De Gids. Jaargang 90
(1926)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
[pagina 53]
| |
Geluk.
Dat in den avond, na den regen,
- o onuitjubelbaar geheim! -
aan den gebroken hemel rijzen
de sterren in hun zilvren rijm...
En dat, tezaam met hen gestegen,
de oogen die de ziel belijdt
vertroosten op de oude wegen
het hart in zijn verlatenheid.
Dat in den avond, na den regen,
als wereld ver en verder wijkt,
gij naast mij gaat op d'oude wegen,
uw adem langs mijn oogen strijkt...
| |
[pagina 54]
| |
De sterren duizlen en de wind
wankelt de heemlen door:
wéér lokken mij de oogen die
het hart zich eens verkoor,
het hart dat nooit zijn heimwee naar
hun eindloosheid verloor...
O breekt niet achter mij uw stem
om ons onhoudbaar wee,
of was het maar de donkre kreet
der vrees-bewogen zee
toen uw onpeilbre glimlach uit
de diepe heemlen glee...
Als een verbannen koningskind,
ver van zijn glanzend rijk,
wankel ik door de leegten waar
'k wanhopig naar u reik,
ofschoon ik weet, gij komt niet, eer
ik ben aan u gelijk.
De sterren duizlen of een mensch
ergens zijn vree verloor:
wèèr lokken mij de oogen die
het hart zich eens verhoor...
| |
[pagina 55]
| |
Als dìt een teeken van Uw komen is,
vreeslijke stilte, onhoudbare eenzaamheid,
laat dan niet lang meer in zijn groot gemis
het hart dat hunkert naar Uw eeuwigheid.
Tranenverduisterd onze oogen zijn:
eens wordt een mensch verlatenheid té groot.
Daar blijft géén troost dan aan de kim de schijn
van Uwe dageraad, stralende dood!
| |
[pagina 56]
| |
O 't wonderbaar bewegen van
de sterren aan de lucht,
die drijven àl maar drijven, en
ofschoon de wereld zucht,
al ver en verder wandelen
den donkren hemel uit,
standvastig en verheven als
een goddelijk besluit...
Agatha Seger. |
|