| |
| |
| |
In memoriam H. Kamerlingh Onnes.
Wanneer wij aan een geopende groeve staan en daarin het hulsel van het stoffelijk overschot zien neerdalen van een mensch, die wij nog kort tevoren met alle bekoring van het leven bekleed, voor ons hebben zien staan, grijpt dikwijls het gevoel ons aan van de onherstelbaarheid van het geleden verlies. Dat dit gevoel ons niet altijd aangrijpt, is ongetwijfeld te wijten aan de hardheid onzer harten of aan het feit, dat wij ons door maatschappelijke conventies of door de overweging, dat wij de naastbestaanden niet willen kwetsen ertoe hebben laten leiden een begrafenis bij te wonen, waartoe wij innerlijk onbevoegd waren.
Maar wanneer het geldt personen, die ons zeer nagestaan hebben of die door hun bijzonder wezen een meer dan gewonen indruk op ons gemaakt hebben, grijpt dat gevoel ons toch aan. En dan helpt het niet, dat wij ons trachten te troosten door de continuiteit van het leven, door de gedachte, dat voor de verloren schoonheid nieuwe schoonheid zal opbloeien en dat het leven, zich incorporeerend in nieuwe individuën, daarin opnieuw die eigenschappen zal vereenigen, die bewondering en ontroerde liefde wekken. Want de waarde der persoonlijkheid is uniek en onvervangbaar door andere persoonlijkheden, schoon op zich zelf van gelijke waarde.
Het was met deze gevoelens dat ik op 25 Februari te Voorschoten aan de groeve stond van Heike Kamerlingh Onnes. En wanneer ik mij geroepen acht in dit tijdschrift eenige woorden aan zijn nagedachtenis te wijden, dan ga ik daartoe
| |
| |
over niettegenstaande ik mij bewust ben aan deze gevoelens slechts zeer onvoldoende uiting te kunnen geven.
Wie het leven van Onnes in gedachten aan zich laat voorbijgaan, zal misschien als hoofdindruk krijgen, dat Onnes een gelukskind was. In 1882 op den jeugdigen leeftijd van 28 jaar tot hoogleeraar in Leiden benoemd, kreeg hij daar de beschikking over een laboratorium, dat gemeten met tegenwoordige maatstaf wel is waar primitief moge geweest zijn, maar dat toch niet achter stond bij hetgeen in dien tijd elders gevonden werd. En bovendien was het voor uitbreiding vatbaar en bracht de geest van den tijd mede, dat voor natuuronderzoek steeds grootere middelen werden beschikbaar gesteld. En zoo had Onnes gelegenheid te toonen wat hij kon.
Daarbij kwam, dat het aan opwekkende invloeden, die een jong physicus tot ontplooiïng zijner krachten konden prikkelen, in Nederland niet ontbrak. Na een periode, waarin onze natuurkunde een vrij provinciaal karakter had, was van Bosscha een krachtige stoot uitgegaan voor de vorming van een Nederlandsche wetenschap, die in de ontwikkeling der wereld-wetenschap zou meetellen en in 1873 waren door mijn vader denkbeelden ontwikkeld ‘Over de continuiteit van den gas- en vloeistoftoestand’, die dit ideaal van Bosscha in één slag verwezenlijkten en die den Engelschen grootmeester Maxwell de uiting ontlokten, dat de Engelsche physici in het vervolg de ‘low dutch language’ zouden moeten bestudeeren.
Deze Nederlandsche physica was het, aan welks verderen opbouw Onnes van begin af aan besloot zijn krachten te wijden. Het Leidsche laboratorium werd bewust gespecialiseerd in de richting van het onderzoek van de toestandsvergelijking van gassen en vloeistoffen. De condensatie der nog niet verdichte gassen, waarvoor zeer lage temperaturen noodig waren, trad daarbij op den voorgrond. Het contact met de theorie van mijn vader bleef bij deze onderzoekingen zeer eng.
Bijna iedere maand kwam Onnes na de Academie-zitting op de studeerkamer van mijn vader de plannen voor het werk in het Leidsche laboratorium en de daar reeds bereikte resultaten bespreken. ‘Ik kom weer mijn privaat college halen’ zei hij dan. De eenzijdigheid van dit gezegde is wel karakteristiek voor hem: hij had volstrekt niet alleen te ontvangen, maar ook
| |
| |
veel te geven en het is altijd een groote vreugde voor mijn vader geweest voor de toetsing en verdere uitwerking zijner theorieën het uitstekende Leidsche waarnemingsmateriaal beschikbaar te hebben.
