van waarheid, die niet weinig bevestigd wordt door het hulpeloos zwijgen dat er van de zijde der slachtoffers regelmatig op volgt. Regelmatig, met enkele uitzonderingen natuurlijk, en dan pleegt de refutatie zegevierend te zijn.
Welk een rol, het oordeel der historie te moeten uitspreken reeds in het heden!
Harden is aan de gemakkelijk te bevroeden gevaren van die rol niet ontsnapt. Hij orakelt. Hij richt. De overmaat van hooge onafhankelijkheid maakt hem bevangen. Al zijn zijne mededeelingen juist, hij faalt in het oordeel. Hij durft zich niet over te geven aan eene aandoening; in zijn eenzaamheid begrijpt hij niet langer, wat de menschen alleen openbaren aan wie onder hen loopt, en lijdt, en lacht.
Harden is een product van Nietzsche, maar die, op een beslissend oogenblik van zijn leven, in handen van Bismarck is gevallen. De jonge man (die reeds niet meer den indruk maakte van echt jong te zijn, zoo verbazend knap en zeker was hij) had bewijzen gegeven van een gansch buitengewoon polemisch talent in een persoonlijke affaire tegen Paul Lindau. Op dat pas had de reus van de Wilhelmstrasse, naar het Sachsenwald gebannen maar reus gebleven, een wreker noodig van zeer bijzondere qualiteiten. Dozijnschrijvers had hij genoeg; meer dan hem lief was. Maar de man aan wien niet slechts de gewone krantenpolemiek, aan wien de persoonlijke afrekening, op zijn tijd, met A., met B., met C. kon worden toevertrouwd, - de man die ook brandende geheimem zou kunnen verzwijgen tot zij bruikbaar werden als wapen, - de man die bestand zou zijn tegen vleierij en omkooping, omdat hij torens hooger dacht van zichzelf dan anderen hem zouden kunnen doen gelooven dat zij hem brengen wilden, en omdat hij de genietingen verachtte die men koopen kan voor geld, - die man is den wraakgierigen oude Maximilian Harden geweest. En zoo proeft men uit deze keuropstellen, waarin Bismarck en al wat zich om diens val groepeert het middenpunt is, Harden op zijn best en Bismarck op zijn minst. Al wat er aan veneratie schuilt ook in het gemoed van dezen herostraat van beroep, is naar Bismarck opgestegen, en het felste gif dat de gewonde ziel van den door den tijd meer nog dan door kleine menschen gevelde afscheidde, is in Harden's oor uitgedruppeld.
De Duitsche prozastijl dankt er bladzijden aan als die over Waldersee en Richter; - maar of zelfs dit kostelijk geschenk voor het Duitsche volk, voor Europa, voor de menschheid het nadeeopweegt van een Bismarck tot dit peil te hebben zien zinken? De val van den hoogste treft het diepst.