De Gids. Jaargang 90(1926)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 198] [p. 198] Verzen. Een zachte wijsheid doet mij 't leven dragen - Toch ben ik soms als vroeger 't angstig kind, Dat schreide om U haar jonge oogen blind En pijnlijk leefde in den eisch der dagen. Dan heb ik weer zóóveel, zóóveel te vragen, Terwijl mijn twijflend hart U nergens vindt - Tot het vermoeden rijst, dat al mijn klagen De stilte scheurde, waar Uw stem begint. En lijk een kind nog nasnikt in zijn slaap, Schoon reeds een droom zijn glinstervleuglen spreidde, Zoo dwaalt nog als een droevig blatend schaap Mijn laatste vraag op Uwe schemerweiden, Totdat hem, onverwacht, Uw goedheid kust En alle leed in Uwe liefde rust. [pagina 199] [p. 199] Aan den dood. Gij, die het leven van het leven zijt, Die zwijgend aan de luide wegen staat, Ik droom altijd van uw ontroerd gelaat, Dat draagt het wit geheim der eeuwigheid. 'k Weet hoe uw hooge glimlach zegenend glijdt Over de rozen van den dageraad En als de nacht diep-ademend langs u schrijdt Hoor ik het waaien van uw wijd gewaad. Over des harten bangen, koortsigen strijd Staat gij aandachtig, moederzacht gebogen - Der hemelen glans, der sterren goudhabijt Weerspiegelt zich in uwe wetendȇoogen - Van uwe handen dauwt het mededoogen, Uw blanke kus is gelukzaligheid... Elisabeth Reitsma. Vorige Volgende