Onder de gunstige omstandigheden voor de ontwikkeling van Onnes als physicus moet ook een groote plaats toegekend worden aan het feit, dat hij Lorentz als naaste vakgenoot te Leiden aantrof. Toch doet zich hierbij het eigenaardige feit voor, dat, hoewel te Leiden ook wel eens een experimenteel onderzoek is ingesteld dat verband hield met Lorentz' theorieën en bijvoorbeeld Zeeman daar zijn onderzoekingen begon, het Leidsche Laboratorium toch geheel gespecialiseerd was voor onderzoek op het gebied van den Amsterdamschen theoreticus v.d. Waals, terwijl de theorieën van den Leidschen theoreticus Lorentz het schitterendst bevestigd werden door de experimenteele onderzoekingen van den Amsterdamschen lector - later hoogleeraar - Zeeman.
Maar al bestond tusschen Onnes en Lorentz dan ook niet samenwerking in dien zin, dat zij beide hun werkzaamheid concentreerden op den opbouw van hetzelfde gebied der natuurkunde, groot was toch hun vriendschap, groot ook de invloed, dien zij op elkaar uitoefenden. Onvergetelijk zal in de geschiedenis der physica blijven het feit, dat Lorentz langen tijd vrijwillig op zich nam het college in de experimenteele physica te geven, daar Onnes met zijn zwakke gezondheid niet in staat was dit college te geven en tegelijkertijd het werk in het laboratorium met voldoende kracht te bevorderen.
Wanneer wij het leven van Onnes als een gelukkig leven beschrijven, dan moeten we ook wijzen op de omstandigheid, dat hij niet dadelijk begonnen is groote ontdekkingen te doen, waartegen zijn verdere loopbaan een daling of althans geen stijging zou hebben beteekend. Het succes van Onnes is niet dalend doch steeds stijgend geweest. De spanning is tot het eind toe niet verslapt. In zekeren zin zijn grootste triomph viert hij in 1908, als het hem gelukt, het gas dat het moeilijkst te condenseeren was, en dat daarvoor de laagste temperatuur vereischte, het helium, vloeibaar te maken. Toen had hij reeds den vierenvijftigjarigen leeftijd bereikt. En na deze overwinning trad geenszins de gedesoeuvreerdheid in van iemand die zijn doel bereikt heeft. Integendeel eerst nu kwam
| |
| |
er recht veel werk te doen. Met behulp van het vloeibare helium was het mogelijk temperaturen van 4o tot 1o op de absolute temperatuurschaal te bereiken, terwijl men het vóór dien tijd met vloeibare waterstof tot ongeveer 15o bracht. En nu was de vraag: hoe zullen allerlei stoffen en verschijnselen zich bij die heliumtemperaturen gedragen?
Hoe voortreffelijk ingericht en onevenaardbaar het Leidsche laboratorium was, blijkt wel treffend hieruit, dat physici van heinde en ver naar Leiden kwamen, (er kwamen Franschen, Duitschers, Engelschen, Amerikanen, Zweden, Polen e.a.) om onderzoekingen bij die lage temperaturen te doen, en dat, niettegenstaande de behoefte aan die onderzoekingen, zooals hieruit blijkt, zeer levendig gevoeld werd, het toch meer dan 25 jaar duurde, voordat elders een installatie voor het vloeibaar maken van helium werd opgericht. (Dit gebeurde namelijk eerst kort geleden te Toronto in Canada.) Zoo bleef het Leidsche Laboratorium een brandpunt van physisch leven en een verzamelplaats van geleerden uit alle landen en bleef het leven van Onnes tot het eind toe rijk en vol spanning.
Maar wanneer wij zijn leven nader beschouwen, geloof ik wel, dat wij Onnes voor een gelukkig sterveling kunnen blijven houden. Maar een gelukskind in de beteekenis van iemand, wien de uitwendige omstandigheden steeds meeloopen, was hij toch niet. Hij heeft een voortreffelijk ingericht laboratorium tot zijn beschikking gehad en hij heeft zich wel gelukkig geprezen, dat, wanneer voor uitbreiding van zijn onderzoekingen geld noodig was, steeds de noodige fondsen ter zijner beschikking waren gesteld. Maar dat rijk en particulieren die fondsen ter beschikking stelden, was toch te danken aan het werk, dat hij reeds gedaan had, aan het vertrouwen, dat hij inboezemde en aan de bezieling, die van hem uitging.
Wanneer zijn laboratorium en ook zijn wetenschappelijke en technische medewerkers aan zeer hooge eischen voldeden, was dit te danken aan zijn zeldzaam organisatievermogen, aan zijn gave om de juiste medewerkers te kiezen en om door voorbeeld en zijn invloed uit deze medewerkers het beste te halen, waartoe zij in staat waren.
