De Gids. Jaargang 74
(1910)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |||||||||||||||
Evenredig kiesrecht.De Nederlanders wier studiejaren tusschen 1860 en 1870 vielen en die destijds de ontwikkeling van het parlementair stelsel in hun vaderland met ingenomenheid gadesloegen, kenden op het vasteland van Europa slechts één land dat zich in dezelfde richting bewoog, België. In de kleine landen van Duitschland was, voor zoover daar grondwettige instellingen bestonden, de macht der parlementen, sedert den tegenslag der gebeurtenissen van 1848 voortdurend verzwakt, in Pruisen werden de wettelijke bevoegdheden van de vertegenwoordiging door de ijzeren hand van Bismarck doodgeknepen en in Frankrijk was het algemeen stemrecht een gedwee werktuig geworden in de handen van een alleenheerscher, die er zich een vertegenwoordiging door wist te verschaffen waarin slechts enkele onafhankelijke stemmen werden gehoord, maar waarvan de groote meerderheid gehoorzaam boog voor den wil des Keizers. Wij - want onder de gedunde gelederen der hierboven genoemde veteranen is ook mijne plaats - hadden derhalve slechts één model waarop wij met voorliefde den blik vestigden, Groot Brittannië. De staatkundige toestand van Engeland was ons ideaal, van daar dan ook dat de partijregeering die daar als regeeringsstelsel bestond door ons als het voortbrengsel der hoogste staatkundige ontwikkeling werd bewonderd. Thorbecke die onze grondwettige instellingen eerst had helpen grondvesten en later op uitnemende wijze had toegepast, was op dit punt andere denkbeelden toegedaan, maar hij was opgetreden in een tijd toen de staatkundige ontwikkeling der natie nog in het tijdperk der kindsheid verkeerde. Naarmate die ontwikke- | |||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||
ling vooruitging zoude - naar wij hoopten - de Engelsche regeeringspraktijk zich meer en meer als de ware en doeltreffende ook hier te lande vestigen. Twee partijen, elk met een aangewezen leider, bij de verkiezingen voortdurend strijdende om de meerderheid te verkrijgen en steeds gereed om als regeering op te treden zoodra die meerderheid verkregen was, ziedaar het einddoel waarheen de koers moest worden gericht. Aan de staatslieden die na Thorbecke's dood op den voorgrond traden, de vrijzinnige zoowel als de conservatieve, waren deze denkbeelden niet vreemdGa naar voetnoot1). De aanwijzing van Mr. Kappeyne van de Coppello tot leider der vrijzinnige partij was de eerste stap tot verwezenlijking. Toen deze staatsman evenwel in 1878 als minister optrad werd de Engelsche praktijk op eene proef gesteld die haar ten slotte te zwaar bleek. Een der oorzaken van de mislukking, hoewel misschien niet de voornaamste, was wel dat men het stelsel niet volledig in toepassing durfde brengen en voor de vereeniging van het Kamerlidmaatschap met het ministerambt terug deinsdeGa naar voetnoot2); al had men evenwel anders gehandeld toch zoude de uitkomst vermoedelijk even onbevredigend zijn geweest. Het Nederlandsche volkskarakter is eer eigenzinnig dan plooibaar, het is meer tot onafhankelijkheid dan tot volgzaamheid geneigd. Voor een partijregeering die strenge tucht vereischt is het niet geschikt. Daarbij komt nog dat de staatkundige partijen bij ons niet, zoo als in Engeland, op geschiedkundige overlevering berusten. Onze twee partijen zijn in 1795 beide ten onder gegaan en zij zijn, wij mogen zeggen tot ons geluk, bij de vestiging van den monarchalen regeeringsvorm in 1813 niet herleefd. Het tijdperk van 1813 tot 1848 was tengevolge der vereeniging met België en de spoedig daarop gevolgde scheiding voor de ontwikkeling van een gezond staatkundig partijleven in hooge mate ongunstig. Na 1848 bleek de staatkundige ontwikkeling van ons volk meer en meer den weg op te gaan van verbrokkeling in | |||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||
verschillende fracties en niet dien van splitsing in twee partijen. Bij de kiezers, althans bij een groot deel van hen, wogen godsdienstige en kerkelijke begrippen zwaarder dan staatkundige. Er ontstonden Roomsch-Katholieke en Calvinistische partijen en daartegenover een vrijzinnige partij, waarin zeer uiteenloopende denkbeelden op staatkundig gebied vertegenwoordigd waren. Later kwamen nog de socialisten op, die een geheel zelfstandig standpunt innamen. Het vooruitzicht om twee groote partijen in Nederland te zien optreden is thands, naar alle menschelijke berekeningen, voor langen tijd verdwenen. Het is dan ook onverdedigbaar om onze wettelijke instellingen nu nog te willen aanpassen aan een toestand die niet bestaat en die vooreerst zeker niet zal aanbreken. Bij het bestaan van twee partijen vallen de fouten van het kiesstelsel slechts dan in het oog wanneer de indeeling in kiesdistricten partijdig geschiedt. Een partijdige indeeling is bij groote of gemengde kiesdistrictenGa naar voetnoot1) zeer goed mogelijk, bij enkelvoudige kiesdistricten vermindert het gevaar wel eenigszins. Intusschen kunnen de plaatselijke toestanden voor een partij zoo nadeelig zijn dat elke indeeling onbillijk voor haar moet zijn; wanneer toch in een aantal kiesdistricten één partij een overwegende meerderheid heeft en in de overige de partijen ongeveer tegen elkander opwegen, kan het zeer goed voorkomen, dat de minderheid der kiezers een meerderheid naar het parlement afvaardigt. Bestaan evenwel zulke toestanden niet, dan zal de uitslag der verkiezingen in den regel een niet geheel onjuist beeld geven van de tijdelijke kracht der partijen. Dit alles geldt echter, zooals wij reeds zeiden, alleen wanneer er slechts twee partijen zijn. Zoodra er meer partijen ontstaan, is ook bij het stelsel van enkelvoudige districten, de talrijkste partij volstrekt niet zeker van de overwinning, integendeel zij kan bijna overal het onderspit delven bij de herstemming, wanneer de overige partijen, die minderheden zijn, zich dan tegen haar vereenigen. Vooral kunnen kerkelijke partijen, indien in sommige landstreken de overgroote meerderheid der bewoners tot hetzelfde kerkgenootschap behoort | |||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||
en in andere de bevolking gemengd is, hunne volle kracht onmogelijk ontwikkelen. In ons land verkeert bijvoorbeeld de katholieke partij in dit opzicht in een zeer ongunstigen toestand. Geen wonder dan ook dat het evenredig kiesstelsel, nadat het hier te lande door de geschriften van Hare en voornamelijk door de meer gelezene van Stuart Mill bekend was geworden, onder de katholieken warme verdedigers vond. De oud-minister Harte van Tecklenburg, thans lid van den Raad van State, brak er reeds een lans voor in zijne studiejaren.Ga naar voetnoot1) Maar ook van andere zijde werd, zooal niet het stelsel zelf, dan toch het beginsel waarop het rust reeds voor jaren met warmte aangeprezen. Ik behoor niet - schreef Buys in 1882Ga naar voetnoot2) - tot die warme bewonderaars van Hare naar wier oordeel zijn stelsel een geneesmiddel aanbiedt tegen schier alle gebreken aan onze moderne verkiezingen eigen, maar de hoofdgedachte van het stelsel is onbetwistbaar juist. Reeds dertien jaren vroeger had onze groote geschiedschrijver R. Fruin, die in alle staatkundige vraagstukken, niet het minst in dat van het kiesrecht buitengewoon belang stelde, naar aanleiding vooral van een Gidsartikel van Mr. Reiger, waarin Hare's stelsel werd ontwikkeld, in dit tijdschrift de schets geleverd voor een regeling van het kiesrecht, die de hoofdgedachte van Hare als grondslag en de politieke partijen zooals die bestonden als uitgangspunt had.Ga naar voetnoot3) Fruin ging uit van het denkbeeld, dat het bijeenblijven van personen met uiteenloopende inzichten in één staatkundige partij verkeerd werkte. Men moest aan gelijkgezinden de gelegenheid geven om zich te vereenigen, de partijen zouden zich zoodoende vermenigvuldigen, maar dit achtte Fruin juist een voordeel omdat daardoor de vertegenwoordiging een zuiverder beeld van de natie zoude vormen. Het Engelsche stelsel van partijregeering werd door Fruin derhalve geheel en al overboord geworpen; thands nu aan dit stelsel niet meer te denken valt, verdienen de denkbeelden van Fruin inderdaad een ver- | |||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||
