De Gids. Jaargang 90(1926)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 167] [p. 167] Oud-Perzische kwatrijnen. I. Al leeft gij eeuwen, uit al lust en kwelling Blijft enkel van u over een vertelling ... Zorg als een wijs man voor een schoon verhaal! Zijn duurzaamheid zal zijn uw oordeelvelling. II. Van dit compas is Liefde 't middelpunt: Al dezer wereldronden middelpunt. Wij staan verstrooid langs honderdduizend banen: Elk heeft zijn eigen weg naar 't middelpunt. III. De helderziende ziet in andren meer Dan in zichzelven: spiegels luistren teêr. Beter gezegd: die man is ieders meerdre, Die in alle andren kent zichzelven weêr. [pagina 168] [p. 168] IIII. Al smaakt gij werelds lusten heel uw leven - Al rust ge in uw liefs armen heel uw leven -, Straks zal het uur slaan, dat u wakker schrikt, En een vervlogen droom is heel uw leven. V. Gistren kwam 'k hier, en heb niets afgedaan. Ik vond vandaag geen tijd ter markt te gaan. Morgen vertrek ik, en geen koop gesloten ... Tot schade en schande slechts lei ik hier aan! VI. Minnen en achterhouden gaat niet saam. In Liefdes brand zet hart en huis - of praam U in uw blinden hoek, verrijg uw oogen, Gij die geen klink of rits veelt in uw naam! VII. De minnaar, naar al minnaren belijden, Stijgt aldoor eenzamer uit lust of lijden: De zon werd werelds zuiver vlammend hart, Vandat hij eenzaam gaat voor alle tijden. [pagina 169] [p. 169] VIII. Wie loochent dat het leedge kan bestaan? Kom, zie mijn buidel, en geef op uw waan! Vraag naar mijn staat bij 't beurzensnijdersgilde: Al jaren sta 'k voor hen in schaamte ontdaan. VIIII. Die zijn trouw deel van tranen heeft gekregen, Oogst van dit leven een volleren zegen. Verblijd u dat uw jonkheid heeft geweend: Niets is bevruchtend als de lenteregen. X. Minnaar en monnik verzucht om U in kwalen. Of Ge aanneemt, of Ge afstoot -, 't is éen vermalen. Den éen verteert Uw onverschilligheid; De ander verschrompelt voor Uw oogestralen. XI. De melodie beluistrend schrikt het blinde Hart in het hart van Gods geheimen ziende ... O Levens zangwijs, renpaard dat de ziel Vleuglings ontvoert naar 't huis van haar Beminde! [pagina 170] [p. 170] XII. Die groot is, maakt zich klein zonder verneedring. Volgroeidheid is tot alle ding beveedring. Zoo gaat de Vader met ons kindren om, En spreekt onze eigen taal in Zijn verteedring. XIII. Bodemloos gaapt de put der wereld open Voor 't eindloos touw dat uw begeerten knoopen. Al weeft gij 't kleed uws levens nog zoo lang, 't Reikt nooit ten voeten uwer reuzge hope. XIIII. Mijd al vertoon. Hij die gelooft, bedrijft 't Goede in zijn donker waar het best beklijft. Gij weet: geen zaad dat kiemt en vruchten grootbrengt, Als het niet onder de aard verheimlijkt blijft. XV. O tuin, o kooi van deze wereldzaal, Waar lust als leeuwrik zong en nachtegaal ... 'k Was hier van morgenrood tot avonddonkren ... En ik herinner me éenen ademhaal. [pagina 171] [p. 171] XVI. Die Gods wijn dronk tot Hem zijn oogen zagen, Heeft woorden niet om van Hem te gewagen. Die een tong heeft, hem is 't gezicht ontzegd. Die zag, met stomheid wordt zijn mond geslagen. XVII. Verlief op goud nooit: zijn bezit laat bang; Zijn dorst naar al meer goud wurgt levenslang, En groeit vlak vóor den dood aloverweldgend, Als schaduwen lengen met zonsondergang. XVIII. Niet veel is 't wat de wereld om u gaf. Zij zal u amper missen in uw graf. Uw dood zoo zeer omslachtig in uw oogen - De wereld doet hem in een omzien af. XVIIII. Zoolang uw hoofd nog op uw schouders staat, Denk niet dat Gods geheim u opengaat! Door morgengrauw gelaat en bloeden tranen Breekt uit het hart der waarheid dageraad. [pagina 172] [p. 172] XX. Zoolang ge uw hart aan aarde of hemel bindt, Hoop niet dat gij den schat des levens vindt! Gij zegt: ‘Niets hoop ik meer van dood of leven!’...? Stil, dat juist is het hopen dat begint! XXI. Eén stap vóor 't eind, en zaden ongeteld Van hartstocht kiemen in dit vleesch bekneld... Waar vind ik ruim genoeg een plek in de aarde Voor dit oud hart dat van begeerten zwelt? XXII. Met inzicht maakt zich Liefdes eedgenoot Los uit alle andre banden die hij sloot. Elk oud wijf kan den dood gedwongen sterven. Sterf gij als man vrijwillig uwen dood! XXIII. Achter den wijze, in Gods vizioen verzonken, Stuift zwerm nietswaardgen in verblindend vonken: De pijlen van dit wereldsche raket. Elk weet hoe kort van duur, hoe laag zij flonken. P.C. Boutens. Vorige Volgende