De Gids. Jaargang 74
(1910)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 302]
| |
De tempel des hemels.Ga naar voetnoot1)‘De misdaden van het volk komen allen op mijn verantwoording.’ ‘Ik die een kind ben, ben vervuld van vreezen.’ ‘Het is mij, den éénen man, gegeven, om rust te schenken aan uwe staten en families; en nu weet ik niet, of ik wellicht niet de machten boven en beneden mij beleedig. Het kwaad in mij durf ik mijzelf niet te vergeven. Ik zal alle dingen onderzoeken in harmonie met den geest van God.’ Deze drie teksten uit het heilige Boek der Historie - de Shu Ching - kunnen een voorgevoel geven van wat in het gemoed der chineesche keizeren om moest gaan, als zij ten Hemel-Tempel togen om, beladen met al de zonden hunner honderden millioenen onderdanen, in het middenpunt van het Heelal, het centrum der drie hóógste, mystieke bestaansgebieden, de ziel van gehéél het Volk biddend op te heffen tot Shang Ti, den éénigen God. Men moet teruggaan tot de oer-oude tijden, tot de allergeheimste, esoterische mystiek, om tot het besef te komen, wát de oorspronkelijke dienst op het ‘Th'ien Th'an’ - het Hemel-Altaar - eigenlijk symboliseert. De geheele, alleroudste geschiedenis van China vloeit over van teksten, waaruit blijkt, dat de allereerste groote gebieders van het rijk méér dan gewone menschen waren; géén stervelingen als het volk, maar Wijzen, Adepten, door wier occulte kracht het rijk bijeengehouden werd. De titel ‘Th'ien Tsz'’ - Zoon des | |
[pagina 303]
| |
Hemels - wijst daar alreeds op, en de geheele mystiek van het chineesche keizer-schap uit de alleroudste klassieken, die telkens weer op nog andere, vóór-historische tijden wijzen, is op merkwaardige wijze analoog met al de occulte overleveringen omtrent de ingewijde, wijze Vorsten van de eerste perioden van Atlantis. De voor esoterisch gansch oningelichten totaal onverklaarbare wijding en heiligheid, om den chineeschen Keizer heen, zóó heilig, dat hij zich voor 't oog der menigten verborgen hield in een centrum van drie ommuurde gebieden - symboliseerend de drie hóógste der zeven ‘bestaans-gebieden’ van den in 't Heelal zich gëopenbaard hebbenden God -; de eveneens onbegrijpelijk schijnende gewoonte, dat de Keizer, tot voor enkele jaren nog, op alle audiënties onzichtbaar bleef achter een scherm, en door géén sterfelijk oog van buiten gezien mocht worden; het vreemde gebruik dat, als de Keizer op straat voorbijging, alle huizen gesloten moesten zijn, alle vensters dicht, alle zijstraten met doek verborgen, en het op straffe des doods verboden was, een blik op Hem te werpen; dit alles wordt volkomen duidelijk en eenvoudig, als men om de mystieke adepten-Koningen van de atlantische ‘Stad der Gouden Poorten’ denkt, wier ‘aura’ zóó goddelijk was, en daardoor zoo geweldig van etherische uitstraling, dat zij iedereen, die te dicht naderde, onmiddelijk, als door bliksem, zou dooden.Ga naar voetnoot1) Het was - men begrijpe mij goed, ik bedoel in de alleroudste tijden, waarop de Shoe-Ching zoo herhaaldelijk zinspeelt - de occulte kracht van den wijzen Ingewijde-Keizer, die het rijk bijeenhield en het volk deed bloeien. Wendde hij die ten goede aan, dan kon hij zelfs de elementen in de natuur beheerschen en beschikte hij over de macht van zonneschijn en regen voor den landbouw, waarvan het volk moest leven. Was de Keizer niet rein meer, liet hij zich door hartstocht of begeerten overmeesteren, dan vermin- | |
[pagina 304]
| |
