De Gids. Jaargang 90
(1926)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| |
Herinnering aan W.G.C. Bijvanck.Ga naar voetnoot1)Wanneer ik, op grond van zeven jaar vriendschappelike samenwerking, mij geroepen gevoel, enige bladzijden aan de nagedachtenis van Bijvanck te wijden, dan pretendeer ik daarmede allerminst, een enigszins volledige karakteristiek van zijn persoon en zijn arbeid te geven. Met een zo veelzijdig kenner der geesteswetenschappen als hij ben ik geen tweede maal in mijn leven in intieme aanraking gekomen, en op de vraag, die mij gesteld werd bij het terugkeren van zijn begrafenis: wie in staat zou zijn, met kennis van zaken over de persoonlikheid Bijvanck een breed opgezette studie te schrijven, kon ik toen en kan ik nu nog niet een antwoord geven. In het geestelik leven der laatste halve eeuw neemt hij een plaats van betekenis in en wie enigermate belezen is, waardeert hem als een kenner van Goethe, van Shakespeare, Dante en Shelley, van Villon evenzeer als van moderne Franse letterkunde, van Bataafs Verleden zowel als van de allerjongste wereldhistorie, - om slechts een deel te noemen van de vele onderwerpen, waarover hij schreef. Wie evenwel het voorrecht heeft gehad, persoonlik met Bijvanck om te gaan, die weet, hoe onvergelijkelik veel omvangrijker zijn weten was dan uit | |
[pagina 251]
| |
zijn publikaties blijkt. Het bestuderen en katalogiseren der handschriften van de Koninklijke Bibliotheek stelde mij telkens voor nieuwe vragen, betrekking hebbend op de meest uiteenlopende wetenschappen; herhaaldelik besprak ik met hem zulke kwesties, en allerlei wat mij verder belang inboezemde, en telkens opnieuw verbaasde hij mij èn door zijn algemene kennis van al deze speciale gebieden van wetenschap èn ook, doordat zo menigmaal in zijn geheugen juist dat boekje opdook, dat voor het detail, dat mij interesseerde, van belang was; vaak waren dat aankopen uit de tijd van zijn directeurschap, niet van grote betekenis door de wijde strekking van het onderwerp; het was, of Bijvanck een speciaal orgaan had om de quintessens van elk geschrift, dat hij onder ogen had gehad, in zijn geheugen vast te leggen en te nodiger tijd daaruit te voorschijn te roepen. Hij had een zeldzaam talent van lezen; de tijd, die menigeen zoude behoeven alleen voor doorbladeren, was voor hem voldoende om de hoofdzaken voor goed in zich op te nemen, - en hoe menigmaal was een der vele opstellen, welke hij in de dageliks binnenkomende nieuwe tijdschriftafleveringen placht door te lezen, aanleiding tot een soort privatissimum, wanneer een zijner ambtenaren hem onder de indruk van het gelezene aantrof. En zulk een gesprek, eerst zittend, daarna veelal staande gevoerd, wanneer de bescheidenheid tot opstaan en afscheid nemen noopte, werkte suggestief, wekte op tot lezen en nadenken. Steeds nog zegen ik het lot, dat mij de invloed van Bijvanck's veelzijdige eruditie deed ondergaan, voor ik geroepen werd een hoogleraarsambt te aanvaarden, dat dwingt tot specialisering, welke het gevaar meebrengt van eenzijdigheid. Afkeer van bekrompenheid, in het wetenschappelike en anderszins, is een der vele goede dingen, die men van Bijvanck leerde. Hij had een diepe minachting voor elke eenzijdige pedant, al werd zijn geijkt: ‘Och, ziet u, ze weten het niet’ - wel eens toegepast op personen, die men zelf geneigd was minder laag te stellen. Intussen heb ik in 't algemeen Bijvanck's relatieve taxatie van wetenschappelike werkers kunnen beamen, - en menig kras oordeel, waardoor hij wel eens iemand froisseerde, berustte m.i. voor een groot deel op het worstelen om de juiste formulering van zijn gedachten te vinden, versterkt door een voor de oppervlakkige waarnemer verborgen beschroomdheid. Een vijand | |