nieuwde overweging, waarbij van verkregen ervaring in ruime mate kan worden gebruik gemaakt. In het veertigjarig tijdperk toch sedert het verschijnen van Fruin's artikel in de Gids verloopen, heeft het evenredig kiesrecht groote vorderingen gemaakt. Het heeft zeer warme verdedigers gevonden in de gansche beschaafde wereld, onder de velen zij slechts de bekende hoogleeraar in de wijsbegeerte te Genève, Ernest Naville genoemd, voor eenige jaren in zeer hoogen ouderdom overleden, wiens bemoeiingen er veel toe hebben bijgedragen om in zijn vaderland het evenredig kiesrecht bekend en bemind te maken. Zwitserland toch heeft reeds vroeg zich voor het evenredig kiesrecht zeer toegankelijk betoond, het is daar het eerst ingevoerd in het kanton Tessino, daarna achtereenvolgens in Neuchatel, Genève, Freiburg, Zug, Solothurn, Bern, Schwyz en Bazel stad. Later is in België het evenredig kiesrecht ingevoerd; in Wurtemberg geldt het voor de verkiezing van een deel der Kamer van afgevaardigden en van de gemeenteraden, in Oldenburg en in de vrije stad Hamburg voor de gemeentelijke verkiezingen. Buiten Europa is het evenredig kiesrecht in enkele republieken van Zuid-Amerika ingevoerd en ook in sommige Australische koloniën. De wijze van regeling van het evenredig kiesrecht is niet overal dezelfde; in België heeft men een vrij ingewikkelde regeling die nog al afwijkt van die in andere landen. Het ligt niet op mijnen weg om hierover in bijzonderheden te treden. Wie zich op de hoogte wil stellen van de wettelijke inrichting van het evenredig kiesrecht zal het ten vorigen jare te Berlijn verschenen boek van Cahn: ‘Das Verhältniswahl-system in den modernen Kulturstaaten’ niet vergeefs raadplegen. Over Zwitserland handelt Klöti in zijn ‘Proportional-wahl in der Schweiz’; voorts bestaat er reeds een zeer uitgebreide letterkunde over het evenredig kiesrecht waarvan men in het hierboven genoemde werk van Cahn een overzicht kan vinden.
De groote moeielijkheid die aan de invoering van het evenredig kiesrecht verbonden is, ligt in de wijze van toepassing. Zijn grondbeginsel, dat elke groep van kiezers recht heeft op een vertegenwoordiger zoodra zij in getalsterkte | |||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||
gelijk is aan het quotient voortkomende uit de deeling van het geheele aantal kiezers door het getal der te kiezen vertegenwoordigers en voorts op zoovele als dat quotient in haar aantal begrepen is, lijkt zeer eenvoudig, maar bij de uitwerking doen zich allerlei bezwaren voor. Wanneer er voor de keuze van honderd vertegenwoordigers honderdduizend kiezers zijn, van welke dertigduizend tot een staatkundige partij behooren, dan heeft deze partij recht op dertig vertegenwoordigers, maar het is niet mogelijk het verkiezingswerk zoo te leiden dat deze stemmen op dertig vertegenwoordigers gelijkmatig verdeeld worden. Het geval zal zich natuurlijk gedurig voordoen dat een gekozene meer stemmen verkrijgt dan duizend en de vraag, wat met dit overschot van stemmen aan te vangen, heeft heel wat hoofdbreken geeischt. Het ligt niet in mijne bedoeling om over de wijze waarop men in verschillende landen aan deze vraag een billijke oplossing heeft trachten te geven, hier in beschouwing te treden. Bij elke oplossing is wiskundige juistheid uitgesloten en moet er van eenige benadering sprake zijn. Het bezwaar ligt in het geheim der stemming; bestond dat niet dan ware de mogelijkheid gevonden om tot een vertegenwoordiging der partijen te komen in juiste verhouding tot hunne wezenlijke getalsterkte. Deze laatste overweging gaf mij aanleiding om te zoeken naar een regeling van het evenredig kiesrecht waarbij de bezwaren aan de geheime stemming verbonden zooveel mogelijk worden uit den weg geruimd. Ik veroorloof mij de uitkomst van mijn onderzoek hier mede te deelen ter overweging en beoordeeling van belangstellenden. Aan afschaffing van de geheime stemming valt natuurlijk niet te denken. Onder geen voorwaarde zoude naar mijne meening op dit oogenblik de Nederlandsche wetgevende macht dit beginsel willen prijsgeven. Wel verre van haar daarvan een verwijt te maken stel ik prijs op de verklaring, dat al ware invoering van openbare stemming mogelijk, ik die toch ten sterkste zoude ontraden. Zonder eenigen twijfel zouden vele kiezers er door afgeschrikt worden van den gang naar de stembus. Er zijn, vooral onder de neringdoenden, niet weinigen die meenen dat hunne nering er onder lijdt indien men weet dat zij in een bepaalde richting hunne stem | |||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||
uitbrengen. Liefst stemmen zij dan ook in het geheel niet, en zoo zij stemmen doen zij het zoo geheimzinnig mogelijk. Wij moeten leven van iedereen, zoo hoort men wel in die kringen, en kunnen dus niemand voor het hoofd stooten. Ik laat de gegrondheid van dergelijke opvattingen in het midden, doch betwijfel of zij ooit geheel zullen verdwijnen. Het kan echter niet ontkend worden dat de vrees om openlijk voor den man zijner keuze op te komen blijkbaar afneemt. Dit staat in verband met de overweging dat het weinig baat om te verzwijgen wat toch reeds vrij algemeen bekend is. Vraagt men aan een fabrikant hoe zijn werklieden, aan een landheer hoe zijne pachters, aan een directeur eener instelling hoe zijne bedienden stemmen, dan blijkt het dat deze personen, zoo zij zich met verkiezingen bezighouden, in den regel volkomen goed op de hoogte zijn, ook in het lang niet zeldzame geval dat zij die in dienstbetrekking of andere rechtsverhouding tot hen staan in den regel op andere candidaten stemmen dan zij zelven. Ook de dikwijls merkwaardig nauwkeurige voorspellingen van de uitkomst der verkiezingen door hen die zich met het voorbereidend werk hebben onledig gehouden, toonen aan hoe doorzichtig de sluier is geworden die het geheim van de stemming bedekt.Ga naar voetnoot1) Er is trouwens een doorslaand bewijs dat de vrees voor openbaarheid lang niet algemeen is. Een zekere openbaarheid is bij onze tegenwoordige kieswet (art. 51), voorgeschreven door de bepaling der candidaatstelling; niemand kan candidaat zijn bij een verkiezing tenzij hij door veertig kiezers wordt voorgesteld die hunne opgave onderteekend moeten inleveren, waarna zij ter inzage wordt gelegd en wordt aangeplakt. De meest mogelijke openbaarheid wordt derhalve aan de namen dezer voorstellers gegeven. Leert de ondervinding dat het moeielijk is om voor een candidaat deze veertig kiezers te vinden die in het openbaar voor hunne stem moeten uitkomen? Integendeel, in den regel wordt het verplichte aantal van veertig verre overschreden. Ik heb mij | |||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||