derde - de allereerste beginselen van mystiek en occultisme leeren dit - zijn bovenmenschelijke (daarom niet boven natuurlijke) kracht, en kon hij op het volk ook geen invloed ten goede uitoefenen. Het bekende, maar voor niet-mystiekaangelegde sinologen - helaas! de meeste geleerde professoren waren dit - belachelijke en bijgeloovige ‘bidden om regeu’ van de chineesche Keizers was ook, in oorspronkelijke, symbolieke bedoeling althans, lang niet zoo kinderachtig, als er in europeesche talen wel over geschreven is. Evenals nú nog in de werkelijk heilige kloosters van binnenst-Thibet, met werkelijk ingewijde priesters, sommige mystieke ‘mantrams’ in de stoffelijke en boven-stoffelijke werelden trillingen kunnen te weeg brengen, waarvan de uitwerking ons versteld zou doen staan, als van tooverij, zóó kon ook - ik spreek van de oude, oude tijden van de ‘Shoe-Ching’ - een Keizer, die een Ingewijde was, door de occulte trillingskracht van zijn gebed, zeer zeker wel regen doen ontstaan.Ga naar voetnoot1) Was hij echter onrein van gedachten - d.i. bewoog hij zich te veel op laag stoffelijk gebied, het zuiver geestelijke verlatend - dan verminderde zijn boven-menschelijke kracht, en verloor hij het vermogen, die trillingen in de bovenstoffelijke sferen in beweging te roepen. Vandaar het oeroude begrip, dat het de schuld was van den Keizer, als het Volk niet bloeide, of door rampen werd bezocht, die hij niet kon afwenden. Zonder die mystiek van zijn wezen zou dit begrip absurd zijn. En zelfs in latere tijden, toen de Keizers al sinds eeuwen en eeuwen geen ingewijden meer waren, doch gewone menschen als iedereen, en toen sinds eeuwen en eeuwen van al die mystiek alleen nog maar de leêge, uiterlijke ceremonie was overgebleven, was tóch nog die verantwoordelijkheid van den Keizer voor hen een waarheid gebleven. In 1802 bad nog Keizer Chia Ching om regen, na een verschrikkelijke droogte, die het land met hongersnood bedreigde, in déze nederige woorden de schuld van alle ellende óp zich nemend: ‘Ik, de dienaar van den Hemel, ben over het menschdom | |
[pagina 305]
| |
geplaatst, en ben verantwoordelijk voor de handhaving der Orde in de wereld. Bevende van angst, herinner ik mij, dat de oorzaak van deze bittere ramp is de grootheid van mijn overtredingen. Ik ben verplicht, mijn voorvaderen na te volgen, en te onderzoeken, of ik heb gefaald in offering, of ik trots of losbandigheid heb geduld in mijn hart, of achterlijk ben gebleven in de plichten der regeering, of het beroep der verongelijkten heb verworpen, of de onschuldigen heb vervolgd, of oorlog gevoerd heb om voordeel te verkrijgen. Neêrgeknield roep ik den Hemel aan om mijn onwetendheid en dwaasheid te vergeven, en mij zelf-vernieuwing te schenken; want het lot van myriaden onschuldige menschen wordt door mij, één enkel mensch, beinvloed.’ Zulk een gebed is absoluut onzin en grootspraak zonder den mystieken ondergrond, waaruit het opwelt. ‘Zelf-vernieuwing’ van den Keizer, dat is: verreining van zijn ziel, ópheffing tot het zuiver geestelijke gebied, dát alleen kon hem de macht geven om over de aan gewone stervelingen niet geopenbaardeGa naar voetnoot1) krachten in de natuur te heerschen, en dan ook regen te doen vallen. Dat in de laatste eeuwen het geheele mystieke karakter van het keizerschap verloren is gegaan, en de Keizers gewone stervelingen zijn geworden - hoewel er zéér groote artiesten onder waren, b.v. Chien Lung -, dat het meerendeel der chineesche mandarijnen en literati, vooral de moderne, niets meer van de oude symboliek weten, dat alles neemt