[pagina 252]
| |
van routine, had hij een biezondere belangstelling voor de studie van jongelui, bij wie hij talent, onbevangenheid en enthusiasme opmerkte; deze eigenschappen sluiten piëteit in en zonder piëteit achtte hij alle wetenschappelike arbeid een profanering. Met een verbazingwekkende encyklopaediese kennis op 't gebied van bijna alle geesteswetenschappen ging bij Bijvanck een detailkennis van zeer heterogene onderwerpen samen. Zijn geschriften geven daarvan een onvolledig beeld. Ik herinner mij, dat een Oudfrans woord, dat ik voor een etymologies artikel nodig had, mij moeilikheden bereidde. Bijvanck bleek, zodra ik hem 't geval voorlegde, geheel op de hoogte èn van de onderlinge afhankelikheid der plaatsen, waar het woord voorkwam, èn van de waarde, aan het voornaamste citaat, uit Charles d'Orléans, toe te kennen; hij beloofde, bij zich thuis mij het bewijs te leveren van hetgeen hij voorlopig zonder enig materiaal uiteenzette. En inderdaad, toen ik kort daarna zijn studeerkamer bezocht, kwam uit een der vele bureau-laden een dossier-Charles d'Orléans te voorschijn, bevattende een vele jaren geleden samengesteld overzicht van alle rijmen, dat de betrouwbaarheid van Bijvanck's geheugen ogenblikkelik bevestigde. En dergelijke speciale onderwerpen, in een meer of minder vergevorderd stadium van bewerking, had hij vele. Helaas verhinderde zijn universele belangstelling hem herhaaldelik, een begonnen onderzoeking te voltooien. Trouwens, in veel van dergelijke gevallen bleef alleen het opschrijven achterwege; in zijn hoofd was de arbeid van kritiseren en combineren ten einde toe verricht, hij sprak over het onderwerp als een souverein beheerser der materie, - al had hij ook bij een mondelinge uiteenzetting nog meer met de vorm te worstelen dan wanneer hij schreef. Lezingen, dikwels in de kring der Haagse beoefenaren der wijsbegeerte, waren een welkom, hoewel onvolledig surrogaat voor zo menig ongepubliceerd boek of artikel, - onvolledig, ook doordat de vorm minder af en daardoor de band tussen de mooie details minder hecht was. Het wekte wel eens verbazing, dat Bijvanck zelf blijkbaar niet twijfelde aan de toekomstige uitvoering van zo menig literair voornemen, aan welks verwezenliking niemand, die hij er over sprak, ernstig geloofde. In zijn laatste verslag der Bibliotheek gewaagt hij van een met liefde door hem gekoesterde, doch onuitgevoerd gebleven wens, de beschrijving | |
[pagina 253]
| |
der verluchte handschriften; doch dergelijke plannen bestonden ook ten opzichte van andere gedeelten der manuscriptencollectie: Van Goens-papieren, brieven van 19-eeuwse dichters, enz. Behalve een polyhistor was Bijvanck ook een man van smaak; nauweliks een studie van zijn hand, of zij toont hem van deze dubbele zijde. De tot een eenheid geworden combinatie van wetenschappelike en artistieke beschouwingswijze droeg bij hem een Frans stempel, en zo menige stemming, van de devote af tot de raillerende toe, uitte zich in een meer Romaanse dan Nederlandse vorm. Speciaal tegenover Franse bezoekers wist hij onmiddellik de juiste toon te treffen, en de grote waardering, die hij in 't biezonder van Franse zijde ondervond, is alleszins begrijpelik. Zijn eigen sympathie voor de Romaanse geest maakte hem echter allerminst blind voor de schoonheden van eigen, Nederlandse kultuur. Hij vermocht zich geheel te verplaatsen in het Hollandse verleden, de humor van Bredero en van Multatuli's Woutertje had hij lief als een der specifieke trekken van onze volksindividualiteit, en zijn directeurschap der Koninklijke Bibliotheek voelde hij als een grootse nationale taak. De