| |
| |
| |
De Münchener tentoonstelling van Mohamedaansche kunst.
Dicht bij de lommerrijke parken van de Theresiën-hoogte, waar vóór de Ruhmeshalle het ontzaglijke Bavaria-beeld prijkt, is in sierlijk opgesmukte gebouwen een verzameling Mohamedaansche kleinkunstvoorwerpen bijeengebracht. Volstrekt geen voorwerpen van den eersten den besten nijvere; geen dingen, die de markt overstroomen, of welke gewoonlijk langs de huizen worden rondgevent; geen rariteiten met eigenaardig kenmerk in vorm en versiering, maar uitingen van vorstelijk weeldegevoel uit het meest roemrijke verleden van het Oosten.
In die tijden bleef de afzet van kunstnijverheidsvoorwerpen binnen de betrekkelijk enge kringen van het woonrijk der gegoede landgenooten, hadden de handwerkslieden genoeg bijverdiensten met de uitvoering van de bestellingen der grooten, die het gewenschte slechts in forsche lijnen aangaven. Er kon gearbeid worden naar het aangeboren talent, naar eigen, kostelijke opvatting. En bovenal, er was nog geen overstelping met productiewaar of fabriekswerk. Het Oosten was het Oosten, en er bloeide een onvermengde, nog weinig naar buiten tredende kunst. Maar op de bewonderenswaardige proefstukken werd langzamerhand ook buiten het eigen land meer en meer de aandacht gevestigd. Bij de verzamelaars van oudheden gingen de kenners het studiemateriaal opsporen. De technieken, met welke gebrekkige werktuigen zij ook werden uitgevoerd, werden met belangstelling in de onderdeelen nagegaan. De ornamenten hadden een ongewone, verbluffende
| |
| |
sierkracht. De toepassing der kunst op gebruiksvoorwerpen was nobel, bezat tevens het bijzondere, dat geheel verschilde van Westersche stijlen en zoo'n stille bekoring gaf aan het uiterlijk aanzien der voorwerpen.
De Münchener tentoonstelling bevat meesterwerken op het gebied van tapijtweverij, wapensmeedkunst, boekbindwerk, pottenbakkerij, metaalbewerking en sieraden-vervaardiging, zooals men zelden in zoo'n uitgelezen verzameling te zien krijgt. En dat is te danken aan de medewerking van de verschillende musea van München, Frankfort, Keulen, Berlijn, Weenen, Boedapest, Dresden, Leipzig, Londen, Parijs, Moskou, Konstantinopel, Kaïro, enz., voorts aan die van de particuliere verzamelaars, - onder wie zelfs Z.M. de Keizer van Oostenrijk, - die hun schatten ten behoeve van de tentoonstelling hebben afgestaan. Uit vele oorden van de wereld heeft die samentrekking naar München plaats gehad. En men kan niet anders zeggen, dan dat de keuze goed overlegd is. Men heeft volstrekt niet gezonden, wat men kwijt wilde wezen. Uit het stelsel van bijeenbrengen, den aard der voorwerpen is nergens waar te nemen, dat het te doen was enkel en alleen tot vulling van de gereedstaande hallen. De algemeene aanblik behoefde niet zoozeer verzorgd te worden. Als elk onderdeel op zich zelf maar uitkwam in zijn eigen weelderig-sierlijke grootheid. En dat doet het ook.
Voor dengene, die eenigszins gewoon is geraakt aan de bijna niet te overziene massa's inzendingen van een omvangrijke tentoonstelling op velerlei gebied, lijken de zalen van deze bijzondere, Münchener tentoonstelling op het eerste gezicht triestiglijk-leeg en ongezellig-kaal. Maar men zet zich onwillekeurig over dezen eersten indruk heen. Het verlangen naar een omgeving, warm van kleuren en overdadig van comfort, wordt hier niet al te sterk bevredigd. Maar het geheel is van een degelijke, rustige lijn. De bij-dingen, welke den bezoekersblik noodeloos afleiden en storend zijn voor de orde van blijvende herinneringen, zijn er niet. Het bezichtigingstelsel laat zich van zelf vinden. En met kalm genoegen zet men zich aan de ontledende beschouwing van elk kunststuk, zonder dat een gedachte aan nog af te werken uitstalling-oppropping kan hinderen. Want er is geen samenpersing van inzendingen binnen een klein afgebakende ruimte. Deze groep-keuze-tentoonstelling is
| |
| |
met zooveel ondervinding en zakenkennis op touw gezet, de zeer te loven uitstal-wijze heeft bij de uitvoerende commissie zoo zeer een onderwerp van bepaalde studie uitgemaakt, dat het den bezoeker mogelijk is geworden, elk voorwerp als afzonderlijke kunstuiting te bestudeeren. Licht en ruimte volop. De tapijten bijvoorbeeld hangen ver van elkaar tegen het sober-witte pleister der muren eenvoudig lang-uit. Terecht is hier van de stelling uitgegaan, dat dergelijke inzendingen tevens uitmuntende wandversieringen zijn.