de moeite getroost om een onderzoek in te stellen naar het aantal voorstellers van candidaten bij de laatste verkiezingen voor de Tweede Kamer en acht het niet van belang ontbloot het een en ander omtrent den uitslag daarvan openbaar te maken. Het is mij gebleken dat in de 96 distrikten waarvan ik opgaven mocht ontvangen het aantal onderteekenaars van lijsten voor 290 candidaten dat 11.600 behoefde te zijn om aan de wettelijke voorschriften te voldoen, bedroeg 25.346 derhalve meer dan het dubbele van het gevorderde aantal. 13.746 kiezers gaven dus ongevraagd en onverplicht hun voornemen openlijk te kennen om hunne stemmen op een bepaalden candidaat uit te brengen. Het gemiddelde aantal onderteekeningen voor een candidaat was dan ook 87.4 terwijl 40 voldoende zou zijn geweest. Deze geneigdheid om zich in het openbaar voor een candidaat te verklaren bleek te bestaan bij alle partijen en in alle deelen van het land. Zoo waren voor de antirevolutionnaire candidaten te 's-Gravenhage in het Ie district lijsten ingeleverd met 94 onderteekeningen, te Emmen met 155 onderteekeningen, te Oostburg met 202 onderteekeningen, te Zutphen met 106 onderteekeningen, te Winschoten met 92 onderteekeningen, te Tiel met 118 onderteekeningen, te Hoogezand met 85 onderteekeningen, te Amersfoort met 244, te Ridderkerk met 330 onderteekeningen, te Brielle met 155 onderteekeningen, te Wijk bij Duurstede met 103 onderteekeningen, te Delft met 118 onderteekeningen, te Enkhuizen met 143 onderteekeningen, te Veendam met 89 onderteekeningen, te Dordrecht met 120 onderteekeningen, te Enschede met 152 onderteekeningen, te Middelburg met 240 onderteekeningen, te Gorinchem met 120 onderteekeningen. Voor kristelijk historische candidaten werden ingeleverd te 's-Gravenhage IIe district lijsten met 155 onderteekeningen, te Schiedam lijsten met 250 onderteekeningen, te Katwijk lijsten met 192 onderteekeningen, te Goes met 147 onderteekeningen, te Apeldoorn met 278 onderteekeningen. Voor katholieke candidaten te Haarlemmermeer lijsten met 163 onderteekeningen, te Rheden lijsten met 87 onderteekeningen, te Bergen op Zoom met 107 onderteekeningen, te Maastricht met 235 onderteekeningen, te Rotterdam III met 93 onderteekeningen, te Sittard met 111 onderteekeningen, te Gulpen voor de twee katholieke candidaten | |||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||
een lijst met 248 en een met 473 onderteekeningen, te Almelo lijsten met 106 onderteekeningen, te Breda met 121 onderteekeningen, te Venlo met 545 onderteekeningen, te Deventer met 243 onderteekeningen, te Zevenbergen met 220 onderteekeningen. Voor vrij liberale candidaten werden ingeleverd te Amsterdam V. lijsten met 91 onderteekeningen, Amsterdam VI. met 94 onderteekeningen, Amsterdam VII met 107 onderteekeningen, te Tiel met 460 onderteekeningen, te Beverwijk met 105 onderteekeningen, te Amersfoort met 93 onderteekeningen, te Alkmaar met 214 onderteekeningen, te Deventer met 83 onderteekeningen, te Enschede met 106 onderteekeningen. Voor candidaten van Unie liberalen werden ingeleverd te Amsterdam I. lijsten met 102 onderteekeningen, Amsterdam III met 112 onderteekeningen, te Emmen met 275 onderteekeningen, te Zutphen met 235 onderteekeningen, te Leeuwarden met 118 onderteekeningen, te Rotterdam III met 91 onderteekeningen, te Hoogezand met 100 onderteekeningen, te Zierikzee met 91 onderteekeningen, te Ridderkerk met 162 onderteekeningen, te Brielle met 235 onderteekeningen, te Zaandam met 151 onderteekeningen, te Hoorn met 413 onderteekeningen, te Dordrecht met 153 onderteekeningen, te Goes met 101 onderteekeningen, te Gorinchem met 151 onderteekeningen. Voor candidaten der vrijzinnig democraten werden ingeleverd te Amsterdam V, lijsten met 136 onderteekeningen, te Amsterdam IX met 89 onderteekeningen, te Winschoten met 300 onderteekeningen, te Alkmaar met 217 onderteekeningen, te Hoorn met 88 onderteekeningen, te Deventer met 193 onderteekeningen, te Apeldoorn met 113 onderteekeningen, te Appingedam met 132 onderteekeningen, te Veendam met 323 onderteekeningen, te Schiedam met 100 onderteekeningen, te Middelburg met 207 onderteekeningen. Voor de candidaten der sociaal-democraten werden ingeleverd te Haarlemmermeer lijsten met 118 onderteekeningen, te Hoogezand met 170 onderteekeningen, te Haarlem met 95 onderteekeningen, te Amersfoort met 145 onderteekeningen, te Appingedam met 146 onderteekeningen, te Veendam met 143 onderteekeningen, te Schiedam met 99 onderteekeningen. Verder werden bijna als regel in alle districten | |||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||
lijsten met meer dan veertig onderteekeningen ingeleverd.Ga naar voetnoot1) Het groot getal onderteekenaars toont voldoende aan, dat de groote meerderheid niet teekent om verzekerd te zijn tegen het gevaar dat niet-kiezers onder de onderteekenaars voorkomen, daarvoor ware een klein overschot voldoende. Het was blijkbaar de begeerte om ingenomenheid met den gestelden candidaat te betuigen, die in de meeste gevallen tot onderteekening drong. Ook kan niet worden aangenomen dat er buitengewone inspanning is aangewend om deze onderteekeningen te verkrijgen; de verkiezingen veroorzaken toch zoo veel arbeid dat men zich waarlijk niet de onnoodige moeite zal geven om een aantal overtollige handteekeningen bijeen te krijgen. Tevens kan gerust worden aangenomen dat het inleveren van meerdere lijsten voor denzelfden candidaat slechts hoogst zelden het gevolg is geweest van de onbekendheid der kiezers met de werkzaamheden hunner medekiezers; in distrikten van zoo beperkten omvang als de onze zijn de staatkundige geestverwanten gewoonlijk geheel op de hoogte van elkanders voornemens. Men mag dus met vrij groote zekerheid uit deze vrijwillige onderteekeningen opmaken dat de schroom om openlijk voor een candidaat uit te komen in ons land volstrekt niet algemeen is. Nu dit blijkt komt het mij voor dat, wil men het evenredig kiesrecht ten onzent invoeren, men er op bedacht zal moeten zijn om van dé vrijwillige openbaarheid der stemming een zoo ruim mogelijk gebruik te maken. Indien men de kiezers die tegen het bekend worden van hunne stem niet opzien in de gelegenheid stelt om, zoo zij het willen, openlijk te stemmen, zal men een goede en billijke regeling van het evenredig kiesrecht in hooge mate kunnen bevorderen. Ziehier in breede trekken hoe ik mij eene hierop steunende regeling van het evenredig kiesrecht voorstel. Zonder voorafgaande grondwetsherziening zoude zij evenwel niet kunnen worden ingevoerd. Het tegenwoordig bestaande stelsel van candidatenlijsten kan behouden blijven, alleen zoude het door de kieswet gevorderde aantal van veertig onderteekenaars moeten ver- | |||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||