kunstenaar in hem kwam op de voorgrond, waar hij een milieu uit het verleden beschreef alsof hij er zelf in verkeerd had, of waar hij het geestelik silhouet van een histories persoon tekende; deze personen, speciaal de grote figuren onder hen, beschouwde hij niet alleen als representanten van een zekere tijd of sfeer, maar als de bewegende krachten der historiese ontwikkeling; en hij leerde ze kennen niet alleen door studie, maar ook door intuïtief voelen. Dezelfde methode paste Bijvanck toe op het heden. Zijn wekelikse artikelen der laatste periode mogen een zeer verschillende waarde hebben (het gevolg der op zich genomen verplichting om wekeliks een of twee artikels te schrijven), zo menig dezer opstellen imponeert ons door die eigenaardige combinatie van kennis en aanvoelingsinstinkt, die Bijvanck het begrijpen van personen en situaties zo vergemakkelikte. Ik herinner mij een opstel over het Poolse volk en zijn dichter Wyspianski, dat de grote verbazing opwekte van een in Den Haag woonachtige Poolse intellektuëel, die zulk een juist begrip van Wyspianski bij een buitenstaander voor onmogelik hield; en een buitenstaander | |
[pagina 254]
| |
was Bijvanck op dit terrein zeker, daar hij van en over Wyspianski slechts dat weinige kon kennen, dat in West-Europa verschenen is. Lange jaren was Bijvanck leraar aan het Leids gymnasium en talrijk zijn nog zijn leerlingen van verschillende generaties, die zich bewust zijn, een waardevol deel van hun geestelik bezit aan hem te danken te hebben. Daarna leefde hij enige jaren ambteloos, veel werkende en publicerende, en van 1895 tot 1921 was hij directeur der Koninklijke Bibliotheek. Voor bibliothekaris behoeft men geen vakopleiding, - placht Bijvanck te zeggen, zich daarbij op zijn eigen loopbaan beroepend. Een opvatting, merkwaardig voor deze man, die algemene eruditie als de hoofdconditie beschouwde voor aanwending van wetenschappelike vakkennis; van deze laatste, meende hij, kan de breed ontwikkelde mens zich, al werkende, snel het nodige quantum eigen maken. Mijns inziens hangt hier veel af van de graad der eruditie; alleen een zo ongewoon breed georiënteerde geest als Bijvanck kan een dusdanige zegenrijke invloed uitoefenen op de ontwikkeling ener aan de geesteswetenschappen gewijde bibliotheek, dat een onloochenbaar tekort aan katalogiseringsarbeid slechts een betrekkelik kleine negatieve post is in vergelijking met het vele grote, dat tot stand kwam. Het zelfde optimisme, waarmede Bijvanck sprak van zijn eigen toekomstige publikaties, deed hem in 1907, toen ik aan de Koninklijke Bibliotheek kwam, in volle ernst geloven, dat de pas verschenen kunst-katalogus, zelf voorafgegaan door die van bibliografie en geschiedenis, binnen twee jaar gevolgd zou worden door de katalogus van taal- en letterkunde, hetgeen te nodiger was, daar deze wetenschappen zeer onvolledig in de voor het publiek toegankelike katalogi voorkwamen. Inderdaad echter heeft Bijvanck het gereedkomen van deze arbeid niet meer beleefd. Maar wel verscheen de uit enige dikke delen bestaande katalogus, speciaal aan Franse taal- en letterkunde gewijd (om van minder omvangrijke katalogi te zwijgen), de vrucht ener veel verder doorgevoerde detail-arbeid dan in de oorspronkelike bedoeling had gelegen. Juist dit type strookte met 's directeurs opvatting ener nationale boekerij, waar een staf van wetenschappelik geschoolde vakmensen ieder op zijn eigen gebied de bijeengebrachte bibliotheekschatten bibliografies en in gewichtige gevallen ook mo- | |
[pagina 255]
| |