niet weg de noodzakelijkheid, die symbolische mystiek te doorgronden, om een juist denkbeeld te hebben van de beteekenis van den keizerlijken ritus in den Tempel des Hemels met het Hemel-Altaar - ‘Th'ien Th'an’ - en den daar dichtbij gelegen Tempel van den Landbouw met het ‘Altaar van den Eersten Landbouwer’ - ‘Hsien Nung Th'an’. Men moet zich geen tempel denken als in Europa, een kathedraal, staande tusschen huizen ingedrongen, of wel op een open plein. De ‘Tempel des Hemels’ is een reuzencomplex van bosschen en gebouwen, zes honder veertig morgens grond, omgeven door een muur van zes kilometer. Als de lange weg, door de ‘Ch'ien Mên’-poort, de lange ‘Ch'iên Mên’- en ‘Yung Ting Mên’-Boulevard door, en | |
[pagina 306]
| |
de beroemde ‘Bedelaars-Brug’ over, is afgelegd, en men aan de eerste poort van het tempel-complex heeft aangeklopt, begint eerst de wandeling van uren. De poort-deur van een rooden muur gaat open. Het binnentreden is al een verrassing. Er is niets van een tempel te zien. Ik voelde mij als in een vreemd droomen-landschap, een hemel-weide, en ging door een lange laan van oude, oude boomen, en ik zag boomen overal in het rond, ceders, thuyas, wilgen. Hoewel de winter al bijna door was gebroken. hadden die oude boomen nog wat gele bladeren behouden, en met gele bladeren en gelig mos was de grond bedekt. Het verwonderlijk vreemde werd nog ongewoner door kudden nooit geziene, zwarte ossen, die onder die oude boomen langzaam weidden. Nooit heb ik zulke prachtige runderen in China gezien. Zijn het afstammelingen van een eeuwen-oud ras, alleen in dezen tempel bewaard? Ik begreep het, al vóór de mij opgedrongen Chineesche gids, die aan de poort stond, het mij zeide: het waren de heilige offer-dieren, waaruit het offer zal gekozen worden, dat op het altaar wordt verbrand. Door de lange laan van eeuwenoude boomen ging het naar een tweeden rooden muur, een tweede poort, de middenste van drie. De tegels, die dezen muur bedekken, zijn groen. En weer was ik in een groote, open ruimte met boomen van vergane eeuwen. Naar 't Zuid-Oosten mij heen-leidend, bracht de gids mij, een superbe marmeren brugje over, waar een lotus-vijver ligt, naar een poortje van een kleinen muur, waar binnen wij in een kleinen vóór-tempel schenen te treden. In 't midden van vier kleine paviljoens, met groene tegels, staat een grooter tempel-paviljoen, waarheen leidt een marmeren trap. Er heerschte een gewijde, vreemd-heilige stilte binnen deze muren, waarachter ik al twee muren binnen stille eenzame bosschen was doorgegaan. ‘Chai Kung’, zeide mijn Chineesche gids tot mij, de ‘Hal van Verreining’.Ga naar voetnoot1) Dit is de gewijde tempel, waar de Keizer den nacht vóór | |
[pagina 307]
| |
de groote offer-ceremonie doorbracht, in eenzaam gebed en mediteeren. Eerst ná deze geestelijke concentratie, zonder éénig voedsel te hebben gebruikt, na een nacht van eenzaamheid en verzinking in de Godheid, was de Keizer, de Zoon des Hemels, wáárdig, het Hemel-Altaar te bestijgen. De gids ontsloot een deur voor mij, en bracht mij in een schemerdonkere hal, waarin een troon-zetel, voor een lichtbruin scherm van vijf stijlen, rijk besneden, met keizerlijke, vijf-klauwige draken in donkerder zwart-bruin. Slechts de Keizer mag deze draken voeren als symbool.Ga naar voetnoot1) Op dezen troon met de symbolen van occulte Wijsheid achter zich, zat de Keizer, en beidde het eerste aanbreken van den dag - om vijf uur vijf en veertig minuten precies - om óp te gaan ter offering. Op zéér