De Gids. Jaargang 74
(1910)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 519]
| |
Leo Tolstoj.
| |
[pagina 520]
| |
zich te bekeren: maar bij de jeugdige Tolstoj zijn diezelfde tendenzen, diezelfde ideeën wel degelik ook reeds te vinden. Laat ik hier slechts even herinneren aan die mooie ‘Grisja’-episode uit Tolstoj's allereerste geschrift, ‘Kindsheid’ (1852).Ga naar voetnoot1) Een der herinneringen uit de vroegste jeugd van het kind Nicolaas wiens leven hier beschreven wordt (het verhaal bevat veel autobiografie), is deze Grisja, een arme grijsaard, half onnozel, die bedelend en biddend rondzwerft. ‘Hij schrijdt voort met een beeld en een boek, al maar spreekt hij in zich zelf, en met een ijzeren keten rinkelt hij zacht, al voortgaande’ - zo beschrijft Nekrasow een dergelijke vrome. Deze Grisja komt bij de ouders van Nicolaas in huis: de kinderen willen graag eens een vrolik uurtje hebben en verstoppen zich 's avonds om Grisja, als hij op zijn slaapkamer komt, te bespieden. Wat zij te zien krijgen, het is een uiting van hartstochtelike vroomheid: bidden, handenwringen, snikken, zich neerwerpen op de grond met een ‘Uw wil geschiede’. Geen toneel waarover de kleine Nicolaas lust heeft te lachen! ‘Veel water is sedert die tijd naar zee gevloeid, veel herinneringen aan het verleden hebben voor mij hun betekenis verloren en zijn vage ideeën geworden, ook heeft de zwerver Grisja lang zijn laatste zwerftocht geëindigd; maar de indruk, die hij op mij heeft uitgeoefend en het gevoel, dat hij wakker maakte, zullen nooit sterven in mijn herinnering. - O, grote Christen Grisja! Uw geloof was zo sterk, dat gij de nabijheid Gods voeldet; uw liefde zo groot, dat de woorden van zelf van uw lippen vloeiden, - zonder dat ge ze overwoogt met uw verstand. En welk een hoge lof bracht gij aan Gods majesteit, toen gij, geen woorden vindend, in tranen u neerwierpt op de aarde!’ Dat schreef Tolstoj, 24 jaar oud! Is het reeds niet als een ‘Bekeer u!’ dat hij predikt aan zijn nog zo zwakke ‘ik’ en aan zijn medemensen! De eenvoudige, maar innige vroomheid van de Russiese boer tegenover de gekompliceerde, verwrongen opvattingen van de intellektueel: deze tegenstelling is een thema, dat in Tolstoj's geschriften | |
[pagina 521]
| |
ieder ogenblik terugkomt: denken we bijvoorbeeld aan de soldatefiguren uit ‘Sewastopol’ en ‘Oorlog en Vrede’ en aan het konventionele grote-luis-leven van Anna Karenina en haar omgeving, veroordeeld reeds door het motto, waarmee Tolstoj zijn boek de wereld inzond: ‘Bij Mij is de wraak en Ik zal vergelden,’ - denken we ook - om een van de latere werken hier aan te halen - aan de komedie ‘de Vruchten der Beschaving’ (1889), een door alles heen dol blijspel, waarin de ‘heren’, die met spiritisme 's levens problemen zoeken op te lossen, worden gewogen tegen de ‘boeren’ en te zwak bevonden: in dit drama komt een scène voor, waarin enige boeren tegenover het keukenpersoneel hun opmerkingen ten beste geven over de spiritistiese heren en dames boven: elk woord is raak! en elk woord wordt begroet door een spontane lachbui van het hele publiek! Ja, komies talent heeft Tolstoj ook in hoge mate! Als literair kunstenaar is hij veelzijdig als weinigen! Zijn romans - in de eerste plaats noem ik ‘Oorlog en Vrede’ (1864-69), ‘Anna Karenina’ (1873-76), ‘Opstanding’ (1899), die het meest worden gelezen - alleen reeds bewijzen dat ten volle. Deze boeken kan men ook gouteren zonder te letten op de ideeën van de schrijver, die wel degelik ook hier worden uitgesproken, en vooral in Rusland pleegt men ze in de eerste plaats als literair werk, als artistieke uitbeelding van het menseleven te waarderen. Wij hebben geen boeken, die het lezende publiek zo kent en zo liefheeft als het Russiese de romans van Tolstoj. De ontwikkelde mens kent Pierre Bezoechow, Lewin en zijn vrouw Kitty alsof hij dageliks met hen verkeerde, en men kan aan bijna ieder jongmens vragen, wie hij liever tot vrouw zou hebben, Kitty of Dolly, zonder dat hij meer moeite met het antwoord hebben zal, dan als men twee dames uit zijn omgeving had genoemd: men bewondert niet alleen Tolstoj's werk, men kent het ook! 