En dit bekoorlijke decoratief, dat in zijn volste schoonheid en over zijn geheele oppervlakte te zien wordt gegeven, wordt geenszins bedorven door oogenstreelende rangschikking, bijzondere plooiing of bevestiging-in-figuren, tengevolge waarvan de teekeningopzet niet in zijn geheel te bestudeeren zou zijn. Met dergelijke, op effect berekende, alleen in winkels op hun plaats zijnde uitstallingsmaniertjes, waarmee voor een goed deel de minderwaardigheid der voorwerpen bedekt kan worden, heeft de commissie van de Münchener tentoonstelling zich gelukkig niet ingelaten. Al wat er in de vertrekken aan tapisserie-werk hangt, is op een heel voornaam-eenvoudige wijze plat tegen den wand aangebracht, gelijk een wondere, groote staalkaart, tot wetenschappelijke bestudeering en zaakkundige beoordeeling geschikt.
De uitstalwijze, zoo onbekrompen toegepast, maakt het mogelijk, om een voorwerp af te beelden, ook zonder het van zijn plaats of bevestiging te halen. En werkelijk waren er in de vertrekken eenige teekenaars van Europeesche tapijtfabrieken bezig, om het gebloemte van tegen den wand opgehangen tapijten in lijnen en tinten nauwkeurig weer te geven. De Westersche kunstenaars dus, die voor de vlak-teekening van een kleed bij de Oostersche in de leer gaan!
In de handelsafdeeling, waar de verkoopers van oudheden hun uitstalvertrekken hebben gekregen, valt over het algemeen diezelfde prettig-rustige orde te roemen. Ook hier weer de kleeden vlak, lang-uit tegen den wand, en wat van ongeveer hetzelfde patroon is, in nette stapels in hoekjes op den achtergrond. Ook hier behoorlijk plaats voor publiek-ontvangst en gemakkelijk verkeer.
De uitstalkasten in de verschillende lokalen bevatten de wapens, de boekbanden, het metaalwerk in een juist voldoend aantal, om
| |
| |
de volle kunstwaarde van elke inzending schitterend te doen uitkomen. In eenvoudige nissen zijn oude vazen en potten simpel naast elkaar geschaard.
De groepeering der inzendingen, waarvan ik enkele hieronder beschrijven zal, valt evenzeer te loven. En zoo zijn achtereen volgens tapijten, wapens, voorwerpen voor boekversiering en van pottenbakkerskunst, sieraden en kleinodiën, glas en kristal, steen-, ivoor- en houtsnijwerk, weefsels en metalen artikelen groepsgewijze van elkander gescheiden, wat niet alleen ordelijk is, maar een zeker overzicht mogelijk maakt van elk vertoond nijverheidsonderdeel.
Er zijn - blijkbaar ter wille van de merkwaardigheid - nog drie andere groepen aan de belangwekkende verzameling toegevoegd. Kleine, maar niettemin bezienswaardige aanhangselen der tentoonstelling: de Europeesche voorstellingen met betrekking tot het Oosten, de publikaties, photo's en afgietsels, en ten slotte een verzameling allerlei, welke men veilig tot oude ethnografica kan rekenen.
De catalogus telt ruim 3500 artikelen. Betrekkelijk gering, in vergelijking met de nauwkeurige zorg, de ontzaglijke moeite, waarmee men de onderneming heeft voorbereid. Maar de hoedanigheid geeft haar tiendubbele waarde. En om een denkbeeld te geven van de werkelijk grootsche manier, waarmee men terecht gemeend heeft de inzendingen te moeten uitstallen, diene, dat voor die meesterstukken van Mohamedaansche kunst vier groote hallen tot een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 6500 M2. beschikbaar gehouden zijn.