zeldzame datums - de allerheiligste die van het winter-solstitium, 21 December - kwam de Keizer uit zijn heiligdom der ‘Verboden Stad’ getreden, de Zuidelijke Poort van de ‘Tcheng Yang Mên’ of de ‘Ch'ien Mên’ door, die voor Hèm alleen geopend werd, en die niemand anders ooit mag betreden, in een zetel-wagen van gele zijde, geleid door een olifant, met een schitterenden stoet van allerhoogste prinsen en mandarijnen te paard, onder het spelen van muziek, met pajongs en banieren ontplooid. In 't voorjaar kwam de Keizer er om regen bidden en een goeden oogst; met het winter-solstitium kwam hij - werd mij door serieuze Chineesche literati verzekerd - met de zonde en schuld van zijn geheele volk van honderden millioenen beladen, om verantwoording te geven voor het voorgevallene in 't bijna afgeloopen jaar, en om, na offering, de vergeving en den zegen van den Hemel af te smeeken. Hierna bad hij om den zegen van zijn afgestorven vóórvaderen. De gids leidde mij den ‘Chai Kung’ uit, het lotus- | |
[pagina 308]
| |
vijvertje over, naar een ander poortje en toen, rechts af, een bosch van over-oude boomen door, die op dennen lijken. ‘Sung shu’ noemde hij ze, wat zoowel pijnboomen als boomen uit de Sung-dynastie kan beteekenen. Het wandelen door dit bosch van pijnboomen met, nu en dan, éven een plechtig, metalen wind-geruisch in de kruinen, doet absoluut niet denken aan het gaan door een tempel, naar europeesch begrip. Ik was in Peking gewoon geraakt aan het denkbeeld, dat een groot architectoraal complex altijd harmonisch wordt opgetrokken met de omringende natuur, en voelde grooter rust over mij komen in dit stille woud dan in menige steenen cathedraal. Toen eindigde het dichte dennen-bosch, en opeens ging een wijde, ronde vlakte open, omcirkeld door pijnen en thuyas en ceders, naakt en groot onder den diepen, blauwen hemel. Een groote, ronde muur, van het rozige murenrood der Verboden ‘Violette Stad’, gedekt met violet-achtig blauweGa naar voetnoot1) tegel-pannen, omsluit het marmer-blanke Hemel-Altaar, het allerschoonste, allerheiligste wonder, dat mijn oogen ooit van religieuze bouw-kunst op aarde aanschouwden. In ontzagwekkenden eenvoud staat het daar, niets dan drie cirkel-ronde terrassen van wit marmer boven elkaar, naakt onder den open hemel, massief op de aarde. Eenzaam, majestueus, glanzend wit van blanke essentie, staat het daar in de blauwe lucht, met het stille wouden-schoon vèr in 't rond, gansch open, recht tegen den Hemel op. Ik voelde het intuïtief, deze drie blanke cirkel-terrassen boven elkaar, zij symboliseeren de drie hoogste bestaansgebieden van de mystiek, de drie bovenste van de Boroboedoer. Symboliseert de Boroboedoer in haar zeven terrassen | |
[pagina 309]
| |
- vier veelhoekige, stoffelijke, en drie cirkelvormige, bovenstoffelijke - den gehéélen mystieken bouw van de Godsopenbaring in 't Heelal, dit sublieme Hemel-Altaar - Th'ien Th'an - bedoelt enkel de drie allerhóógste gebieden, cirkelvormig, oneindig, in hun hoogste onder-gebieden van veelvouden van het heilig-mystieke getal Drie, der Drie-Éénheid. De veelvouden van Drie gaan als een mystiek rythme door dit edele Altaar, zooals uit Drie - heilige openbaringsgeboorte uit Één, (God-Zoon-Heilige Geest) - alle openbaringen in hoogste gebieden gesproten zijn. Het Hemel-Altaar is het allergeweldigste, volheerlijkste symbool van de rythmen der goddelijke openbaringen uit de Drie-Éénheid en van de aller-oudste symbolen der geheime leer van den éénen, in zich-zelf bestaanden, in 't