De Gids. Jaargang 74(1910)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 146] [p. 146] De oude en de jonge vrouw. de jonge vrouw: Zie, moeder, dezen dag: het wijde licht, Dat wit en welig op de weiden kleurt, Die dampen naar de strakke en blauwe lucht Daarboven, waar een vogel stijgend juicht Een gouden toon uit een azuren klok. Dat beeldt de vreugde, moeder, lente, jeugd; Zie mij: ik ben een kind van dit gewest, Vol schoonheid, liefde, die ik stralen vóél Uit heel mijn schoon en welig-wassend lijf, Dat róept om liefde in den klaren dag, Dat in den ongebroken glans der maan Een gód zou lokken tot een zoeten droom, Het godenhoofd omstreeld door vrouwenhand, Mijn menschenlippen op den goden-mond, Die wéénen zou! de oude vrouw: Omdat hij, wijzer, wíst, Dat bloemen welken; dat de volle klank Van gindschen vogel trillend wijkt en dooft; Dat deze zon, die hoog en heerlijk troont, Reeds zinken gaat naar het gereede graf Der verste zee, die wacht en 't offer wéét... [pagina 147] [p. 147] Ook ík was jong en droomde dolend door Mijn vroegste jaren; zooals gíj, mijn kind, Zag ík mij stralend staan in aureool Van heil'gend licht en als de lente kwam Met vogelzang, der bloemen kleurenspel Over de velden en het geurend woud, Zwierf ik door 't land en vlocht mij t' elken dag Een bonten krans in 't zware en zwoele haar, Of sliep in 't veld, wanneer aan elken kelk Een zon-doorschenen dauwdrop siddrend hing. De morgen week; een zware middag joeg Den lang-gedragen lach van dit gelaat En etste wreed en traagzaam elke lijn Die nú een groeve teekent in mijn strakke En dorre huid; zie, hoe die middag wóog Met lastbaar, lijdzaam-lang gedragen last Op dezen rug; voel in het bevend beeld Van deze hand het stil-getorste leed Der arme, al-verlaten moeder! (zij weent) de jonge vrouw (na een zwijgen): Hoor Den milden wind, die in den avond waait! De zon ligt laag en rood over de zee; Geen vogel zingt zijn wijd-uit-luidend lied En donker daalt de nevel langs het veld. 't Is avond, moeder, vrede voor den nacht, Verpoozing na de schoone en zware taak Des daags. Zíet gij die schoonheid, moeder? de oude vrouw: Kind, Ik wéét en wacht gelukkig tot den nacht! Wilhelm Loeb. Vorige Volgende