Mohamedaansche kunst! Eigenlijk een heel vreemd begrip.
Het ware beter geweest te spreken van een Oostersche kunst, of van een, die in Mohamedaansche landen beoefend wordt of geworden is. De Islam heeft volgens sommigen door zijn strengrechtzinnige leerstellingen zelfs een negatieven invloed gehad op de kunst. Er zijn er, die beweren, dat deze godsdienst het geleidelijk ontwaken van volkskunstgevoel heeft belemmerd en de domper gezet heeft op elke krachtige opgloring van het mooie handwerk. Als ooit het tegendeel daarvan op schitterende wijze bewezen is, dan is het zeker door de Münchener tentoonstelling, welke dan toch prachtstukken van handenarbeid bevat, afkomstig uit de middelpunten van het meest conservatieve Mohamedanisme. Voor
| |
| |
zoover ik weet, heeft de Islam - ik bedoel: de bezonken godsdienst, geheel afgescheiden van politieke kwesties - alleen dit met de kunst uit te staan, dat een bijzondere leer verbiedt menschen dierfiguren bijvoorbeeld op vloerkleeden weer te geven. Maar of deze invloed een nadeelige is, valt nog zeer te betwijfelen. Men moet daarvoor een beetje ontwikkelingsgeschiedenis raadplegen.
De Arabieren, onder wie de Islam de eerste verbreiding vond, traden uit hun wereld-afscheiding met het oorspronkelijke lijnenornament, waarmee zij brokstukken van het heilige boek met eigen schoonschrijf-talent verfraaiden. Het schrift leverde toenmaals waarschijnlijk een eenig - inderdaad welkom - materiaal voor de uiting van het kunstgevoel. Maar bij de arabesken is het niet gebleven. Het meetkunstige ornament der overwonnen en niet overwonnen, primitieve volken heeft wel degelijk invloed uitgeoefend. De Byzantijnen, Perzen, Turken, Mooren, Egyptenaren, brachten veel van hun sierkunst-opvattingen over. En ook op het lijnenmotief van deze volken deed de cultuur haar aanvullend werk. Eerst werd de stof geput uit de plantenwereld, doch streng zinnebeeldig in rechte lijnen weergegeven. Uit het afgeronde haakkruis ontstond zachtjes aan de gebogen lijn in de allereerste gedaante van een spiraal. De cultuur gaf nauwkeuriger voorstelling aan van hetgeen aan de levende plantenwereld ontleend was, maar daarbij schoof dan van zelf de verzinnebeelding eenigszins uit de ongekunstelde opvatting.
Het is niet wel doenlijk meer, al die ontwikkelingsperioden in duidelijke reeksen na te gaan, maar als zeker kan worden erkend, dat de oeroude volken in hun gebrekkigheid bijna uitsluitend de zinnebeeldende lijnfiguren als siermotieven gebruikt hebben.
Het eenige, wat aan den opzet van deze voortreffelijke tentoonstelling ontbreekt, en een fout genoemd kan worden, is de bouwstijl. Het interieur met zijn vreemde aaneenschakeling van vertrekken, - soms twee uitkomend op één -, is een doolhof gelijk. Het groote ongemak van vele Duitsche musea, waardoor men soms verward, verdwaald blijft staan, met den bijkomstigen, teleurstellenden plicht, om eerst op verkenning te moeten uitgaan, zoo men voor het vergelijkend overzicht ergens wenscht terug te keeren tot opsporing van het reeds geziene. De inrichting van een toch zoo groote en mooie instelling als de oude pinakotheek te München had der uit- | |
| |
voerende commissie in dezen tot zeer navolgenswaard voorbeeld kunnen dienen.
