De Gids. Jaargang 74(1910)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 148] [p. 148] Liederen. I. Kon ik u minnen kind, Dan zou mijn blik op alle wegen Niet tot de schaduw zijn genegen, Waar ik mij zelf in wedervind. Kon ik u minnen kind, Hoe lag mijn vreeze stil, verborgen Achter het licht van d' open morgen, Die mijn verrukte oogen blindt. Kon ik u minnen kind, Dan was de tijd aan u gelijk, Een kind, dat in zijn dagschoon rijk De krans der gouden uren windt. [pagina 149] [p. 149] II. Daar luikt een glimlach om uw mond, Gij zelf zijt van zijn licht beschenen, Het valt langs uwe leden henen En nederdaalt op 't schoon verbond Der twee ineen rustende handen; Zie, van uw licht glimlachend leven Is aan elk ding een schijn gegeven Tusschen de stille kamerwanden. Uw glimlach is geluks begin, O dat ik in uw glimlach toeve En niets verlange, niets behoeve, Dan 't blijde kalme leven in Uw glimlach, die mij rusten doet, Mij aan den oever toeven laat, Waar ruischend langs mijn voeten gaat De stroom van vreugdes overvloed. H.W.J.M. Keuls. Vorige Volgende