De Gids. Jaargang 74
(1910)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 344]
| |
Dramatisch overzicht.N.V. Het Tooneel: Marsyas, mythische komedie van Balthazar Verhagen Muziek van Alphons Diepenbrock, decors en costuums naar ontwerpen van R.N. Roland Holst.
| |
[pagina 345]
| |
Maar dit vooropstellende, erken ik gaarne dat het links en rechts zoeken en grijpen, ook tot gelukkige vondsten en aangenaam verrassende ontmoetingen kan leiden. Zoo nu tot die met Marsyas van B. Verhagen. Niet dat dit proefstuk van een tot dusver onbekend schrijver een meesterstuk zou zijn, verre van dien; maar het is de aanleiding geweest tot een artistieke samenwerking van tooneelschrijver, schilder en toonkunstenaar, waaruit een geheel ontstond, dat een publiek van kunstenaars en kunstvrienden een langen avond geboeid en bekoord heeft. ‘Zoo iets krijgt men enkel maar bij Royaards te zien en te hooren!’ was de dankbare uitroep, waarmede velen deze uitvoering verlieten. Zeker zou er door een werkelijk dichter van het mythologisch verhaal omtrent den strijd tusschen Marsyas en Apollo, dat ook beeldende kunstenaars heeft geïnspireerd, iets te maken zijn geweest, dieper van opvatting en dichterlijker van vorm. Men kan deze mythe, gelijk vele andere, zoowel tragisch als komisch opnemen. Een Meilhac en Halévy, een Tristan Bernard zouden er den tekst voor een opéra bouffe van gemaakt hebben. En al kan men het Is. Querido (Handelsblad van 6 October jl.) toegeven, dat onder onze dichters en dichteressen niet één nog van episch-dramatisch en karakterscheppend vermogen heeft blijk gegeven, het is toch niet onmogelijk dat bij een van hen zulk een vermogen schuilt en dat deze bevoorrechte de mythe tot thema zou kunnen nemen - het bekende, maar telkens te varieeren Natuur- en Cultuurthema - voor een drama van treffende symbolische beteekenis en van tragische ontroering. Bij den Marsyas van den heer Verhagen hebben wij noch hartelijk gelachen, noch zijn wij ontroerd geworden. Het verloop van de handeling, de taal, het gaat alles zonder horten en stooten, het getuigt van handigheid, stoort slechts een enkele maal (in het tooneel van de verliefde paren) door het al te linksche dat den aanvanger teekent, maar het mist ook alle verheffing en bezieling, de kracht die meesleept, de kleur die boeit, den gloed die verwarmt van den werkelijken kunstenaar. Tot een aangrijpende of door oorspronkelijkheid zich onderscheidende opvatting van het mythische verhaal heeft de jonge schrijver het niet kunnen brengen. De stemming, noodig om deze vertooning twee uren lang genietbaar te maken, werd gewekt en levendig gehouden door de | |
[pagina 346]
| |
zielvolle, kleurige, steeds voorname muziek van Alph. Diepenbrock, en gerugsteund zoowel door het fraaie, warme, welige bosch- en beek-decor van Roland Holst (waarin men den gestolden waterval gaarne gemist had) en de door hem ontworpen smaakvolle costuums, zoo fraai van kleur, als door het spel der vertooners, dat van groote toewijding getuigde. De gratieuse dansbewegingen, in den stijl dien Isadora Duncan ons heeft leeren waardeeren en die langzamerhand den smakeloozen balletstijl van vroeger vervangt, sloten zich bij dit alles aan. Zoo ontstond er een geheel, zoo al niet van diepe dramatische of poëtische kracht, dan toch van groote bekoorlijkheid. En zulke genietingen zijn in onze schouwburgen te zeldzaam dan dat men ze niet dankbaar zou aanvaarden.