Wat die commissie bedoelt en wat zij tracht te bereiken, wordt gezegd in het voorbericht van den catalogus:
‘Unsere Ausstellung hat sich neben den wissenschaftlichen Zielen die Aufgabe gestellt, die rein künstlerische Bedeutung dieses in weiten Kreisen unbekannten und verkannten Kunstgebietes vor Augen zu führen. Sie will zeigen, dass den Schöpfungen der mohammedanischen Kunst ein ebenbürtiger Platz neben denen anderer Kulturperioden gebührt, dass sie in ihrer ornamentalen Grösse vor allem geëignet ist dem modernen Kunstschaffen Anregungen zu geben und ihm vielleicht neue Wege zu weisen.’ En terecht wordt er bijgevoegd, hetgeen ik hier met volle instemming overneem: ‘Keine deutsche Stadt dürfte für die Erreichung dieses Zweckes geëigneter sein als München.’
* * *
De tapijten, die streng meetkunstige teekeningen vertoonen, bekoren op den duur toch meer, dan die, welke gansche voorstellingen weergeven. Een zoo groot vlak als van een vloerkleed op te vullen met een na onderverdeeling van het veld samengesteld lijnenpatroon, dat zijn ingewikkeldheid herhaalt of wijzigt en in ieder geval gelijkmatig verbreid is, zonder al te groote plekken van den achtergrond leeg te laten, is een kunst, die, mijns inziens, hooger staat, dan een, zij het ook stelselmatig beteekenen met figuren, ten volle aan dieren- of plantenwereld ontleend. Het styleeren van bloem of blad, van mensch- en dierfiguur vereischt, ook al betracht men gelijkvormigheid, niet dat schikkingsvernuft, als bij dat andere ontwerp, voor de uitvoering waarvan men bescheidener materiaal te bezigen heeft: de lijn. Vooral wanneer de zinnebeeldige weergave het verlangen is van den kunstenaar, het in lijnen willen uitdrukken van de in de natuur geziene bijzonderheden, moet de opzet met de fantasiewerking samengaan. Daarin is de Oosterling zeer knap.
De rijkdom van zijn fantasie strekt zich van het zinnebeeld uit tot het bedenken van een zwierigen lijnenloop, ja, het ongekunstelde streven, om iets volgens eigen manier weer te geven, is dan één geworden met de zuivere opzetgedachte. En zoo ontstaan dan
| |
| |
allerkeurigste, logische lijnenvindsels van oorspronkelijke gelijkvormigheid en vlakverdeelingskracht. Voor de tapijten, welke als vloerkleeden moeten dienen, is geen andere teekening meer aan te bevelen dan zulk ornament.
Het spreekt van zelf, dat het weergeven van een ingewikkeld beeld met schaduwen en verscheidene tinten een moeilijker werkwijze vereischt; en voor degenen, die zich de manier van tapijtenvervaardiging nog niet helder kunnen voorstellen, wordt zulks op de Münchener tentoonstelling verduidelijkt door de aanwezigheid van een weefstoel met onafgewerkt kleed en een tapijt, naar een geteekend voorbeeld gemaakt.
Is het niet vreemd, dat de vertoonde Perzische tapijten met heele voorstellingen uit de natuur, in het bezit zijn van Europeanen of Europeesche instellingen? Zijn zij in het ontwerp der teekeningen, - men vindt er zelfs tuinlandschappen onder, - niet bedoeld als wandversieringen, welke op bestelling gemaakt en ten geschenke gegeven zijn? De beslist-foutieve nabootsing van een wapenschild, waarvan een teekening voorkomt op een der stukken, doet mij daaraan denken.
Maar het grootste aantal vertoont toch de versierende bloemenranken, en wel ontspruitend uit vaasmotieven, en zich in gelijkvormigheid slingerend over het veld. Een vermooiingsbeginsel, dat voor Oostersche volken heel oud schijnt te zijn en bijvoorbeeld ook op Java in eere wordt gehouden. Ook de medaljonschikking heb ik te München weergezien als een oude, Indische bekende. Op een Armenisch tapijt van de zeventiende eeuw! Wat het Ottomaansche museum van Konstantinopel heeft ingezonden: twee tapijten uit moskeeën van Stamboel, en één uit het mausoleum van sultan Selim I, vertoont een ornamentale teekening, en het laatst aangeduide voorwerp is bovendien doorweven met arabesken. De verzameling Spaansche tapijten uit de Spanish Art Galleries van Londen valt tegen om de bijna niet te ontwarren mengeling van stijl. Mensch- en dierfiguren bij afbeeldingen van wapenschilden, renaissance-motieven, adelaarfiguren en Moorsche-ster-ingewikkeldheden. De invloed is hier niet meer met eenige juistheid vast te stellen.