't Is merkwaardig, hoe iemand tegelijk zo objektief en zo subjektief kan schrijven, - zo'n getrouw beeld van de mensen en de samenleving geven en in dezelfde boeken zoveel van zijn eigen geestesleven, zijn eigen zelfstrijd neerleggen. Laat ik slechts herinneren aan Pierre uit ‘Oorlog en Vrede’, een door en door edele mens, maar steeds ontevreden over zich zelf, doordat hij zijn idealen van zedelike volmaaktheid zo hoog stelt: het beeld van | |
[pagina 522]
| |
Pierre bevat veel autobiografiese elementen, evenzo later dat van Lewin. Wanneer Lewin op de jacht is met zijn zwager Oblonskij, tobt hij over een moeilik op te lossen probleem: eigenlik voelt hij zich verplicht afstand te doen van zijn positie als landheer en zich de gelijke te maken van zijn boeren, maar er zijn bezwaren! Oblonskij, de cynicus, lost de kwestie heel eenvoudig op: als een landeigenaar goed wil handelen, moet hij inderdaad afstand doen van zijn voorrechten, maar... men kan het ook laten en heel genoeglik voortleven, zonder te voldoen aan die hoge eisen, die men zich zou kunnen stellen. Deze Lewin, nooit tevreden met zich zelf, steeds tobbende over de tegenstrijdigheid tussen zijn hoge idealen en de gewone menselike overwegingen, die ook hij kent, een mens als hij is, - deze Lewin is een beeld van Tolstoj, - en eigenlik niet alleen van die van ± 1875, maar van Tolstoj, zoals hij zijn hele leven was: toen hij opging in het leven van de grote wereld zonder er door te worden bevredigd, - toen hij zijn ‘Biecht’ schreef, om de mensen te doen zien, hoe hij ‘bekeerd’ was (1881), - toen hij weinige dagen voor zijn dood zijn gezin verliet, blijkbaar nog onvoldaan over zich zelf, nog strevende naar het niet bereikte ideaal! Het hele leven van deze man is één streven naar dat ideaal, - één streven naar volmaaktheid, in de Christelike zin, in de zin van de Bergrede. Hoezeer zij ook in andere opzichten verschillen, de twee grootste Russen van de 19de eeuw, Dostojewskij en Tolstoj, hebben beide gestreefd naar dat zelfde ideaal: het evangelie, dat de hoogste zaligheid toekent aan de armen van geest en aan de barmhartigen, dat moet de grondwet worden van elks individueel leven: dan zal ook een uit zulke individuen bestaande samenleving datzelfde evangelie als grondwet erkennen: zij zal zich laten leiden door het enige en hoogste gezag, - al is zij dan ook ‘anarchies’ volgens de begrippen van de tegenwoordige mensewereld. Bij Tolstoj zijn deze ideeën, die reeds toen hij jong was bij hem opkwamen, gerijpt onder verschillende invloeden, o.a. onder de invloed van Dostojewskij. Als deze plotseling sterft in 1881, schrijft Tolstoj aan een vriend: ‘Nooit heb ik deze man gezien en nooit ben ik in direkt kontakt met hem geweest; en op eens, toen hij gestorven was, begreep ik, dat hij mij het naast stond, | |
[pagina 523]
| |
mij 't dierbaarst en 't meest nodig was van alle mensen. Al wat hij deed was zo, dat hoe meer hij doen zou, het voor mij te beter zou zijn. En opeens lees ik - hij is dood. Een steun is mij ontglipt’. Maar ook de waarneming van het dageliks leven en van het leven van vroeger tijden heeft Tolstoj in de richting gestuwd, die hij met steeds groter energie gevolgd is. Hij zelf heeft verklaard, dat de studieën over Napoleon, die hij moest maken voor ‘Oorlog en Vrede’, hem een al sterker afkeer hebben doen krijgen van deze grote onder de mensen, van deze grote - vooral in eigen oog, die zijn eigen leven meer waard rekende dan dat van een millioen medemensen: hoe klein is echter deze hoogmoedige tegenover het Albestuur: de handelingen van de eerste de beste kunnen even gewichtige gevolgen hebben als de zijne, zijn zelfverheffing maakt hem geringer dan de arme van geest, die berust met een ‘Uw wil geschiede!’ De Russiese boer is meer dan Napoleon: dat leren we uit ‘Oorlog en Vrede’. Dostojewskij heeft gepredikt, dat in Rusland het elders verlorene, ‘algemeen-menselike’ ideaal van het Christendom is blijven voortleven en dat eens de Russiese boer het woord van verlossing zal kunnen spreken tot de hele wereld: Tolstoj heeft in zijn theologiese en ethiese geschriften niet zo'n grote rol toegekend aan het Russiese volk, maar vanaf zijn vroegste periode gaat hij in zoverre met Dostojewskij samen, dat hij tegenover de bedorven, ethies minderwaardige intellektuelen Russiese boeren als een hoger soort mensen pleegt te stellen en toen hij na de bevrijding der slaven in 1861 op Jasnaja Poljana scholen ging oprichten en zelf als pedagoog optrad, kwam hij telkens weer tot de konklusie, dat de man van het intellekt van de niet zo ontwikkelde, maar veel natuurliker en fijngevoeliger boeren veel kan leren. Het is opmerkelik, dat deze twee moderne apostelen van het oorspronkelike Christendom, Tolstoj en Dostojewskij, juist Russen zijn, maar het is heel begrijpelik. Immers onder het Russiese volk vinden we een diepe innige vroomheid; de oppervlakkige beschouwer ziet in de uitingen van die vroomheid wellicht beeldedienst en afgoderij, maar een Tolstoj ontgaat het niet, dat onder dit uiterlik vertoon een diep gevoelde liefde voor het Goddelike verscholen is: dat de ‘Grisja’ uit ‘Kindsheid’ een frequent type is in de Rus- | |
[pagina 524]
| |
siese samenleving. Terwijl er enerzijds in Rusland misschien meer misdaden worden bedreven dan in West-Europa, is anderzijds het aantal mensen daar voor wie de verhouding tot God de drijfveer is tot hun handelingen en niet de verhouding tot de maatschappij der medemensen, onvergelijkelik veel groter: daardoor wordt het optreden van Dostojewskij en Tolstoj begrijpelik; daardoor is het mogelik geworden, dat zij hun ook aan ons niet vreemde denkbeelden tot de uiterste konsekwenties hebben dóórgedacht en voor hun naleving hebben gestreden en geleden. Velen, die het Russiese volk hebben leren kennen, is het opgevallen, hoe wij hier een neiging tot slechte daden vinden, wellicht sterker en algemener dan bij ons, maar hoe hier tegenover staat een liefde tot het goede, die na de misdaad tot een diep gevoeld berouw voert, waarvoor geen offer te zwaar is. Terwijl ik over Tolstoj schrijf, herinner ik mij, hoe Wolynskij in zijn artikel over Dostojewskij's ‘Idioot’Ga naar voetnoot1) in echt Dostojewskij'se geest dit verschijnsel aldus in beeld brengt, na ons een blik te hebben gegeven in het wonder-grillige zieleleven - een telkens vallen en weer opstaan - van een der heldinnen van het boek: De duivel, - zegt Wolynskij - zoekt zijn buit in deze wereld. Toen hij Rusland zag, dacht hij, dat dit grote, ver uiteenliggende land een goed jachtterrein zou wezen. En inderdaad: hij slaagde er in, onbegrijpelike verwarring te stichten; maar dat was slechts tijdelik: toen bleek het, dat hij hier een krachtiger vijand vond dan elders: immers in het diepst van 't gemoed van de Russiese mens stuitte hij op een Goddelik element en nergens ter wereld werd hij met zo'n hardnekkigheid en kracht teruggedreven als hier. Die strijd tussen God en duivel wordt in menig Russies gemoed uitgevochten. En als wij Tolstoj's leven overzien: eerst een leven zoals menigeen leidt, maar met de blik gericht op iets hogers in het verre verschiet, daarna een geleidelike evolutie, een afstand doen van de ijdelheden dezer wereld, een voortschrijden naar het ideaal, ten slotte een breken met veel dierbaars, maar in de dienst van God, om dan een snelle dood te vinden -: dan is dat leven voor ons het treffendste voorbeeld van die strijd, en van het zegevieren van de Goddelike idee. N. van Wijk. |
|