Met Das Konzert van Hermann Bahr, naar veler oordeel het beste Duitsche blijspel, dat in de zes laatste jaren op de planken kwam, hebben wij, reeds enkele maanden na de eerste voorstelling te Berlijn, kennis mogen maken in een Hollandsche vertaling door ‘Het Tooneel’ vertoond. Levendig trof het ons toen, hoeveel geest, hoeveel menschenkennis uit dit stuk spreken, hoe handig van tooneeltechniek het is en hoe ongemeen frisch en boeiend van dialoog. Minder ingenomen toonde ik mij met de wijze waarop de beide hoofdfiguren, de voor vrouwelijk schoon al te gevoelige pianoleeraar Heink, en zijn sympathieke vrouw, die met onovertrefbaren humor en tevens met moederlijken ernst de herhaalde buiten-echtelijke ‘concert-tournées’ van het ondeugende groote kind verdraagt, door Royaards en mevrouw Van Kerckhoven werden uitgebeeld. Wat zoude Agnes Sorma maken van een rol als Marie Heink, door Else Lehmann in het Lessing-Theater te Berlijn gecreëerd op een wijze, die Hermann Kienzl in ‘Bühne und Welt’ deed zeggen: ‘Die hat Hermann Bahrs heitere Kunst met höchstem Menschenadel geadelt’? Agnes Sorma is sedert jaren als tooneelkunstenares een reizende virtuoze, die slechts nu en dan in Berlijn neerstrijkt en dan als gast hetzij bij Reinhardt, hetzij in het Neue Schauspielhaus pleegt op te treden. Wanneer, na zulke kortere of langere escapades, waarop zij voor vreemde natiën haar kunst en haar kunsten vertoond heeft - | |
[pagina 347]
| |
tot de ‘kunsten’ reken ik de vertooning van uit hun verband gerukte Gretchen-episoden uit Faust, waarop zij ons voor tien jaar onthaalde -, Sorma in de hoofdstad terugkeert, zien de Berlijnsche tooneelkenners vaak niet zonder bezorgheid haar wederoptreden tegemoet. Zal, zoo vraagt men, de kunstenares niet in de reizende tooneelspeelster zijn ten onder gegaan, zal het heen en weer trekken met afgespeelde paraderollen aan de frissche natuurlijkheid van haar kunsttemperament niet geschaad hebben?... Nog in den vorigen winter kon de Berlijnsche kritiek in ‘Bühne und Welt’ getuigen: ‘Wir sehen diese wunderbare Frau in unverbrauchter Jugendkraft wirksamer als je, mit all den Vorzügen der jüngen Sorma von einst und in der Kunst der psychologischen Vertiefung noch gewachsen!’ Zoo is Agnes Sorma, bij het klimmen harer jaren, voor velen gebleven wat Alfred Kerr in het mooie boekje ‘Schauspielkunst’Ga naar voetnoot1) haar noemt: ‘die liebe Fraue unserer deutschen Schauspielkunst’; in hare beste scheppingen ook nu nog wat zij van den beginne af was: vrouw-en-kind, van een kinderlijke gratie en een vrouwelijke teederheid, die aan haar spel een onweerstaanbare bekoorlijkheid geven. En zoo toonde zij zich ook als Marie Heink. Dit was nu niet zwaar en theatraal zooals mevrouw Van Kerckhoven ons deze rol had voorgespeeld, maar juist het tegenovergestelde: luchtig, gracielijk, eenvoudig, met een natuurlijkheid van beweging en van zeggen (wat heeft zij een frissche, mooi getimbreerde stem!) zooals wij het in Germaansche landen zelden van de planken af te genieten krijgen. Misschien was het wat al te luchtig en te vroolijk. Want, wèl speuren wij achter haar hartelijk lachen en achter haar betooverenden glimlach soms een traan of hooren wij in haar stem de voorbode van een traan, maar wat wij missen in haar geestig en ondeugend doen, in het spelletje dat zij speelt, om haar man, kan het zijn, tot inkeer te brengen, is het moederlijke in stem en in blik tegenover haar groot lichtzinnig kind, dat zij toch zoo lief heeft. Men geeft zich daarvan eerst rekenschap, zoodra men niet langer onder den betooverenden invloed is van deze charmeuse; maar dat hier iets verwaarloosd werd wat Hermann Bahr in zijn Marie Heink heeft willen leggen, is, dunkt mij, buiten twijfel. | |
[pagina 348]
| |
