den. ‘Het leven neemt ten slotte van elkaâr, wat niet bij elkaar past’. Met deze woorden legt Kloos in dit Gedenkboek het ‘heengaan’ van Verwey, van Van Eeden, van Van der Goes uit. Inderdaad, ‘jeugdig bloed kan bruisen’. Maar hoe zou ooit ruimere eendracht bewaard zijn, indien deze jongeren, zóó vol Sturm und Drang, dat ze het samen niet uithielden, bij ouderen zich hadden aangesloten?
Van een krachtig en prachtig geestesleven is de Nieuwe Gids de uiting geweest. Dit wordt ook hier sedert lang erkend. Evenals een halve eeuw vroeger, heeft de Nederlandsche letterkunde, nu een kwart-eeuw geleden, een nieuwe lente beleefd, met velerlei nieuw, met zeer schoon geluid; en middelpunt van dit geestesleven is de Nieuwe Gids geweest, de kern, het hart, de organische kracht en het organiseerend beleid. Dat er ‘onmiskenbare teekenen eener naderende nieuwe dichtkunst’ waren voorafgegaan, zooals Kloos, Emants en Perk gedenkend, schrijft; dat een analoog en vaak óók waardevol streven gelijktijdig zich buiten dezen kring openbaarde, gevolg derzelfde invloeden-van-buiten; het ontneemt zoo min iets aan den roem dezer ‘Amsterdammers’, als de ‘Haagsche schilderschool’ ontluisterd wordt, door wat haren bloei voorbereid en vergezeld heeft, nadat hier Barbizon bezield had.
Het feest van nu was een feest voor Kloos. Wie onder zijn tijdgenooten zou het hem misgunnen? Van de eerbiedige dankbaarheid, welke velen voor hem gevoelen, geeft de eerste bijdrage de beste in het Gedenkboek, de herinnering aan 1 October 1885 door Aletrino, een aandoenlijk getuigenis. Ietwat luidruchtig sluit Heijermans de rij met het verhaal van een nacht vol ‘heethoofdigheid’, van welken de dag, dat hij koelbloedig zijn Jodenstreek aan de (oude) Gids zond, niet ver verwijderd kan zijn geweest. ‘Jeugdig bloed bruist,’ naar Kloos zoo juist schrijft!
Aan de Nieuwe Gids is veel veranderd. De eerbiedigste genegenheid kan niet verhelen, dat Kloos, altijd de ziel van het tijdschrift, sedert jaren feitelijk de redacteur, in dit feestboek met de bonhomie van een bruilofthoudenden Leeuwendaler omstuwen zich laat door een bont gezelschap, waaruit nu en dan er een paar gaan dringen vóór het kiektoestel, dat allen vereeuwigt. De kwaliteit uit de groote jaren wordt slecht door kwantiteit vergoed.
En toch - al lijkt soms dìe heerlijke geestdrift haast even snel als een stroovuur gebluscht - er wordt nòg goed gewerkt in ons