Heelal geopenbaarden God, die aan álle groote wereld-godsdiensten onvernietigbaar, eeuwig ten grondslag ligt. De cirkelvormige basis van het onderste terras is 210 voet, die van het middelste 150 voet, die van het bovenste 90 voet in doorsnede, en de terrassen zijn, aan alle vier windstreken van 't kompas, toegankelijk door 3 trappen van 9, dat is 3 × 3 trappen elk. De pijlers der terrassen zijn respectievelijk van het onderste, middenste en bovenste 180, 108 en 72 in getal. De rythmen van drie nemen af in veelvoud, verminderen tot eenvoud, naarmate de gebieden hooger zijn, zooals ook in 't Heelal ál 't geöpenbaarde zich, in hooger ontwikkeling, naar de Godheid, de Éénheid, vereenvoudigt. Op het állerhoogste gebied, het bovenste terras, is de allerheiligste openbaring van drie-veelvoud uit Één gesymboliseerd. In het centrum van dit hoogste terras is namelijk één enkel, cirkelvormig blok marmer, dááromheen een cirkel van negen blokken, dááromheen een van achttien, dán een van zeven en twintig, en zóó door, tot den buitensten cirkel van marmerblokken toe, die er een en tachtig telt. Het ééne, middenste ronde blok marmer, waaruit het geheele altaar in veelvouden van drie ontspannen is, en in grooter veelvouden naar lagere terras-gebieden nederdaalt, is het Heilige der Heilige van 't gansche, grandiose Hemel-Tempel-complex, het ‘Centrum van 't Heelal’ genoemd. Als de Keizer de trappen van het Altaar, drie van drie maal drie treden bestegen heeft, en aldus tot het allerhóógste | |
[pagina 310]
| |
gebied is opgegaan, knielt hij neder op het middenste cirkelblok, omringd eerst door den buiten-cirkel van het terras, en dán door den cirkel van den horizon, aldus in het centrum van het Heelal zijnde. Zoo ligt de Zoon des Hemels ter neder gebogen onder den Hemel alléén, omdat de Hemel alléén zijn meerdere is, midden in een oneindigen tempel, waarvan de muren de blauwe luchten zijn, en de koepel de hemel-dom. Op het altaar zijn dien bede-dag de heilige oer-tabletten gebracht van Shang Ti, het Opperwezen, den Éénigen God, en van vier der keizerlijke voorvaderen; maar óók worden behalve Shang Ti en de voorvaderen de lagere Kosmische Logossen vereerd van de zon, de maan, de planeten en sterrenbeelden, waarvan de alleroudste, esoterische leer gewaagt in hare openbaringen van het ontstaan van den Kosmos. De Keizer offert den HemelGa naar voetnoot1) een blauw cylinder-vormig stuk jaspis (‘pi’), een voet in diameter, en twaalf bundels zijde, en op een enorm fornuis, een pijlschot afstands van het altaar, ten Zuid-Oosten, negen voet hoog, met drie trappen, wordt een geheele os, een zwart, volmaakt-gevormd offer-dier, geöfferd door verbranding. Nergens zóóals op dit marmeren altaar, naakt onder den blooten hemel, zonder beelden, zonder praal, zonder eenig ander décor dan het weinige snijwerk-versiersel der randen en pijlers, zonder éénig priesterdom, ontzaggelijk in zijn eenvoud, heb ik gevoeld wat het zeggen wil, God te aanbidden. Niets dan het blanke, witte altaar, de verre, stille bosschen in 't rond, en de diepe, blauwe hemel, zóó is de devote architectuur van dezen tempel, zooals er géén zóó primitief en toch zóó plechtig-statig op aarde staat. Zelfs Dr. Legge, de zendeling, de vertaler der chineesche klassieken, die alles in China, daar het niet christelijk was, voor heidensch heeft gehouden, werd hier op deze heilige plek door ontroering overmand, en deed eerbiedig zijn schoenen uit om het marmeren altaar niet te ontwijden, | |
[pagina 311]
| |
