droeg, en in de lift vervulde haar slechts het kanten wichtje - steunpilaar van de Fransche kerk - op Zuster's arm. | |
[pagina 217]
| |
Als Adri begon te huilen, was de zaak verloren. Maar zij kende den beleefden portrettist toch nog; een weinig vergrijsd, dacht haar zijn gitzwart haar, en minder vurig zijn blik. Zij had nu trouwens hoogere aspiraties, was, om zoo te zeggen, van de kunst in de wetenschap overgegaan. Wat Andreo Battagiore betreft, hij, die dagelijks zooveel niets-zeggende gezichten zag, kwam zelfs niet op de gedachte uit den aanblik dezer struische moeder van zijn jongst sujet, het schimmig beeld te pellen der voormalige ‘verloofde’... En bovendien nam de opstelling van de groep al zijn aandacht in beslag. ‘De oudste mevrouw, de overgrootmoeder, in zittende houding, dat sprak vanzelf. Dan: de grootmoeder... links?, of rechts? En u, mevrouw, de Mama?’ Ja, heel artistiek kon het met den besten wil niet worden. Tot zijn reputatie van beeldend kunstenaar kon dit onderwerp weinig bijdragen. Maar op de kleine estrade, die hij ten einde raad had aangerold, kwam plotseling, onvergelijkelijk rijk en kunstzinnig, de doopjurk op Oma's schoot tot haar eindelijk recht! Een waterval van kanten en linten, van kniehoogte, tot op, tot over den grond. En daarboven, nog juist met het bloote oog te onderscheiden, het hoofdje van den kleinen Adri - die tot dusver zich te gedragen wist - als een behaarden speldeknop. De moeder van Letje verstoorde toen weder de regie. Zij wenschte plotseling het kapothoedje af te zetten, waarmede zij, aan ronde hoeden gewend, zich vandaag voor het eerst aan den grootmoederlijken stijl had aangepast. Daarom behoefde zij er echter nog niet dadelijk mee vereeuwigd te worden. En nadat zij tot blootshoofds besloten was, oordeelde ook Letje het raadzaam vanwege de symetrie... Gelukkig hing er in het atelier een spiegel... Zoo, gecoiffeerd à la Rika, kon zij niet op de groep verschijnen. Zij moest het even overdoen... De oer-moeder hield, onafhankelijk en beraden, den hare, die bovendien nauwelijks den naam van een hoed verdiende, een notedopje aan haar achterhoofd, waarde haarportières grijs en statig uit plooiden, op. Andreo Battagiore toonde geduld, hij had er zijn middag voor gezet; maar den kleinen man was het waarlijk niet kwalijk te nemen, dat hij na al deze vieren en vijven - op het suprême oogenblik - rien ne va plus - zich | |
[pagina 218]
| |
niet langer bedwingen kon. Een schok schoot door de verstarde plastiek... en geen haar had het gescheeld of Zuster Jenny, van den achtergrond toegesneld, was bij de trap der moeders, geheel of gedeeltelijk, ingelijfd. De photographe dook nog juist bijtijds onder de huif uit om te zien welk een droevig mispeltje er van het lieve kindergezicht was overgebleven. De zilveren rammelaar réusseerde niet, het elastieken eendje schoot te kort; het koor der: ‘dada’ en ‘kiekerdekiek’ knikkende dames mocht niet baten. Noch het machteloos-vleiend: ‘Aatje is zoet, hoor!’ der jonge moeder, noch het paedagogisch: ‘Moet Adriaan voor zijn je-weet-wel hebben’, van den kant der grootmama. De aardbeving, door de knieën der overgrootmoeder teweeg gebracht, had op den onverschrokken knaap, bestemd eenmaal het vaderland te dienen als luitenant van de schutterij, niet den geringsten vat! ‘Jongeheer, nu moet je goed kijken. Ik tel een, twee, drie... en weg vliegt het vogeltje!’ Het bloed steeg Letje, de moderne moeder, naar de alreeds brandende wangen. Alsof Adriaantje, een kind van zes weken, gevoelig zou zijn voor die versleten truc! Toen haalde Andreo Battagiore, tot alles bereid om de situatie te redden, zijn zilveren remontoire uit zijn zak, knoopte zonder aarzelen zijn vest los om het haakje uit het knoopsgat te bevrijden, en liet het aan de gouden ketting bengelen... bengelen, rakelings langs Aatje's neus-beginsel. En dat hielp! Zijn trekken ontspanden zich, door de natte spleetjes glom de pupil. ‘Och, hij lacht!’ riep Letje, en al haar genegenheid stroomde in één blauwen oogopslag thans weder naar den man, die dit wonder aan haar zoon had verricht. Zij nam het horloge van hem over, terwijl hij zich in zijn tent terugtrok, Mama klaagde over een slapenden voet, en Oma dreigde in te dutten. ‘Da-da!’ Is het niet prachtig!... Wat zegt hij nu wel!...’ ‘Ppp...!’ blies Adriaantje. Maar het horloge van Andreo Battagiore kwam als een nuttig symbool mede op de voortreffelijk geslaagde groep der vier generaties.