nografies bewerkt, tegelijk het studerende publiek naar vermogen voorlichtend. Inderdaad compenseerde de hulpvaardigheid en berekendheid voor zijn taak van het personeel tot een belangrijke hoogte de voortdurende status nascendi van de algemene katalogus en menige bezoeker werd door mondelinge gedachtewisseling met de ambtenaren op belangrijke zaken opmerkzaam, die hem bij het uitsluitend raadplegen ener volledige titellijst zouden zijn ontgaan. De directeur, zelf van bijna alle geesteswetenschappen op de hoogte, werkte mede met alle afdelingen, en daar zijn tijd, zoals die van iedere mens, beperkt was, ontstond daardoor menigvuldig oponthoud, - een ongerief, dat allen voelden, maar waarover zij zich heenzetten, niet zonder trots waarnemend, dat toch de instelling waaraan zij werkten, gestadig tot een hoger niveau werd opgevoerd, vooral dank zij Bijvanck's initiatief. Intussen ware hem een zo ongestoord voortgaan in de door hem zelf afgebakende richting niet mogelik geweest, wanneer niet allerlei dagelikse beslommeringen van zijn schouders waren genomen door de twee administrateurs, die hem achtereenvolgens ter zijde stonden. Over hen sprak Bijvanck nooit dan met een lof zonder voorbehoud, en zij hunnerzijds, wellicht het allerbest ingewijd in 's directeurs plannen en idealen, maakten daaraan met volle vertrouwen hun arbeid en die van 't onder hen werkende personeel ondergeschikt; zij spraken van hem als ‘mijnheer’, zonder familienaam, in tegenstelling tot ons anderen, die door ‘mijnheer’ plus naam werden aangeduid, en in die onderscheiding lag een duidelik voelbare piëteit. Toen Bijvanck aan de Bibliotheek kwam, was deze in een periode van uitbreiding. Deze werd voortgezet, doch op een intensievere wijze en voor een groot deel in nieuwe richting. De uitvoerige jaarverslagen, sedert 1895 verschijnende, geven in hun inleidingen een overzicht van bereikte resultaten en nieuwe plannen, en de geleidelik dikker wordende lijsten van nieuwe aanwinsten, die het grootste en voor het studerend publiek belangrijkste deel der jaarverslagen uitmaken, tonen, hoe boeken en handschriften in steeds groter getale werden aangekocht. Gaat men na, wat tijdens Bijvanck's beheer werd vernieuwd en toegevoegd, dan ontdekt men daarin de lijnen van een groots opgezet plan: een nieuw gebouw met modern ingerichte leeszaal en enige verdiepingen magazijn, - een | |
[pagina 256]
| |
gestadige personeeluitbreiding, deels in verband met de grotere omvang van het gebouw en het toenemende aantal bezoekers, deels voor perfectionnering van wetenschappelike arbeid, waarbij zelfs geheel nieuwe afdelingen geschapen werden, - vele, vaak kostbare aankopen met de duidelike tendentie, afgeronde collecties te verkrijgen en de nationale boekerij inderdaad tot een tempel van nationale kultuur te maken: men ga slechts aan de hand der jaarverslagen na, wat er allengs aan Nederlandse boeken en manuscripten is aangekocht; was voor een biezondere aankoop extra geld nodig, dan rustte de directeur niet, voor dat gevonden was, waarbij zowel het departement als ook partikuliere royaliteit hem loffelik steunden. Een biezondere aandacht werd hierbij gewijd aan de afdeling der versierde en verluchte handschriften. Op dit terrein bezitten Koninklijke Bibliotheek en Meerman-museum kostbare collecties van wereldvermaardheid, en, gelijk eenmaal een bij uitstek deskundig bezoeker zeide: een bibliotheek met Bijvanck aan het hoofd verdient zulke schatten te bezitten. Steeds werd deze afdeling aangevuld, waarbij speciaal op Nederlandse kunst werd gelet: systematies werden zulke handschriften van Nederlandse origine aangekocht, die de collectie tot een zo volledig mogelik museum van Nederlandse versieringstypen maakten. Daarnaast werden kostbare banden en allerlei om biezondere redenen (handschriftelike dedikaties