uitroepende: ‘Als ooit God is aangeboden in China, moet het hier geweest zijn.’ Als de geleerde zendeling wat meer belezeu ware geweest in de geheime leer, zoowel van het Christendom als van andere godsdiensten, zou hij ook wel op andere heilige plaatsen van Peking hebben gevoeld, dat hier geen heidensche idolatrie, maar zuiver goddelijke vereering de tempels van wijsheid en schoonheid heeft opgetrokken. Inderdaad is het Hemel-Altaar een overblijfsel van den alleroudsten, vóór-historischen godsdienst der Chineezen,Ga naar voetnoot1) die geen afgoden aanbaden, maar den éénen, in-zich-zelf oneindig en eeuwig bestaanden God, denzelfden als van het oorspronkelijke Christendom. Wèl is die zuivere, onverbasterde godsdienst-ceremonie rein gehouden, dat nooit een priesterschap zich tusschen den Keizer en den God heeft ingedrongen, dat nooit een beeld zelfs maar op deze heilige plek geduld is, dat enkel de Zoon des Hemels, met de zonden en de schuld van heel het volk in zijne opgeheven handen, de knie omlaag boog voor den éénen God, den Shang Ti, offerend en biddend voor honderden millioenen, na een eenzamen nacht van afgescheidenheid in de ‘Hal der Verreining.’
Half onwillig liet ik mij door den gids verder leiden. Wat kon er nu nog komen? Het hóógste had ik toch al gezien. De poort van den omringenden muur uit, ging ik weer onder stille boomen, en kwam langs een kleinen, ronden muur. Daar binnen staat een kleine tempel met rond, donker-blauw dak. Het is de eenige tempel, waarvan de toegang nog verboden is. Hier worden de ziele-tabletten bewaard van de voorvaderlijke keizeren en de tabletten, gewijd aan Shang Ti, den Oppersten Heerscher, aan God. Weêr een plein met dennen... Weêr een drietal hooge poorten in een muur, waarvan één voor mij ontsloten werd... en weer volgt een lange, statige allée, wijd, royaal, met fijne hooge pijnboomen aan weerszijden. Hoe prachtig, die recht- | |
[pagina 312]
| |
geheven LevensboomenGa naar voetnoot1), die in de eeuwen onveranderlijk staan! Wat is dit weer een kolossale, pralende pracht-allée! Komt er dan nooit een einde aan dezen Tempel des Hemels? Weêr stond, na lange wandeling, een muur op, weêr ging ik een poort door, en weêr, onverwachts, stond ik voor een wijde, open ruimte, met een tempel van wit marmer in 't midden. - Hier zag ik, als te voren, drie blanke marmer terrassen op elkaar; maar boven op die terrassen staat een groote tempel met drie, diep kobalt-blauwe, ronde daken, het bovenste óploopend in een grooten, vergulden bal. Het is een gigantisch gevaarte, een goden-bouw, het is de tempel, wiens blauwe daken men hóóg boven alles uit ziet optorenen van Pekings wallen uit. Wonder plechtig doet de sombere kobalt-blauwe kleur der zware daken, met het schitterend rood en licht-groen en goud der ronde beschotten er liefelijker tusschen; dit alles staande op het blanke wit van de marmeren terrassen daaronder. Machtig toornt deze blauwe tempel boven het vlekkeloos witte altaar op. Maar tóch kon deze grandioze kleuren-pracht mij niet zoo geweldig neêrdrukken tot knieling en gebed van devote gedachten als het open, eenvoudige, witte Hemel-Altaar van zooeven, dat zonder torening van daken, zonder schitterpracht van kleur en tint, in zijn rustige, effen blankheid naakt en open onder den blauwen hemel staat. Ik wist, dat was de Ch'i Nien Tien, de ‘Tempel van Gebed voor het Jaar’, en las het in gouden karakters, Chineesch en Mandsjoe, van een tablet, tusschen de schutten van het bovenste dak. Hier kwam vroeger de Keizer, in 't begin van de lente, om te offeren en te bidden voor een gelukkigen oogst. Eerst later, jaren en jaren na het Hemel-Altaar, opgericht door keizer Yung LoGa naar voetnoot2), is deze tempel op keizer Chien Lung's bevel verrezen. In 1899 door den bliksem getroffen en vernield - een onheilspellend teeken, door den ramp van 1900 gevolgd - is hij dadelijk weêr opgetrokken, naar het oude model. | |