Beteekenen vette letters op een aanplakbiljet dat de daarmee begunstigde een hoogeren rang inneemt als kunstenaar dan zijn collega's, dan had, naast de namen van Agnes Sorma en Rudolf Cristians, de naam van Eugen Burg wel met even vette letters gedrukt mogen worden. Want deze kunstenaar was aan beiden gelijkwaardig. De persoon van Dr. Jura wordt zoo licht een karikatuur. Ik heb indertijd van den jongen Chrispijn gezegd, dat zijn eenigszins hansworstige bewegingen en grimassen in deze rol misschien voor een deel op rekening moeten komen van Bahr. Maar nu heeft Eugen Burg ons laten zien, hoe men dezen zonderlingen, paradoxalen, maar in den grond door en door goedigen wereldwijze met zijn kindernatuur - is het daarom dat hij en Heink elkander zoo leeren bewonderen en liefhebben? - beminnelijk en sympathiek maken kan, zonder hem iets van zijn eigenaardigheid te doen verliezen. En welk een anderen Gustav Heink, uiterlijk en innerlijk, gaf Rudolf Christians ons te zien dan Royaards aannemelijk trachtte te maken! Zooals hij ons hier werd voorgesteld, kon men van dezen man, als een kind zoo ijdel, zoo nukkig, zoo heerschzuchtig en zoo zwak, begrijpen dat hij, door hartstochtelijke vrouwen en meisjes aanbeden, op hol slaat, zoo vlug als zijn niet meer zeer lenige ledematen het hem veroorloven. Een paar al te kluchtige quasi-hartstocht-uitingen zou men den tooneelspeler gaarne geschonken hebben, maar voor het overige vormde hij met de beide anderen een volmaakt geheel. Wat was dat spelletje schaak aan het slot van het 2e bedrijf - een vondst van den schrijver - van die drie een stukje exquize tooneelspeelkunst! Sorma en hare medespelers hebben ons den 21en October iets heel bijzonders te genieten gegeven.
Dat de directie van ‘de Hagespelers’ tracht zich te ontworstelen aan het dilettantisme, dat haar werken tot dusver verlamde, moet toegejuicht worden en het luidst door hen die zich tegenover het zelfgenoegzame-in-het-ongenoegzame, dat tot heden haren arbeid zoo weinig sympathiek maakte, het sterkst hebben uitgelaten. De troep schijnt dit jaar geheel, of althans voor het grootste gedeelte, samengesteld uit heusche toonelspelers, onder welke ouderen en | |
[pagina 349]
| |
jongeren van ervaring en talent, van talent alleen, en van minder of geen talent. In alle geval uit personen met wie, op enkele uitzonderingen, onder ernstige leiding, iets goeds is uit te richten, kunst gemaakt kan worden. Het eenige wat ik in dit seizoen van de Hagespelers zag, is Joy van Galsworthy, het stuk met den verwarrenden ondertitel: een spel op het thema ‘ik’. Meer verwarrends dan enkel de ondertitel is er in dit onsamenhangende ‘spel’, waarbij men telkens voor raadselen komt te staan, omdat de schrijver, zonder ons in te lichten omtrent het verleden der personen die hij ons te zien geeft, omtrent hun willen of niet-willen of omtrent de toestanden waarin zij zich op het oogenblik bevinden, zijn personages maar laat voortrammelen. Soms bieden een geestig stukje dialoog of een roerend tooneel, zooals dat tusschen de raadselachtige moeder en haar sympatieke dochter in het tweede bedrijf (door Pine Belder en Sophie Hermse voortreffelijk gespeeld), een welkome afwisseling, maar dan vangen de gesprekken en redeneeringen weer aan, die vaak even hol zijn als de reuzenboom, welke - is het met symbolische beteekenis of enkel met een praktisch doel? - een groot deel van het tooneel inneemt. Van drie der vertooners, Pine Belder en Sophie Hermse, beiden reeds genoemd, en Herman Schwab (Colonel Hope), was het spel een betere zaak waardig. In dit drietal heeft de leider krachten, van welke hij goed zal doen, in stukken van beter allooi dan Joy gebruik te maken. Een bijzondere verrassing was voor mij het spel van Sophie Hermse. Hier is dus nu eens een echt jong meisje, dat echt jong weet te spelen, hetgeen nog iets anders is dan schuchter en onbeholpen. Men zegt, dat deze begaafde tooneelspeelster reeds eenigen tijd verbonden is geweest aan ‘Het Nederlandsch Tooneel’, maar daar nooit in een rol van eenige beteekenis is opgetreden. Indien dit zoo is, dan hebben wij hier een sprekend staaltje van directoriaal onverstand.
J.N. van Hall. |
|