enz.) merkwaardige boeken aangeschaft. Bijvanck's fenomenale geheugen maakte het hem gemakkelik, bij de keus der nieuwe aankopen steeds te letten op het reeds voorhandene, en, wanneer de bibliotheek op een of ander gewichtig stuk een te laag bod deed, gelukte het meermalen, de lotgevallen er van te volgen en bij een later gelegenheid de hand er op te leggen; in 't algemeen had hij een goede blik op de - met het jaar stijgende - geldwaarde van handschriften en oude boeken. Als onderdeel der toekomstige Koninklijke Bibliotheek had Bijvanck reeds lang een tentoonstellingzaal geprojekteerd, stnfvoller en minder vochtig dan de vitrinezaal op de eerste verdieping, en voorzien van doelmatiger en weelderiger toonkasten. Hiervoor was als vanzelf de oude leeszaal aangewezen, vrijgekomen door het in-gebruik-nemen van het nieuwe gebouw. Dit vertrek, de centrale kamer van een der mooiste patriciese huizen van Den Haag, zoude, in Lodewijk XIV-stijl | |
[pagina 257]
| |
hersteld, het huis zelf beter tot zijn recht doen komen en tegelijk een waardige omgeving vormen voor de kunstschatten der bibliotheek. Dit alles, plus voordrachtenzaal en zoveel dat ik onvermeld laat, waren de onderdelen van een groots organisatieplan ener nationale bibliotheek, zoals wellicht in het hoofd van geen andere bibliothekaris ooit was gerijpt. Maar Bijvanck was dan ook geen gewoon bibliothekaris! Dat blijkt vooral uit de voornaamheid der idealen, naar welker verwezenliking hij onvermoeid en met succes streefde. Helaas zijn oorlog, ekonomies-financiële krisis en andere oorzaken schuld, dat hij de museumplannen, welke hem biezonder ter harte gingen, slechts bijna, doch niet geheel heeft kunnen voltooien. Bleven zij ook in de toekomst onvoltooid, dat zoude betekenen, dat de kostbare verzamelingen der bibliotheek noch het gebouw zelf tot hun recht komen en dat vele duizenden guldens, met verstandig overleg uitgegeven, tot weggegooid geld worden gemaakt. En wie Bijvanck's bibliotheekbeheer opmerkzaam heeft gevolgd, die ziet in de bekroning van zijn werk tevens een rechtmatige hulde aan zijn persoon. Tijdens zijn leven is hij niet altijd voldoende gewaardeerd, hoevelen ook zijn superieure qualiteiten hebben erkend en bewonderd. Nog steeds is het mij een raadsel, hoe deze man, wiens gelijke in intellekt ik nauweliks in mijn leven ontmoet heb, nooit heeft behoord tot de niet minder dan vijftig gewone leden der letterkundige afdeling onzer Akademie van Wetenschappen. En terwijl toch overigens jubilea van wetenschappelike werkers aan de orde van de dag zijn, is hem bij geen daarvoor geschikte herinneringsdag een huldiging ten deel gevallen. Er is wel eens sprake van geweest, en wel bij zijn zeventigste verjaardag, maar toen, in 1918, was het onmogelik, aan zulk een huldiging het voorname cachet te geven, in overeenstemming met zijn persoonlikheid; daarvoor ware de medewerking van vooraanstaande Fransen - die hem wellicht meer zonder voorbehoud vereerden dan zovele landgenoten - nodig geweest, doch hieraan viel in het laatste oorlogsjaar niet te denken. Trouwens, hoezeer zich ergerend aan onverdiende waardering van middelmatigheid, Bijvanck zou waarschijnlik zulk een huldiging van eigen wezenlike verdiensten niet aangenaam gevonden hebben. Wel was hij man van de wereld, wel onderhield hij zijn vele relaties in binnen- en buitenland, maar hij prefe- | |
[pagina 258]
| |
reerde een intiem gesprek boven een openlike demonstratie; het behaaglikst voelde hij zich in de huiselike kring, waar Chrétien de Troyes of andere klassieke literatuur de ontspanningslektuur vormde, of op zijn studeerkamer, tot diep in de nacht verdiept in intellektuëel genot.
Leiden. N. van Wijk. |
|