Het portret bleef, nadat ook de luister van dezen Dimanche de babtème weder was vergaan, de laatste herinnering aan | |
[pagina 219]
| |
Oma, bestemd eenmaal te worden vergroot, en als pendant van den overleden grootvader, Johan Boudewijn, den schoorsteen te flankeeren in dof-ebben lijst. Tot aan den dag, waarop een logeerkamer zich zoude ontfermen... Het opende de rij van Adriaantje's ‘Bilder-Gallerie’: Aatje op het schapevachtje, met het ééne bloote schoudertje, met het houten paardje, met den hoepel, in het broekje, en in het verkleedpakje... Het bewaarde, dank zij het horloge, een vriendelijk souvenir aan Letje's ‘jeunesse’, welke voor het overige rustig bleef gepasseerd. Een jaar na dezen dag stapte de voorspoedige oudste zoon al aan zijn vader's hand en mocht deze hem vertellen van den ooievaar, die nu weldra weder op het platte dak zou nederstrijken om Adriaan een zusje te brengen. De moeder was alreeds van den vloer. Tot verademing van Rika, die na ettelijke schermutselingen met Mevrouw - Letje leed veel aan migraine, niettegenstaande zij met haar tijd meeging en van den eenen specialist naar den anderen liep - ten slotte door Mijnheer met geld en goede woorden was overgehaald alsnog te zullen blijven. 't Moest er bij komen... bij den snellen groei van het gezin! Om ‘Mijnheer’ deed ze 't, zei Rika ‘anders was ze al lang en breed...’ Och, zuster Jenny had in haar tijd geen ongelijk toen zij omtrent het mannelijk succès profeteerde: ‘Voor den een komt het vroeg, voor den ander laat...’ Letje had thans een baker geëngageerd, gedeeltelijk omdat Françoise bij haar tweede bevalling overstag was gegaan, gedeeltelijk op grond van eigen ervaring. Beter ten halve gekeerd, dan ten heele gedwaald. Vrouw Bozuwa zat juist acht dagen zilver te poetsen in de keuken, toen de gebeurtenis zich andermaal meldde. De rammelaar en de kroes van Adriaantje, voor haar, die bestemd was alle huldeblijken tweede-hands te ontvangen; de flesschenbakjes en de peperbus... Want ditmaal zou Letje het doopmaal in haar huis niet ontspringen. De boojen van Oma werden een jaartje ouder. En Mama zat weder zonder. ‘'t Zal de laatste nog niet zijn’, voorspelde de in-eereherstelde aan Rika - zij was in het vak vergrijsd en een best | |
[pagina 220]
| |
mensch, al drukte zij zich niet altijd zoo dichterlijk uit als een verpleegster - ‘als de pan eenmaal aan 't glijden is...’ En ditmaal was het een dochtertje, de rijkelui's-wensch binnen twee jaren vervuld. Een Aletta, Johanna, Boudewina, bij verkorting en tot Oma's ergernis ‘Zus’ genaamd. Zus was blond, men zou zeggen: een tikje aan den rossigen kant...
Top Naeff. |
|