Aanteekeningen en opmerkingen.
Het raadhuis van Amsterdam.
- Juist wanneer er gepleit wordt voor onze monumenten van bouwkunst, volk of regeering moet aangespoord om voor het behoud dier schoonheid-in-'t-leven tot eenig offer bereid te zijn, herinnert wie aan De Gids is verbonden met dankbaarheid zich het opstel van Jhr. Victor de Stuers, dat, veler belangstelling wakker roepend, als het eerste geluid tot een nieuwen dag in ons openbare kunstleven heeft gegolden. Weder heeft de in dubbelen zin wakkere zich doen hooren, nogmaals Holland vermanend tot breed-doen. ‘Amsterdams èn Hollands eer’ acht hij het, dat het ‘Raadhuis van Amsterdam’ de bestemming herneme, welke het reeds in 1814, na enkele jaren onthoudens, zou hebben teruggekregen, hadden niet burgemeesteren Willem I verzocht, het vooralsnog als ‘lokaal’ te blijven beschouwen, waar de vorstelijke familie ‘overeenkomstig derzelver hoogen rang’ zou gehuisvest zijn.
De heer De Stuers is overtuigd, dat Koningin Wilhelmina de opvatting van haren overgrootvader zal deelen en acht het rijk verplicht, Harer Majesteit een behoorlijke definitieve woning te bouwen. Grappig betoogt hij, dat de bereidvaardigheid, waarmee de staat een weelderig paviljoen betaald heeft, om 's lands vorsten bij aankomst in de hoofdstad en bij vertrek enkele minuten aan het station te ontvangen, het voldoen aan de zooveel dringender verplichting om te zorgen voor huisvesting tot iets vanzelf-sprekends maakt....
Alles is mogelijk; dus ook dit, dat de groote som, noodig om de koninklijke familie in de hoofdstad onder dak te brengen, gereeder wordt toegestaan, dan wat men behoefde, om de paarden op het Loo minder slecht te herbergen dan er jarenlang gedaan is.
Doch gesteld, dat dit nu niet zoo... direct ging, zou het aanstaande Eeuwfeest der onafhankelijkheid dan niet een prachtige