Een Perzisch koopman vond in een faillieten boedel de wel ietwat griezelige gave de dooden te kunnen zien, gelijk zij rondwaren door hun vroeger aardsch verblijf. Maar praktisch - als ieder handelsman is -, wilde hij ten minste eenig profijt trekken uit deze lugubere bate. Zich ziek gevoelende in een hem onbekende stad, begaf hij zich naar den meest beroemden geneesheer ter plaatse, ten einde zich de visu te overtuigen of diens roep verdiend was. Doch reeds lang vóórdat hij aan de woning van den esculaap kwam, stuitte hij op rijen geesten, die queue maakte vóór diens deur: de door den beroemden man in den grond behandelde patiënten. Vol schrik maakte onze handelaar rechtsomkeert, op zoek naar andere beroemdheden op medisch gebied. Doch ook dáár dwaalden eindelooze reeksen geesten rond. Eindelijk - toevallig een onaanzienlijk straatje doorgaande - zag hij voor een deur, waar blijkens het teeken der faculteit een medicus woonde, slechts twee geesten staan. Eurèka, riep hij (in het Perzisch) en stapte onvervaard binnen, al was het huis onaanzienlijk, de gang donker en vuil. Heer! riep hij eerbiedig den medicijnmeester toe, bij het binnentreden in diens armoedig vertrek: hoe komt het dat uwe stadgenooten zoo weinig uwe verdiensten erkennen! De hemel zij echter geloofd, die mijne schreden tot u richtte! Nederig antwoordde de aangesprokene, niet zonder eenige verwondering: ‘Neen, Heer, ten onrechte beschuldigt gij mijne stadgenooten mij te miskennen. Want eerst gisteren heb ik mij hier ter stede gevestigd en gij zijt mijn derde patient.’
Zoo ook - wil het mij voorkomen - dat de lengte van het zondenregister van De Gids, noch vóór, noch tegen dit maandschrift pleit - het bewijst slechts een lang voortbestaan. Moge zulks eenmaal ook aan die met kleiner zondenregister beschoren zijn!
Maar om terug te keeren tot ons onderwerp: Hoe zeer komt ook de Nederlandsche deugd der goedhartigheid uit in dit boekdeel! Want aan hoevele halve, kwart en duodecimo beroemdheden bewijzen de schrijvers vriendendiensten! Zelfs in portretten doet dientengevolge dit magistrale werk ‘de Prins der geïllustreerde bladen’ eene bedenkelijke concurrentie aan!
Nu wil ik geenszins beweren, dat voor zoover dit boek geschreven
voor landgenooten, dit een gebrek zoude zijn. Integendeel, het debiet der Nederlandsche uitgave zal er door verhoogd worden.