Ook de omstandigheid dat het succes van Onnes een stijgende en geen dalende lijn heeft gevolgd, is niet aan de uitwendige
| |
| |
omstandigheden toe te schrijven. Het is een gevolg van de groote opzet van zijn werk. Wat hij zich voorstelde was niet gemakkelijk en niet in weinig tijd te bereiken. Eerst moesten de methoden verbeterd en moest een instrumentarium opgebouwd zijn en vervolgens een groote reeks onderzoekingen worden verricht, waardoor niet plotseling een eclatant nieuw feit aan het licht kwam, maar waardoor een waarnemingsmateriaal werd geschapen, waarvan slechts langzamerhand de groote waarde voor het natuurkundig inzicht kon blijken.
Met de verdichting van het moeilijk te condenseeren gaswaterstof is Dewar in 1899 Onnes vóór geweest. Dit heeft Onnes gespeten, maar van groot belang is het voor hem toch niet geweest. Onnes heeft glansrijk revanche genomen door de verdichting van het nog veel moeilijker condenseerbare helium. Maar als men dit zegt gebruikt men toch een misleidende uitdrukking. Het is er Onnes niet om te doen geweest het eerst een record-lage temperatuur te bereiken. Onnes was een technicus als weinigen. Bij een van de laatste gesprekken, die ik met hem had, vroeg ik hem of zekere onderzoekingen met suprageleiders mogelijk zouden zijn. ‘Als ik maar weet wat het meest de moeite waard is te onderzoeken’, antwoordde hij ‘is de techniek altijd wel ver genoeg om het uit te voeren’. En toch was niemand minder ‘een virtuoos’ dan hij. Het was hem niet om bravoure stukjes of records te doen.
Treffend is, hoe hij door zijn veel geciteerde devies ‘Door meten tot weten’, hoe kort, vanzelf sprekend en daardoor weinig zeggend het ook moge schijnen te zijn, zijn houding tegenover het physisch onderzoek zoo karakteristiek wist uit te drukken. Met dit devies is natuurlijk niet de triviale waarheid bedoeld, dat wanneer men bijv. de lengte van een staaf gemeten heeft, men die ook weet. Het weten, dat als ver der doel voor het meten gesteld wordt, is natuurlijk iets anders dan de meetuitkomst zelve. Het is een theoretisch inzicht, dat zonder meten niet verkregen kan worden, maar dat verder strekking heeft, dan de bloote meetuitkomst. Onnes heeft van zich zelf getuigd, dat het toeval was, dat hij experimentator en geen theoreticus was geworden. Ook de oorzaak van deze toevalligheid zal wel niet in de uitwendige omstandigheden, maar meer in Onnes' natuur zijn te zoeken. Maar zeker is, dat hij naast zijn buitengewone gaven voor experimenteel onderzoek ook
| |
| |
aanleg voor theoretische onderzoekingen heeft gehad. Dit blijkt niet alleen uit zijn verhandelingen, waarin hij met succes theoretisch terrein betreedt, maar misschien nog op schooner wijze juist uit de opzet van zijn werk, die er zoo duidelijk op is aangelegd een samenvattend theoretisch overzien van beheerschen der experimenteele gegevens mogelijk te maken.
Waar een meer als virtuoos aangelegd experimentator het gevoel zou hebben gehad, dat met de condensatie van het helium het doel voorloopig bereikt was en een rustperiode intrad, was voor Onnes het omgekeerde het geval. Het vloeibare helium opende de mogelijkheid kennis te verkrijgen van de stof in een nieuw en voor de theorie uiterst belangwekkend temperatuurgebied.
Het was, alsof het slot geforceerd was van een deur in een muur, waarachter een schoone tuin verscholen lag. Niet het forceeren van het slot maar het ingaan in den tuin was de vervulling van zijn verlangen.
Onnes heeft aan dit verlangen in ruime mate kunnen voldoen. De resultaten, bij het onderzoek in dat nieuwontsloten temperatuurtraject verkregen, hebben de moeite om tot die temperaturen door te dringen ruimschoots beloond. Het gedrag van sommige verschijnselen bleek overeen te komen met wat men er van verwachtte op grond van de door Planck opgestelde z.g. quanten hypothese. Andere verschijnselen echter vertoonden bij heliumtemperaturen een geheel onverwacht karakter. Zoo verwachtte men, dat de weerstand tegen den electrischen stroom bij de laagste temperaturen tot oneindig zou stijgen. Het omgekeerde was het geval. De weerstand bleek voor sommige metalen tot nul te dalen en het gelukte Onnes in draadklossen een stroom uren lang onverzwakt te laten rondloopen, zonder dat een electromotorische kracht den stroom onderhield. Dit merkwaardig verschijnsel, dat suprageleiding wordt genoemd, heeft tot allerlei speculaties aanleiding gegeven, maar een bevredigende verklaring heeft het tot nog toe niet gevonden. Het zal echter ongetwijfeld van het grootste belang blijken voor de theorie van den bouw der metalen en waarschijnlijk ook voor onze opvatting van de nog zoo mysterieuze Planck'sche quanta.