[pagina 313]
| |
Ik zou een véél machtiger indruk van dezen tempel hebben gekregen, als ik niet eerst het witte, open Hemel-Altaar had gezien, dat in zijn klare, egale schoonheid aandoet met een goddelijken vrede, heiliger dan de ontroering door den zwaren kleuren-zang van dit gigantische monument. De gids leidde mij nu heene, een ander poortje door, en, wondere sensatie, opeens liep ik op geel mos onder stille dennen, in plechtige eenzaamheid van woud. De imposante wit-en-blauwe tempel was, als in een droomgezicht, verdwenen, en in het rustige bosch verruischte geen zucht. In een diepen vrede lag alles verzonken. - Toen ben ik nog éénmaal naar het blanke altaar Th'ien Th'an gaan zien. Lang, lang heb ik het aangekeken, met zeer stille oogen, en alles, wat niet rustig was, is uit mij weggegaan. Ik zag het in zijn blankheid ópen, zonder waan en schijn-bedekking, naakt en rein ten Hemel staan. Niets er neven, niets er boven dan de klare, blauwe lucht, en vèr in 't rond de roerlooze boomen, die de kruinen recht omhoog richtten tot het licht. Ik voelde iets als weemoed, dat een zóó verheven symbool thans schijnbaar zal verloren gaan, dat deze gewijde grond, die vroeger maar door enkele uitverkorenen werd betreden, nu open staat voor alle onheilige voetstappen van nieuwsgierig volk uit het Westen. Reeds sedert jaren had de tragische keizer Kuang Su, gevangen op een eiland in de ‘Violette Stad’, het altaar niet meer betreden, toen in 1900 de woeste britsch-indische troepen hun ordeloos kamp opsloegen binnen de gewijde muren, en op het reine Gods-Altaar hun door de pest bezocht vee verbrandden. Maar - evenals in de ‘Hal der Klassieken’ en in Confucius' eenvoudigen tempel - dra voelde ik weêr de groote zekerheid in mij van een verre, volheerlijke toekomst, en dit schoone weten deed vreugde opgaan in mijn gemoed. Want ééns, als de tijden zijn volbracht, als een nieuw menschen-ras de materialistische gebieden is ontstegen, het groote, geestelijke Licht tegemoet, ééns, als de afgoden zijn gevallen van de wankelende voetstukken, en de machten van priesterheerschappij en duisternis als spoken zijn verjaagd, dán zal het blanke, marmeren altaar weêr worden opgericht, groot-eenvoudig, massief, op de bloote aarde, naakt onder den Hemel, en weêr zal de Wijze de heilige terrassen be- | |
[pagina 314]
| |
treden, en knielend aanbidden den éénen, oneindigen, eeuwigen God, die is het Begin en het Einde aller menschen en dingen. Het was het doode verleden, dat ik zag, maar ook de levende toekomst. Wèg de benauwende muren, die het heilige verbergen, omhuld van duisternis en waan, wèg de zwarte spookselen, die zich schaduwend stellen tusschen de menschheid en het groote Licht, òpen het Altaar naar den hoogen Hemel, in de frissche, pure lucht, en, midden in de reine, zuivere natuur, betreedt de Wijze, die met Liefde's Weten regeert, de drie trappen naar het allerhoogste, en buigt de knie voor Hèm, die ons aller Oorsprong is, voor Hèm, maar ook voor niemand anders, den éénen Vader aller volkeren van West èn Oost, die allen broeders zijn, voor Zijn aangezicht gelijk...
Henri Borel. |
|