Zeer mooie voorbeelden van zinnebeeldige lijnenschikkingen toonen de fragmenten van de oude stukken, die tot het eigendom van Kelekian te Parijs behooren.
| |
| |
In de wapengroep valt nog rijkere weelde waar te nemen. De verrassende resultaten van technische toepassingen met gebrekkige werktuigen zijn bekoorlijk om de kleurafwisselingen van met het ijzer te zaam gedreven, edel metaal. Diamanten, turkoizen en robijnen in verschillende zetsels. Damasceering van wondere vlamming. Met slangenhuid, been, hoorn, ivoor, geslepen jaspis en lapis lazuli zijn afwisselende versieringen aangebracht. En niet alleen op de dolken, messen, sabels, lanspunten, maar ook op de wapenschilden, waarvan er enkele zijn van een vorstelijk-rijk aanzien. De korte yatagan uit Afganistan met zijn krom, ijzeren lemmer, waarin inlegwerk voorkomt, en zijn gouden handvat, is, hoe eenvoudig ook, een sierwapen van voortreffelijke soort.
Er is een Balische kris in de verzameling verzeild geraakt. Wel mooi en nobel. Van een duidelijke pamor- of nikkeladertjesteekening, en met heft van gedreven goud in den bekenden vorm van rakshasa of reusmonster. De catalogus duidt de afkomst aan door het woord: Malayisch. De Kaiserliche Rüstkammer te Moskou heeft twee rijk versierde helmen afgestaan uit Mongoolsch gebied, en vier eeuwen oud. Hoe hoog stond er, te oordeelen naar de lijnornamenten, de graveerkunst toen al niet!
Inschriften en bloemfiguren als kostelijken graveerarbeid treft men aan op een Turksch harnas, dat met zilveren platen belegd is.
Turkije komt te voorschijn met nog veel meer, soms uitmiddelpuntige versieringen. Hier eens het dunne goudblik, gemakkelijk tot verheven figuur te drijven, daar weer de omwinding met metaaldraad; een andere maal de belegging met paarlemoer, de beschildering met verguldsel, de doffe emailleering tot een soort cloisonné. Zelfs aan de stijgbeugels, tot deze wapengroep gebracht, wordt dikwijls de noodige zorg besteed.
Meer weelde is er aan de wapens dan aan de bijeengebrachte sieraden waar te nemen. Maar toch is op te merken, dat de voornaamste technieken van goudsmeedkunst - zelfs een uiterst fijne filigraanbewerking - vertegenwoordigd worden.
Perzië en Turkije komen met emailleeringen op den voorgrond, en de proeven van deze oude kunst herinneren aan den invloed, dien blijkbaar van uit die landen de kunstnijverheid in Nederlandsch-Indië heeft ondergaan in de eenige streek, waar in den archipel de brandverfkunst vrij bekend is: Atjeh. Men onderscheidt er
| |
| |
twee soorten van: het cloisonné, waarbij op het te bewerken vlak het ornament eerst in metalen dradeu wordt aangelascht, en het gelijkmaken na de opvulling plaats heeft, en voorts het champlevé, de diepe uitsteking van het vlak en de opvulling der ontstane holtetjes met het kleurige email daarna.
Atjehsche nijveren hebben met dergelijke werkwijzen prachtstukjes van emailleeringskunst weten te verkrijgen, en de beste en fraaiste verzameling van met deze grondstof versierde wapens en kleinodiën, welke ik tot nog toe gezien heb, berust in 's Rijks Ethnographisch Museum te Leiden, eene verzameling, die door kapitein Veltman bijeengebracht is.
En ook in dat kleine deel van den Indischen archipel wordt de weelde - evenals in Perzië en Turkije! - nog verder doorgedreven door den brandverf-smuk te vereenigen met het inzetten van edelsteenen. De metaalgroep geeft een algemeen overzicht van drijf- en gietkunst uit vroegere eeuwen. Druk, soms overdadig relief-werk komt voor naast spaarzame ciseleering.
Een Perzische, zilveren offerschaal uit de zesde eeuw toont de uitstaande afbeeldingen van menschen en dieren. Een gedreven bord van omstreeks dienzelfden tijd bevat een allerkunstigst patroon als randversiering.