vallen. Het karakter van de candidatenlijst verandert geheel. Zij moet als stembiljet worden beschouwd. Wie de candidatenlijst onderteekent wordt geacht daardoor zijne stem op den candidaat te hebben uitgebracht. De ingeleverde lijsten zouden, zooals thans reeds geschiedt, door den burgemeester ter visie moeten worden gelegd, waarna de gelegenheid tot het inbrengen van bezwaren voor iedereen zoude openstaan. Die bezwaren kunnen betreffen de niet-nakoming der wettelijke vereischten omtrent den vorm der lijsten en den tijd der inlevering en voorts de bevoegdheid der onderteekenaars, voornamelijk het voorkomen op de lijst van personen die geen kiezers zijn, of van kiezers die meer dan eenmaal geteekend hebben. Over die bezwaren zoude door de arrondissements rechtbanken of door commissies daartoe door de regeering benoemd, moeten worden beslist met dien verstande dat alle lijsten, ook die waartegen geen bezwaren zijn ingebracht, behoorlijk worden onderzocht. Wil men dezen arbeid aan commissies opdragen dan zullen er meerdere moeten zijn ten einde een snelle behandeling van zaken mogelijk te maken. Het zal wel onnoodig zijn om hooger beroep toe te laten van deze uitspraken die in den regel feitelijke beslissingen zullen zijn van zeer eenvoudigen aard. Nadat de lijsten zijn goedgekeurd is het eerste bedrijf van het verkiezingswerk afgeloopen en vangt het tweede aan. Hoewel het geheele land voor de verkiezing als één distrikt moet worden beschouwd is het toch gewenscht voor de indiening der lijsten, de indeeling in honderd kiesdistrikten te behouden, met deze uitzondering dat in de groote gemeenten die in twee of meer kiesdistrikten verdeeld zijn, alle lijsten worden beschouwd als uit één kiesdistrikt te komen. Er zullen dus lijsten worden ingeleverd in vijf en tachtig distrikten. Het ordenen, onderzoeken, en openbaar maken van den inhoud dezer lijsten wordt opgedragen aan een Centrale Commissie voor de verkiezing, uitsluitend voor dezen arbeid benoemd door den Koning, op voordracht van den Minister van Binnenlandsche Zaken, die zoo als van zelf spreekt wel zorg zal dragen dat alle staatkundige partijen in haar midden vertegenwoordigd zijn. Zoodra de lijsten in handen dezer Commissie zijn gesteld begint zij haren arbeid met die uit elk der verschillende kiesdistrikten bijeen te leggen en in bundels te ver- | |||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||
eenigen, daarna nummert zij de bundels en beslist zij door loting met welk nummer het onderzoek zal aanvangen. Wordt bijvoorbeeld bij loting nummer 50 aangewezen dan geschiedt het onderzoek in de navolgende orde: 50-85 en vervolgens 1-49. In elken bundel worden én de lijsten én de onderteekeningen voor denzelfden candidaat genummerd, nadat, in het geval dat meer dan één lijst is ingeleverd, wederom bij het lot is beslist met welke lijst zal worden aangevangen. Deze bepalingen zijn noodzakelijk omdat de rangorde van het onderzoek van eenigen invloed op den uitslag der stemming zoude kunnen zijn. Dit onderzoek toch heeft tot doel de vaststelling van het aantal stemmen op elken candidaat uitgebracht, ten einde te kunnen uitmaken wie gekozen zijn en wie niet. Het aantal stemmen vereischt om bij de openbare stemming te worden verkozen wordt, na de laatste sluiting der kiezerslijsten doch vóór de verkiezingen, door de regeering bekend gemaakt. Dit getal is de uitkomst der deeling van het getal kiezers door het getal der te kiezen vertegenwoordigers, daar het een geheel getal moet zijn, dient het aantal kiezers, indien het niet een veelvoud mocht wezen van het aantal vertegenwoordigers, vóór de berekening te worden vermeerderd of verminderd met wat er aan ontbreekt om het tot een dusdanig veelvoud te maken. De Commissie telt nu de onderteekeningen onder de verschillende lijsten voor dezelfde candidaten. Zoodra een candidaat het vereischte aantal stemmen heeft verkregen, met andere woorden: indien het gezamenlijk getal der onderteekeningen van de voor hem ingeleverde lijsten het vastgestelde regeeringsgetal heeft bereikt, wordt hij gekozen verklaard; tevens wordt aanteekening gehouden van de laatste onderteekening die het getal der vereischte stemmen vol maakte. Van de niet-gekozen candidaten wordt het door hen behaalde aantal stemmen uit de verschillende lijsten door de commissie opgemaakt waarna de geheele uitslag wordt openbaar gemaakt. Deze openbaarmaking bevat vooreerst de namen van de gekozen candidaten, waarachter de naam wordt vermeld van den onderteekenaar die het getal vol heeft gemaakt en van de lijst waarop hij voorkwam, en voorts de namen der candidaten die een onvoldoend getal | |||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||
stemmen hebben verkregen met vermelding van dat getal voor ieder van hen.Ga naar voetnoot1) Eenige weken na deze openbaarmaking heeft het derde en laatste bedrijf van het verkiezingswerk plaats. Er moet thans gestemd worden over de candidaten die een niet genoegzaam getal stemmen hebben verkregen en wel uitsluitend over deze; stemmen op anderen uitgebracht zijn niet geldig. Aan deze stemming mogen niet deelnemen de kiezers wier namen reeds op de candidatenlijsten als onderteekenaars voorkomen, met uitzondering van hen die op de lijsten van reeds gekozen candidaten voorkomen na de laatste onderteekening. De Centrale Commissie zorgt dat de gemeentebesturen tijdig vernemen welke kiezers niet meer tot de stembus mogen worden toegelaten, zoodat zij deze van de lijsten kunnen afvoeren. Bij deze stemming valt in de eerste plaats op te merken dat latere vernietiging wegens onregelmatigheden niet wel mogelijk is. De kleinste onregelmatigheid toch kan van invloed zijn op den uitslag der geheele verkiezing, en het zoude dwaas zijn om tengevolge van een klein verzuim deze weder opnieuw te moeten uitschrijven. Een onderzoek der geloofsbrieven door de Kamer zelve, zooals thans is voorgeschreven, moet dan ook vervallen, de beoordeeling omtrent onregelmatigheden bij de verkiezing voorgevallen dient aan de Centrale Commissie te worden overgelaten. Teneinde in dit opzicht alle waarborgen te hebben zoude de volgende wijze van verkiezing naar mijne meening de meeste aanbeveling verdienen. Het rijk worde voor deze verkiezing in een klein aantal distrikten verdeeld, achtereenvolgens in een bij het lot te bepalen orde wordt er in deze distrikten gestemd, met een week tusschenruimte na elke verkiezing. Den dag na de verkiezing die evenals thands in elke gemeente plaats heeft, opent de Centrale Commissie in de hoofdplaats van het distrikt de stembussen, zij neemt kennis van alle ingebrachte bezwaren en kan op grond daarvan of uithoofde van onregelmatigheden door haar ontdekt de verkiezing in een of meerdere gemeenten vernietigen; | |||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||