De gezondheid van Onnes is steeds zeer zwak geweest.
| |
| |
Steeds moest hij zich in acht nemen, en toen tijdens den oorlog van zijn jaarlijksche reis naar de Zwitsersche Alpen niet had kunnen komen, wreekte dit zich dadelijk door langere tijden, dat hij te Leiden tot een ligkuur veroordeeld moest worden op het balkon of voor het raam van zijn op het Galgewater uitziende kamer. Ik vermeldde reeds hoezeer de vriendschap van Lorentz er toe bedroeg de bezwaren van deze zwakke gezondheid te ondervangen. Maar ze geheel weg te nemen was uit den aard der zaak onmogelijk. Dat Onnes niettegenstaande dit alles den indruk van een gelukkig mensch maakte en een hoeveelheid werk verrichtte, als waarop slechts weinige robust gezonden kunnen wijzen, geeft hem wel aanspraak op onze bewondering. Zijn gezondheid verhinderde hem ook allerlei bijeenkomsten en besprekingen bij te wonen. Aanvankelijk was alleen het uitgaan in de avondlucht hem verboden en na de besprekingen na de Akademiezittingen bij mijn vader, die ik boven reeds vermeldde, bleef hij alleen bij zeer gunstig weer bij ons eten: in andere omstandigheden moest hij vóór den avond weer te Leiden in huis zijn. Later kon hij ook de vergaderingen der Akademie slechts bij hooge uitzondering bijwonen.
Maar al was hij zoo genoodzaakt zich uit allerlei terug te trekken ‘wer sich der Einsamkeit ergibt, ach der ist bald allein’ gold toch allerminst van hem. Zijn huis aan den Haagweg stond gastvrij voor velen open en druk was het verkeer, dat hij daar met binnen- en buitenlandsche geleerden onderhield.
En - zooals mij nog onlangs verteld werd - toen hij eens naar Parijs was gegaan voor een ‘Congres international du froid’ en hij daar genoodzaakt was zijn kamer te houden, frequenteerden de leiders van het congres zijn hotelkamer en werd deze meer de eigenlijke zetel van de werkzaamheden van het congres dan de officieele vergaderingen. Zoo wist zijn harmonisch aangelegde geest steeds van het goede wat hem te beurt viel, het zeer goede te maken en van het kwade, het beste wat er van te maken viel.
Dat de omgang met Onnes door velen gezocht werd, was geen wonder. Hij ging gaarne en gemakkelijk met de menschen om. Hij was een open natuur en sprak zijn gevoelens vrij uit, waardoor zijn aanraking met de menschen niet formeel en
| |
| |
uitwendig bleef. Ook had hij de tegenwoordig naar ik meen vrij zeldzamen eigenschap een briefschrijver te zijn. Mijn vader ontving zoolang hij leefde behalve brieven over hun wetenschappelijk werk en over Academie-zaken jaarlijks een brief van hem op zijn verjaardag en op Nieuwjaar. En later kregen mijn zusters of ik met ontroering brieven van hem op den verjaardag en op den sterfdag van mijn vader, toonende hoezeer de trouwe vriendschap in zijn hart voortleefde.
Dat geval stond niet alleen; de belangstelling van Onnes was uitgebreid en zijn vriendschap trouw. Zoo vernam ik onlangs, dat hij den loopbaan der instrumentmakers, die bij hem gewerkt hadden, volgde en dat verschillende van hen bij belangrijke gebeurtenissen in hun leven een belangstellenden brief van hem ontvingen ten teeken, dat hij hen niet vergeten had.
Zoo zal de gedachtenis aan Kamerlingh Onnes voortleven in de geschiedenis der Natuurkunde, als een van de grootste experimentatoren van dezen tijd.
Maar voor degenen, die hem nader zijn getreden, is hij meer. Zij zullen blijven denken aan de unieke persoonlijkheid, die hem altijd als een beeld van opgewektheid en geluk tegemoet trad, en die dat kòn doen, niettegenstaande zijn precaire gezondheid, omdat hij de voorwaarden voor dat geluk in zijn goedheid, zijn werklust en geheel zijn harmonische persoonlijkheid met zich omdroeg.
J.D. van der Waals Jr. |
|