Met de Martinsche verzameling van Stockholm is een groot, metalen, Perzisch bord meegekomen, waarin met de graveernaald ingewikkelde tafereelen zijn voorgesteld. Vogelvormige kannen uit West-Turkestan herinneren aan de eigenaardig gevormde ketels van Java. Soms wordt de uitstaande figuur nog bijgewerkt door graveering, zooals op verscheidene oude dingen uit Perzië. De Turkestansche bronsgieter van weleer was tevens een vaardig wasboetseerder. Het oude à-cire-perdue-procédé leidde bij het gebruik van een kneedbare grondstof en bij het bestaan van een voelen voor beeldhouwkunst tot het aanbrengen van hoog uitstaande versieringen. Bij het eene volk is de ciseleering of de graveering op gelijk gegoten vlak een typische bijzonderheid geworden, bij het andere de boetseering der grondstof, met de bedoeling verheven figuren te verkrijgen.
Een zeer goede proeve van de cloisonné-techniek is de tentoongestelde schaal uit Mesopotamië, waarvan ook verscheidene uitmuntende inlegsels op gietwerk afkomstig zijn.
| |
| |
Er is een kleine afdeeling van Venetiaansche stukken, vervaardigd volgens Oostersche manieren: kannen, vazen, ketels en borden, gedeeltelijk gegraveerd en gedeeltelijk met goud of zilver ingelegd.
Veel ivoorsnijwerk zal men in de daarvoor bestemde groep niet vinden, maar wat er is, toont in de fijne afwerking en de opvatting der versiering een goede kunstsmaak. Het harde materiaal moet methodisch behandeld worden. Het gebeurt wel eens, dat de tandvorm behouden blijft, opdat men niet al te veel behoeft te versnijden.
Wat het voorwerp te kort komt aan uitstaand motief, dat men niet heeft kunnen scheppen tengevolge van de technisch-moeilijke behandeling der grondstof, wordt vergoed door beschildering. Zoo zijn er uit Egypte cylindrische, ivoren doosjes, waarop de overblijfselen van een met verf aangebrachte miniatuur-teekening nog te zien zijn. Rijke beschildering op ivoor trof ik aan op de met platen belegde, houten, Siciliaansche kastjes van de twaalfde eeuw.
De groep der weefsels negeert helaas een op het gebied van textiele kunst belangrijk land: den Nederlandsch-Indischen Archipel, en voornamelijk daarvan den Oostelijken eilandengordel, waar de uitsparingstechniek het best ontwikkeld is. Wel is men in de onmiddellijke nabijheid, door de uitstalling van eenige doeken uit Portugeesch Timor.
Overigens bevat ook deze groep veel belangwekkends.
Bij de eenvoudige streeppatronen, gelijk die bijvoorbeeld voorkomen op een, uit een oud-Egyptisch graf gehaald mannengewaad vindt men de meer ingewikkelde, tapisserie-achtig uit wol ingeweven teekeningen uit hetzelfde land. Bruin is de kleur van het oude Egypte.
Van een heel ander type zijn de zijden stoffen uit Voor-Azië en Byzantium. Kleurig, soms met het nobele purper als achtergrond, gelijk ook thans nog de kostbare, Atjehsche lambajong-doeken vertoonen. In oude weefsels blijft het meetkunstige patroon nog overheerschen.
En wat het Turksche weefwerk betreft, de heer Kelekian heeft niet minder dan tachtig doeken ingezonden, welke door toepassing van verschillende technieken vervaardigd zijn.
Het borduurwerk, vooral dat van Perzië, geeft veel overdaad en een ingewikkelde, zinnebeeldige patronen-weergave te zien.
| |
| |
Heel vreemd lijkt, dat de meetkunstige motieven op Oostersche weefsels een groote overeenkomst hebben met die, welke volgens de versieringsbeginselen in Zweedsche textielkunst bedacht zijn. Het ruitpatroon wordt op dezelfde wijze gestyleerd. Volkomen gelijkheid zelfs is er in de vierkantsverdeeling. De verklaring van dit opmerkenswaardige feit, hetwelk ook hier door de aanwezigheid van Skandinavische monsters verrassend weer voor den dag komt, vereischt een teruggaan naar zeer ouden, geschiedkundigen tijd.