is dit het geval dan wordt aldaar nog in dezelfde week een nieuwe verkiezing gehouden op een dag die reeds vooraf is vastgesteld.Ga naar voetnoot1) Intusschen maakt de commissie den uitslag van haar onderzoek bekend, namelijk het aantal stemmen op elken candidaat uitgebracht, welk aantal wordt opgeteld bij de stemmen die de candidaat reeds bij de openbare stemming had verkregen. De candidaten die na den geheelen afloop der verkiezing de meeste stemmen verkregen hebben zijn gekozen, voor zoover er zetels beschikbaar zijn. Wanneer bijvoorbeeld het aantal te kiezen leden honderd bedraagt en reeds bij de eerste verkiezing door de candidatenlijsten twintig gekozen zijn, dan zijn de tachtig candidaten die het grootste getal stemmen hebben verkregen als leden aangewezen. Het zal dadelijk in het oog vallen dat bij deze geheime stemming de verschillende staatkundige partijen met beleid zullen moeten te werk gaan om zooveel mogelijk van de stemmen hunner kiezers partij te trekken. Zij zullen moeten trachten de stemmen zoodanig te verdeelen dat op geen enkelen candidaat te veel stemmen worden uitgebracht; aan de andere zijde moeten zij er voor zorgen dat geen stemmen worden weggeworpen op candidaten die het vereischte aantal toch niet kunnnen halen. Men mag aannemen dat de verschillende partijen ongeveer weten over hoeveel stemmen zij in verschillende distrikten kunnen beschikken; zij kunnen dus na kennisneming van den uitslag der openlijke stemming reeds eenigermate hunne gedragslijn bepalen. Verder geeft hun de bepaling, dat de verkiezingen niet alle op denzelfden dag, maar met wekelijksche tusschenpoozingen worden gehouden de gelegenheid om ook gedurende den loop der verkiezingen hunne gedragslijn te wijzigen. Wanneer bij de geheime verkiezing in het eerst daarvoor aangewezen distrikt een der candidaten reeds een voldoend aantal stemmen heeft behaald (wie bij deze stemming het tot het door de regeering bepaalde cijfer brengt, is zeker van tot de gekozenen te zullen behooren) zullen zijne geestverwanten gewaarschuwd worden om geen stemmen meer op hem uit te brengen. Misrekeningen zijn natuurlijk niet uitgesloten, in | |||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||
dit opzicht staan alle partijen evenwel gelijk. In elk geval zal de uitslag der stemming een veel juister uitdrukking zijn van de verhouding der partijen dan dit onder het thans geldend stelsel mogelijk is. Wat de uitvoerbaarheid van de hierboven geschetste regeling betreft kunnen geen bezwaren worden ingebracht, de openbare stemming is slechts een uitbreiding van de thands bestaande candidaatstelling en zal evenmin als deze tot moeielijkheden aanleiding geven. De geheime stemming zal wel is waar wegens het groot aantal candidaten niet kunnen worden gehouden op de thands gebruikelijke wijze, doch men zal kunnen terugkeeren tot de voorschriften der vroegere kieswetten, stemming met stembriefjes, die door de kiezers worden ingevuld. Ook zoude men aan elken kiezer die bevoegd is zijne stem uittebrengen een lijst kunnen toezenden waarop alle namen der candidaten gedrukt zijn en die zoodanig ware in te richten dat elke naam gemakkelijk uit de lijst kon worden gescheurd en als stembriefje worden gebruikt. Ten aanzien van de werkzaamheid der kiezers komt het mij voor, dat de loop der zaken als volgt zal zijn. Elke partij zal een algemeen comité verkiezen om de verkiezing te leiden. Dit zal zooveel candidaten stellen als het hopen kan te zullen doen slagen; heeft een partij bij de laatste verkiezing bijv. 25% der stemmen van het geheele kiezerscorps uitgebracht, dan zal, indien voor honderd leden gestemd wordt, het comité ten minste vijf en twintig candidaten stellen. Misschien zullen nog, buiten het comité om, candidaten worden gesteld door vereenigingen of groepen die zich aan het comité der partij niet willen onderwerpen. Kunnen zulke vereenigingen in het geheele land een aanzienlijk getal kiezers bewegen om hunnen candidaaat bij openbare stemming te steunen, zoodat hem slechts een betrekkelijk gering getal stemmen ontbreekt, dan zal het comité, indien de candidaat het niet geheel onaannemelijk voorkomt, ongetwijfeld voor hem een van zijne candidaten die de minste kans heeft laten glippen. Voor het overwicht van enkele leiders op de candidaatstelling zal men dus niet beducht behoeven te zijn, integendeel, elke groep in de partij zal zich, veel meer dan thans, kunnen doen gelden, en zoo zij eenig gewicht in de schaal kan werpen, zal het leidend comité voorzeker met haar rekening moeten | |||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||
houden, ook reeds bij de openlijke stemming, omdat de stemmen op candidaten uitgebracht die men bij de geheime stemming in den steek moet laten, als weggeworpen kunnen worden beschouwd. Teneinde zooveel mogelijk een duidelijk beeld te geven van de regeling zooals ik mij die voorstel, diene het volgende voorbeeld. Gesteld 500,000 kiezers en 100 vertegenwoordigers. Het aantal stemmen vereischt om bij de openbare stemming gekozen te worden is derhalve 5000. Bij openbare stemming hebben 200,000 kiezers hunne stem uitgebracht. Gekozen zijn 10 leden. Er moet dus nog gestemd worden door 300,000 kiezers (vermeerderd met hen die op een candidaat hebben gestemd die reeds 5000 stemmen had verkregen) voor 90 plaatsen. Gesteld dat er 250 candidaten zijn onder vijf partijen verdeeld. Nu moet elke partij nagaan over hoeveel stemmen zij ongeveer zal kunnen beschikken en die dan zoodanig verdeelen, dat zij aan hare candidaten de meerderheid bezorgt. Indien de candidaat zooveel stemmen verkrijgt, dat hij met de reeds bij de eerste stemming verkregene tot 5000 komt, is hij zeker van zijne verkiezing; elke partij zal dus moeten zorgen dat de candidaten op welker verkiezing zij bijzonder hoogen prijs stelt, ongeveer 5000 stemmen erlangen; in den regel zal dit niet zoo moeilijk wezen, daar deze candidaten bij de eerste stemming waaarschijnlijk reeds een aanzienlijk aantal stemmen hebben verkregen en zij dus slechts betrekkelijk weinig nieuwe stemmen noodig hebben. De beste, de althans door hunne partijgenooten het meest begeerde candidaten hebben dan ook in elk geval de meeste kans om gekozen te worden, wat ongetwijfeld als een voordeel moet worden beschouwd. Wat de kansen der overige candidaten betreft, hangt veel af van het beleid der partijleiders. Gesteld de zwakste der vijf partijen heeft zeven candidaten die bij openbare stemming hebben verkregen:
| |||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||
Nu ontbreken er 25,000 stemmen om aan elk der candidaten 5000 stemmen te bezorgen. Daar het intusschen zeker is dat vele candidaten die minder dan 5000 stemmen verkrijgen tot de gekozenen behooren, is het niet noodig dat elk 5000 stemmen verkrijgt. Gesteld nu dat men in de partij hoogen prijs stelt op de verkiezing van A.B. en C., dan zal men trachten deze drie candidaten ongeveer 3000 en 3500 stemmen te bezorgen. Men zal daartoe natuurlijk pogingen aanwenden in die streken waar de candidaten A.B. en C. het meest bekend zijn of het meest in den smaak vallen. Intusschen zal men aan de andere zijde er voor moeten zorgen dat de candidaten niet te veel stemmen verkrijgen; 5000 stemmen kan reeds te veel zijn, maar elke stem boven de 5000 is zeker weggeworpen. Natuurlijk zal de partij na den afloop der openlijke verkiezingen den stand der zaken zorgvuldig moeten overzien. Rekent zij het mogelijk aan de vijf overige candidaten een behoorlijk aantal stemmen te bezorgen, dan zal zij die in de verschillende districten indeelen, rekening houdende met de getalsterkte harer partijgenooten en met de persoonlijke bekendheid van den candidaat. Komt zij tot de overtuiging dat het haar niet mogelijk zal zijn al hare candidaten een voldoend aantal stemmen te bezorgen, dan zal zij, het zekere boven het onzekere verkiezend, verstandig doen met aan te raden om geen stemmen meer uit te brengen op den candidaat of de candidaten die het geringst aantal stemmen hebben verkregen. Er zal bij dit alles altijd eenige kansberekening zijn, die goed of slecht kan uitvallen, maar die, zooals wij reeds opmerkten, voor alle partijen dezelfde is. De kleine partijen zijn misschien in dit opzicht in iets gunstiger toestand dan de groote, omdat zij doorgaans een beter overzicht hebben van hunne juiste getalsterkte.