Wat plangi-werk en ikats uit Bagdad heb ik in de handelsafdeeling aangetroffen.
De aardewerk-groep bevat fayences uit den vroegsten, Mesopotamisch-Syrischen tijd, het donkerblauwe, Syrische aardewerk met groene randen, de acht eeuwen oude, ceramische proeven van Raqqa, - schalen, vazen, kannen van excentrieke vorm en tint, - Egyptische stukken, glazuur vertoonend over motieven-ingrifting, vatwerk in diervormen, Perzisch, lichtgeel aardewerk, bont beschilderd, en waaronder dingen met sporen van vergulding, de Sultanabadsche vazen met relief-figuren, de Damaskus-artikelen met dikwijls ingewikkelde patronen, de nabootsingen van het Chineesche porcelein, en het helblauwe Kutahia werk van de zestiende eeuw. De punten van vergelijking zijn hier als 't ware voor het grijpen. Studiemateriaal in groote massa en een dikwijls mooie verduidelijking van technieken eener vernuftige vinding. De oude, ceramische nijverheid uit het Oosten verwekt een levendige belangstelling voor de wijze, waarop de sierkunst, zoo geheel van de Westersche verschillend, op het pottenwerk werd toegepast. En toch, hoewel die wondere proeven van een bijna kinderlijke, zuivere volkskunst door het Westen bewonderd werd, betrok het Oosten reeds heel vroeg de nabootsingen uit sommige deelen van Europa. De tentoonstelling toont dat aan door uitstalling van kannen, schalen, serviezen, kruiken, welke in de achttiende eeuw in Weenen en Meissen voor den uitvoer naar Egypte en Turkije vervaardigd zijn.
Het overnemen van patronen werd den nabootsers soms uiterst gemakkelijk gemaakt. En zoo bevat de verzameling voorbeelden van een fayence-ornamentiek, welke door Perzische meesters in de dertiende en veertiende eeuw naar Klein-Azië zijn overgebracht. In ieder geval heeft die verbreiding het nut gehad, dat de
| |
| |
Oostersche patronen gaandeweg gewaardeerd werden, niet als de grilligheden, welke door den verzamelaar noodig werden geacht voor het kenmerk van een gewild aandenken uit barbarenland, maar als de degelijk beredeneerde, logische uitingen van een droomteer kunstgevoel, dat op stille, soms geheimzinnige wijze bloeide in het volk, vertolkt werd in het met gebrekkige werktuigen en lenige vingers behandelde materiaal....
* * *
Heel jammer is het, dat Nederlandsch-Indië op de Münchener tentoonstelling van Mohamedaansche kunst slechts vertegenwoordigd is door één kris van Bali.
Het groote publiek had er recht op, iets meer te weten van den aard der kunst in dat gebied, waarheen wel degelijk een invloed van uit oudere, Islamitische landen zich gericht heeft.
Er zijn zoo duidelijke aanknoopingspunten. De overeenkomst gaat, gelijk gezegd, over Atjeh. En het was der moeite waard geweest, de groote trekken, het algemeene karakter van de Indische kunst te stellen tegenover die van Egypte, Perzië, Turkije, Syrië, Marokko.
Bij denzelfden motievenovervloed en techniekenrijkdom, denzelfden zin voor de meetkunstige verdeeling en het bestaan derzelfde versieringsbeginselen heeft bij onze Inlanders de kunst iets bescheideners, vertrouwelijkers, hetwelk zich opmerken laat in een kalmere symboliek en een minder wilde fantasie, resultaten van andere invloeden.
De Münchener tentoonstelling is hoogst belangrijk en leerzaam. Zij opent de gelegenheid tot onderzoekingen van hetgeen beschavende cultuur bij Oostersche volken heeft teweeggebracht. Zij wijst de lijnen van merkwaardige invloedsferen aan. Toont de ontwikkelingshoogten van velerlei nijverheidskunst. Levert in de verzameling teekeningen, - ontwerpen, die met liefde gemaakt zijn -, zoovele modellen, die ook menigen modernen Westerschen vlakornamentist tot voorbeeld van redelijke opvatting zouden kunnen dienen.
J.E. Jasper. |
|