Wat de bezwaren tegen deze regeling van het kiesrecht betreft - want het is goed ook deze reeds dadelijk te bespreken - zal in de eerste plaats ongetwijfeld worden aangevoerd, dat dit stelsel van verkiezing een groote mate van beleid bij de aanvoerders en een groote volgzaamheid bij de leden der staatkundige partijen veronderstelt. Werd het ingevoerd dan is het niet onwaarschijnlijk dat er de eerste | |||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||
maal dat het in werking trad, wel eenige misgrepen plaats hadden, maar die misgrepen zouden zich bij alle partijen voordoen zoo dat de uitslag toch bevredigend zoude kunnen zijn. Een ander bezwaar is, dat bij de candidaten die onder aan op de lijst der gekozenen komen te staan, dikwijls een verschil van weinige stemmen over de verkiezing zal beslissen, maar thans wordt een candidaat ook vaak gekozen met een zoo geringe meerderheid, dat zijne verkiezing inderdaad van een toeval, ziekte of afwezigheid van enkele kiezers afhankelijk is geweest. Dat een zwakke partij, die hare eigen kracht overschat, tengevolge der veelheid van haar candidaten een gevoelige nederlaag kan lijden is waar, maar dat is in zekeren zin haar eigen schuld, terwijl in ons tegenwoordig stelsel zwakke partijen, zonder hunne schuld, dikwijls geheel onmachtig zijn en niet in de mogelijkheid om zich behoorlijk te doen vertegenwoordigen, doordien zij in geen enkel district een beslissende meerderheid hebben. Het bezwaar dat de verschillende partijen met groot beleid zullen moeten optreden en dat een fout dikwijls gewichtige gevolgen kan hebben zal echter, naar ik mij voorstel, in de toekomst meer en meer verdwijnen. In de eerste plaats zal er steeds meer ondervinding worden opgedaan en verder kan worden aangenomen, dat onder de werking van dit stelsel het aantal stemmen bij de eerste stemming (de openlijke) voortdurend zal toenemen. Velen zullen voorzeker gretig de gelegenheid aangrijpen om door het plaatsen hunner handteekening onder een lijst aan den gang naar het stembureel die altijd tijdroovend is, te kunnen ontkomen. Voor de leiders der verkiezingen zal het steeds gemakkelijker worden om de meest gevierde en algemeen geachte mannen hunner partij reeds dadelijk de meerderheid te bezorgen. De tweede stemming zal dus van lieverlede over een kleiner getal candidaten loopen en derhalve zal ook het aantal kiezers dat er aan kan deelnemen gedurig verminderen. Wel zullen dit kiezers zijn van de soort die het meest bewerkt moeten worden, het zijn toch de angstvalligen, de onverschilligen, de zwaartillenden die aan de openlijke stemming niet durfden deelnemen of het uit onachtzaamheid verzuimden, maar doordien hun aantal betrekkelijk niet groot is, zal het den verkiezingsagenten wel niet onmogelijk zijn hen te bereiken en hen te bewegen | |||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||
op den bepaalden candidaat te stemmen. Zelfstandig optreden toch is van deze soort kiezers in den regel niet te verwachten. Een gewichtig bezwaar dat zich bij het evenredig kiesrecht altijd doet gevoelen mag niet onbesproken blijven. Het is de moeilijkheid of onmogelijkheid van tusschentijdsche verkiezingen. In het door mij ontwikkelde stelsel kan van tusschentijdsche verkiezing in geen geval sprake zijn. Men behoeft echter daarom de door overlijden en bedanken of door andere omstandigheden in de vertegenwoordiging ontstane ledige plaatsen niet onvervuld te laten. Men kan namelijk bepalen, dat de candidaten die op de lijst voorkomen na den laatsten gekozene als gekozen zullen worden beschouwd, voor het geval dat aan de volksvertegenwoordiging leden ontvallen. Het is waar dat het zoodoende altijd vooraf zeker is, wie een openvallende plaats zal bezetten en het dus ook vaak kan voorkomen dat een aftredend lid vervangen wordt door een lid van een andere partij dan waartoe hij behoorde. Dit laatste bezwaar zoude echter gedeeltelijk te ondervangen zijn door te bepalen dat een aftredend lid zoude worden vervangen door den het hoogst op de lijst voorkomenden candidaat derzelfde partij waartoe de aftredende behoorde; indien er op de lijst geen lid van de partij van den aftredende meer voorkwam zoude of de candidaat die boven aan op de lijst stond kunnen worden aangewezen of wel de ledige plaats zoude niet worden vervuld.
De voordeelen van dit stelsel boven het bestaande zijn van verschillenden aard. In de eerste plaats zullen de partijen veel meer naar hunne waarlijke sterkte vertegenwoordigd worden. Iedereen weet dat dit tegenwoordig het geval niet is, en zoo het hem niet bekend is, dan kan hij het leeren uit het merkwaardige boekje van den heer Ramaer.Ga naar voetnoot1) De gedwongen bondgenootschappen tusschen partijen en tusschen fracties van partijen zullen niet meer noodig zijn. Zoo zullen bijvoorbeeld de katholieken in de noordelijke gewesten niet meer op antirevolutionnairen behoeven te stemmen en de verschillende fracties der linkerzijde zullen hunne volle kracht kunnen ontwikkelen. | |||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||
In de tweede plaats zullen de meest op den voorgrond tredende mannen van alle partijen, die thans, indien zij voor een zwak distrikt zitting hebben, gevaar loopen van uit de vertegenwoordiging te worden verwijderd, zoo goed als zeker zijn van hunne verkiezing. Zij zullen bij de openlijke stemming reeds de meeste stemmen verkrijgen omdat zij waarschijnlijk in verschillende distrikten op de candidatenlijsten zullen worden geplaatst. Worden zij dan niet dadelijk verkozen dan zal het niet moeielijk zijn bij de geheime stemming hun het nog ontbrekend getal stemmen te bezorgen dat hen zeker zal doen slagen. Een ander voordeel dat hier mede zamenhangt moet vooral niet over het hoofd worden gezien. Bij alle staatkundige partijen is de aanwijzing der candidaten in de distrikten het werk eener zeer kleine minderheid. De meerderheid stemt voor den haar opgedrongen candidaat alleen omdat hij godsdienstig of staatkundig geestverwant is, misschien zijn er in haar midden niet weinigen die hem voor volksvertegenwoordiger ongeschikt achten, maar die desniettemin wel verplicht zijn hem te stemmen, wetende dat zij door zich te onthouden de keus van den candidaat der tegenpartij zullen bevorderen, terwijl de ondervinding hen heeft geleerd dat het optreden met een afzonderlijken candidaat tegen dien der kiesvereenigingen in den regel tot niets leidt dan tot onderlinge verbittering ten bate der tegenpartij. Vandaar de onverschilligheid en loomheid van vele kiezers waarover tegenwoordig zoo vaak wordt geklaagd; zij worden gedwongen te stemmen op candidaten voor wie zij dikwijls niet de minste sympathie hebben en gevoelen dan ook geen opgewektheid om iets meer te doen dan naar de stembus te gaan. Het valt te voorzien dat hierin een gunstige verandering zal komen, zoodra ieder kiezer de keus zal hebben tusschen een groot getal candidaten, hij gevoelt zich niet meer opgesloten binnen de grenzen van zijn distrikt maar kan zich vereenigen met zijne medekiezers door het geheele land om voor een bepaalden candidaat, in wiens bekwaamheid en persoonlijke eigenschappen hij vertrouwen heeft, te ijveren met hoop op goeden uitslag. De algemeene belangstelling in het verkiezingswerk zal hierdoor ongetwijfeld aangroeien, daarbij zal veel aanleiding tot tweespalt in de partijen worden weggenomen; de strijd tusschen | |||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||
partijgenooten in een distrikt over den te stellen candidaat kan thans dikwijls veel wrok te weeg brengen, vooral wanneer eene kleine meerderheid in een kiesvereeniging den doorslag geeft; van dat alles zal in het voorgestelde stelsel geen sprake meer zijn, wie een anderen candidaat zijner richting verkiest boven den man dien zijne distriktgenooten willen stellen, kan zijne stem op dien candidaat uitbrengen zonder daardoor de belangen zijner partij in het minst te benadeelen. Ook zal de dikwijls kleingeestige tegenstand tegen aftredende leden, gevolg van persoonlijke overwegingen of plaatselijke belangen, die bij elke algemeene verkiezing onder alle partijen kan worden waargenomen, zijne kracht grootendeels verliezen. Wordt er in een distrikt samengespannen om het zittend lid door een ander man zijne partij te doen vervangen, dan zal indien dat lid inderdaad bekwaam en verdienstelijk is, ongetwijfeld buiten de grenzen van zijn distrikt hulp voor hem opdagen. Wanneer hij bij de thands bestaande regeling het in zijn distrikt bij de candidaatstelling aflegt, is het hoogst moeielijk een ander distrikt voor hem te vinden, bij de hierboven voorgestelde regeling zal hij, zoo hij slechts aanhangers bezit in het geheele land, waarschijnlijk zonder veel moeite weder een zetel kunnen veroveren. Ook de verhouding van den vertegenwoordiger tegenover zijne kiezers zal een verandering ten goede ondergaan, hij zal niet meer de uitsluitende vertegenwoordiger van één distrikt zijn maar meestal kiezers hebben door het gansche land verspreid. Men zal hem minder lastig komen vallen met plaatselijke aangelegenheden en kiezersbelangen. Het wordt tegenwoordig vrij algemeen tot de taak van de leden der Kamer gerekend, dat zij de tolken zijn van de verlangens der bewoners van hun distrikt; wordt het geheele land als het ware één kiesdistrikt dan zullen deze wenschen wel niet gesmoord worden, maar de belanghebbenden zullen zich moeten wenden tot de leden bij welke zij met goeden grond verwachten gehoor te zullen vinden, niet tot een aangewezen pleitbezorger die dikwijls met tegenzin voor hunne belangen optreedt.
Velen hebben tegenwoordig den mond vol over zaken en instellingen die heeten bankroet te hebben gemaakt. De | |||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||
wetenschap, het volksonderwijs en ook het parlementaire stelsel worden vaak onder dit verwijt begrepen, dat zich natuurlijk alleen grondt op het onvervuld blijven van verwachtingen door geestdriftige voorstanders opgewekt. Het parlementair stelsel zoude krachtige regeeringen in het leven roepen gesteund door vast aaneengesloten meerderheden, het zoude de wetgeving gelijken tred doen houden met de ontwikkeling der staatkundige denkbeelden, en de volkswenschen snel en op de meest doeltreffende wijze bevredigen. Is de uitkomst - zoo vraagt men - niet overal min of meer teleurstellend geweest? Ongetwijfeld bestaat er voor teleurstelling reden, maar is die teleurstelling alleen aan het stelsel te wijten? Het parlementair stelsel kan niet alles geven wat er van gevraagd wordt, en al moet worden erkend, dat het ook niet alles heeft gegeven wat het geven kon, toch behoeven wij daarom niet naar een ander stelsel om te zien, iets wat trouwens ook door bijna niemand wordt aangeprezen. Wij moeten daarom naar het middel zoeken dat het stelsel meer aan zijn doel kan doen beantwoorden. Als eerste middel wordt het algemeen stemrecht vaak aangeprezen maar in de landen waar het bestaat zijn klachten over de slapheid der regeering en over den tragen gang der wetgeving even talrijk als elders. Daar wordt dan ook terecht gezegd: het algemeen stemrecht op zich zelf geeft geen verbetering indien de wijze waarop het uitgeoefend wordt niet verbeterd wordt. Zij die dit zeggen, zooals Charles BenoistGa naar voetnoot1) en anderen, schijnen langzamerhand in Frankrijk eenige meerdere ondersteuning te vinden en hebben daar dan ook eindelijk een beweging voor de invoering van het evenredig kiesrecht in het leven geroepen. Voor de goede werking van het parlementair stelsel komt het in de eerste plaats op de menschen aan, het is dus van het hoogste belang om de wijze waarop de vertegenwoordigers in het Parlement worden gekozen zoodanig te regelen, dat er waarborgen bestaan voor de keuze van de beste en meest geschikte menschen. De eigenschappen die geschikt maken voor het lidmaatschap der volksvertegenwoordiging zijn voornamelijk: kennis, bedrevenheid in wet- | |||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||
gevenden arbeid, onafhankelijkheid en zelfstandig oordeel. Wat de twee eerste eigenschappen betreft, zijn zij die deze het meest bezitten toch somtijds van de vertegenwoordiging uitgesloten omdat zij daarnaast zich niet kunnen verheugen in het bezit van datgene wat den vertegenwoordiger voor het slagen zijner verkiezing tegenwoordig bijna onontbeerlijk is, namelijk een vlugge tong, gevatheid en een zekere blik op de omgeving, die vooraf weet te onderscheiden tusschen wat gezegd en wat niet gezegd mag worden. Een aantal voortreffelijke wetgevers door kunde en ervaring uitblinkende zijn daardoor reeds van zelven van de vertegenwoordiging uitgesloten, doch dit gemis behoeft niet betreurd te worden; indien zulke personen geroepen worden om in de regeeringsbureelen aan den arbeid tot voorbereiding of tot uitvoering der wetten deel te nemen wordt het volledig vergoed. De twee laatstgenoemde eigenschappen, onafhankelijkheid en zelfstandig oordeel vallen minder in den smaak van eerzuchtige kiezers die het liefst een volgzaam, voor alle wenschen toegankelijk en met alle wisselende inzichten meegaand man verlangen. Het zijn deze kiezers die in den regel er op belust zijn om de leiding der verkiezingen op zich te nemen, ten einde de candidaten aan te wijzen die zij wenschen; zij kunnen hierin, gemakkelijk slagen omdat, gelijk reeds hierboven werd opgemerkt, door de gebondenheid aan het distrikt de minder bedrijvige of minder invloedrijke kiezers ten slotte toch gedwongen worden om aan den gestelden candidaat hunne stem te geven, daar tegenstribbelen weinig baat en zelfs gevaar voor het partijbelang oplevert. Dit alles verandert geheel bij invoering van een evenredig kiesstelsel met het geheele land als één kiesdistrikt. Het bestuur eener plaatselijke kiesvereeniging kan een candidaat die wegens de verborgenheid zijner verdiensten aan een deel der kiezers niet welgevallig is, niet aan hen opdringen, zij onttrekken zich aan zijne leiding en wenden zich tot hunne geestverwanten buiten het distrikt om te trachten met dezen te zamen een anderen candidaat te doen zegepralen; bespeurt het bestuur dat hierdoor de kans van zijnen candidaat, doordien hij buiten zijn eigen district geen aanhang kan vinden, gering wordt dan zal het er allicht toe overgaan om zich bij een andere candidatuur te voegen. De gekozene die weet dat hij niet alleen met de besturen | |||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||
der kiesvereenigingen te rekenen heeft en van hunne gunstige gezindheid afhankelijk is, zal zich vrijer en zelfstandiger gevoelen. Hij zal den drang die door enkelen op hem wordt uitgeoefend met grooter vrijmoedigheid kunnen weerstaan; stelt hij hunne verwachtingen te leur, dan wint hij daardoor den steun van andere hier en daar in het land verspreide kiezers, die nu niet langer hunne stem behoeven uit te brengen of op een candidaat dien zij met tegenzin stemmen of op een candidaat waarvan zij met zekerheid weten dat hij niet gekozen wordt. Reeds wezen wij er op hoe bij invoering van het evenredig kiesrecht het gegronde vooruitzicht bestaat dat de bekwame en ervaren vertegenwoordigers van elke partij voortdurend worden herkozen. Thands zijn het juist dezen die de meeste kans loopen van bij een herkiezing te worden op zijde gezet. Door hunne ruime deelneming aan de werkzaamheden der Kamer hebben zij het meest de aandacht getrokken der kiezers, en dikwijls ook den meesten aanstoot gegeven wanneer zij bij belangrijke beslissingen een invloed hebben uitgeoefend die een deel hunner kiezers verkeerd acht. Het bekende spreekwoord, dat de hoogste boomen den meesten wind vangen, is ten volle op hen van toepassing. Zoo zij in zwakke districten zitting hebben is hunne kans veel hachelijker dan die van den zwijgenden en volgzamen vertegenwoordiger die, zoo hij het voorrecht heeft van een beminnelijk man te zijn, allicht door zijne tegenstanders met minder scherpte wordt bestreden; doch ook in districten waar hunne partij in de meerderheid is loopen zij thands wel eens gevaar om door een handigen zet van eenige kiezers die over hun staatkundig bedrijf niet geheel voldaan zijn uit het zadel te worden gewipt. Bij de kiezers zelven zal het gevoel van verantwoordelijkheid sterker worden en daardoor de lust om aan de verkiezingen een werkzaam aandeel te nemen vermeerderen. Ieder kiezer, ook al woont hij in een landstreek waar zijne geestverwanten dun gezaaid zijn, kan zijne stem met hoop op goeden uitslag uitbrengen. De belangstelling verdooft bij hem die vooruit weet, dat het briefje dat hij in de bus werpt geen invloed hoegenaamd op de verkiezing kan hebben. Het verdriet op den duur ook den ijverigsten kiezer om tijd | |||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||
en geld ten beste te geven voor een candidaat die toch niet gekozen wordt, van lieverlede gaat dan ook in distrikten waar één partij oppermachtig heerscht het staatkundig leven bij de andere partijen kwijnen en eindelijk slaapt het in. Zoodra evenredig kiesrecht bestaat zal het overal weder ontwaken; dat, zooals bij de laatste algemeene verkiezingen, in een vrij groot aantal distrikten een vierde deel der kiezers, en meer dan dat, van de stembus wegblijft zal zich dan zeker niet meer voordoen.
Wij merkten in den aanvang van ons artikel op dat het vooruitzicht van twee partijen die elkander beurtelings afwisselen, in Nederland vooreerst verdwenen is. De Tweede Kamer zal, welke wijzigingen in de kieswet ook worden aangebracht, in het tijdperk dat voor ons ligt wel een bonte verscheidenheid van partijen en fracties blijven vertoonen. De taak der regeering wordt daardoor moeielijker, zij heeft niet meer met een regeeringspartij te rekenen maar met een aantal groepen die het onderling vaak oneens zijn. Juist daarom is het ook voor haar van groot belang uit welke personen deze groepen bestaan. Blijven de ervaren parlementariers in hun midden vertegenwoordigd, dan is de kans dat er overleg zal worden gepleegd om door wederzijdsche tegemoetkoming tot gemeenschappelijk handelen te komen veel grooter dan wanneer onervaren nieuwelingen, die zich wellicht tot het doen van ondoordachte toezeggingen hebben laten verleiden, de meerderheid vormen. Nu staat hier tegenover voorzeker het nadeel van de vermenigvuldiging der partijen; deze is bij evenredig kiesrecht niet te ontgaan, zij moge in sommige landen uitblijven maar dit is dan aan bijzondere omstandigheden te danken. Uit zijnen aard werkt het evenredig kiesrecht als prikkel tot het verbrokkelen der partijen in kleine fracties. Men zal dit nadeel moeten aanvaarden, maar er zich mede kunnen troosten dat het ook reeds zonder het evenredig kiesrecht bestaat en dat er inderdaad een voordeel tegenover staat. Reeds thands bestaan in Nederland meerdere partijen en ontbreken de bestanddeelen voor een zuivere partij-regeering naar Engelsch model. Nu moge het getal partijen tengevolge van de invoering van evenredig kiesrecht nog eenigermate toenemen, en mogen zelfs een enkele maal vertegenwoordigers | |||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||
optreden van groepen die zich voor een zeer bijzonder doel hebben gevormd (b.v. alkoholbestrijding of verbod van vivisectie) maar het is niet zeker dat de stelling der regeering daardoor moeielijker zal worden, of de mogelijkheid om hervormingen op wetgevend gebied tot stand te brengen geringer. De leden die tot kleinere partijen behooren en zij die slechts de vertegenwoordigers eener groep van kiezers zijn, zullen zich in de Kamer allicht vrijer gevoelen dan zij die tot groote partijen behooren. Deze toch zijn gebonden door de uitgebreide partij-programma's en nu is het in mijne oogen nog een onmiskenbaar voordeel van de invoering van evenredig kiesrecht, dat de macht en invloed dezer stukken zal afnemen. Er is niets dat verderfelijker werkt in ons staatkundig leven, dan deze programma's die, voor zoover zij de oplossing voorschrijven van alle denkbare staatkundige vraagstukken, aan personen die zich omtrent zaken, die niet aan de orde zijn, hunne meening wenschen voor te behouden, den toegang tot het staatkundig leven versperren, en die, afgescheiden hiervan, door hunne dwingende voorschriften den vertegenwoordiger veel te veel belemmeren in zijne vrijheid van handelen. Te ontveinzen is het niet, dat ook de vrije partijvorming die het evenredig kiesrecht kan medebrengen, den candidaat aan banden dreigt te leggen, maar zij zal het toch meer doen door voorschriften voor enkele bepaalde zaken dan door het vaststellen van een algemeene gedragslijn op staatkundig gebied voor alle gevallen die mochten voorkomen. De ongerijmdheid, dat een verdienstelijk man uit de vertegenwoordiging moet worden geweerd, omdat hij een van de partijleiders afwijkende meening heeft over een vraagstuk waarvan men met zekerheid weet dat het in de eerste jaren niet aan de orde zal komen, zal bij invoering van evenredig kiesrecht zich niet licht meer voordoen.
De redenen waarom ik de bezwaren tegen het evenredig kiesrecht, die vroeger bij mij bestonden, van lieverlede heb opgegeven zijn, zooals de lezer van het voorafgaande zal hebben kunnen opmerken, tweeledig. In de eerste plaats is het bezwaar, dat door het evenredig kiesrecht het stelsel van twee staatkundige partijen wordt ondermijnd, voor mij vervallen omdat de ervaring mij geleerd heeft dat zonder evenredig | |||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||
kiesrecht dit stelsel hier te lande toch niet levensvatbaar is; in de tweede plaats zijn de bezwaren aan de aardrijkskundige indeeling van de kiezers verbonden, in onzen tegenwoordigen staatkundigen toestand, bij algemeen of zeer uitgebreid stemrecht, van zoo ernstigen aard, dat naar een andere wijze van stemmen noodzakelijk moet worden uitgezien. Ik zal over den aard dier bezwaren niet uitweiden maar waag de gissing, dat zij ook reeds bij anderen hebben gegolden en ik wijt daaraan de steeds wassende ingenomenheid met het evenredig kiesrecht in alle staatkundige kringen. Dat er onder de toongevende mannen op staatkundig gebied hier te lande zich een zeer sterke strooming ten voordeele van het evenredig kiesrecht openbaart, valt toch inderdaad niet te ontkennen. Maar al bestaat er ook een meerderheid die het over de theorie eens is, eenstemmigheid over de praktijk is nog niet bereikt, en er zijn zelfs, zoo ik mij niet vergis, theoretische voorstanders die de zaak schoon en goed vinden, maar haar praktisch niet uitvoerbaar achten. Nu het evenredig kiesrecht zich in dit tijdperk van theoretische vereering bevindt, is het hoog noodig dat zijne voorstanders zich onledig houden met het zoeken naar praktische oplossingen. De stelsels in België en Zwitserland werkende hebben leemten en fouten die reeds vrij algemeen worden erkend. Na de laatste Belgische verkiezingen is er wederom ernstig geklaagd over de werking van de daar bestaande regeling. Rijp en ernstig overleg zal derhalve noodig zijn, om tot een goede en billijke toepassing van het evenredig kiesrecht te komen. Wanneer men het hier te lande invoert, dan moet dit geschieden op zoodanige wijze dat er eenige zekerheid besta, dat de hoofdtrekken der nieuwe regeling niet meer behoeven veranderd te worden. Een dergelijke verandering toch heeft hare eigenaardige moeielijkheden, want een uit een gebrekkige regeling van het evenredig kiesrecht voortgekomen wetgevende vergadering zal uit den aard der zaak weinig lust gevoelen om een nieuwe regeling in overweging te nemen. Men verbrijzelt ongaarne het werktuig waaraan men zijn ontstaan dankt. De voorstanders van evenredig kiesrecht onder alle partijen zullen verstandig handelen indien zij onderling overleg plegen; het geldt hier geen partijbelang maar een belang van alle partijen. Zij zullen in de eerste plaats | |||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||
thans moeten zorgen, nu grondwetsherziening aan de orde is gesteld, dat uit de grondwet alle bepalingen verdwijnen die aan een deugdelijke regeling van het evenredig kiesrecht in den weg staan.
W.H. de Beaufort. |
|