De Gids. Jaargang 74
(1910)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 416]
| |||||
Oorsprong, practijk en toekomst der leer van Monroe.Ga naar voetnoot1)De Europeaan, die heden ten dage voor het eerst Amerika bereist, loopt gevaar in één opzicht zeer te worden teleurgesteld: als hij namelijk verwacht heeft, alles anders te zullen vinden dan hij het bij zich thuis gewoon is. Die zich moeite geeft door uiterlijkheden heen te zien, wordt licht vaker getroffen door overeenkomst, dan door verschil met het Europeesche. Is Amerika bezig zich te europeaniseeren, Europa zich te amerikaniseeren? Wel beide vragen zullen bevestigend moeten worden beantwoord. In ieder geval, de gemakkelijke formule ‘Nieuwe Wereld’ reikt niet ver meer ter verklaring van wat Amerika ons te zien geeft. Het is niet zoozeer een nieuwe wereld meer, als eene wereld die een dagje ouder is geworden. De Amerikanen zelf, althans de helderzienden onder hen, gevoelen dit zeer wel. De houding van geringschattend medelijden tegenover al het Europeesche, zij moge nog bij het vulgus worden aangetroffen, is door ieder die zich in eene verantwoordelijke positie weet geplaatst, reeds lang verlaten. De staatslieden weten uitnemend wel, dat Amerika geen wereld meer is op zichzelf, dat het belangen heeft op zeer ver uiteenliggende punten van den aardbol, dat de betrekkingen met Europeesche en Aziatische volken zich aanhoudend vermeerderen en gedurig meer compliceeren; dat de uiterst eenvoudige beginselen van buitenlandsche staatkunde, waar- | |||||
[pagina 417]
| |||||
mede men tot voor luttel jaren meende te kunnen rondkomen, niet langer voldoen. To avoid foreign entanglments, de les van George Washington, was een regel voor menschen die rondom zich een vrije ruimte voelden. Hoe dien regel nu nog op te volgen, nu de vrije ruimte nergens is, en de mededinging overal? In één opzicht was de noodzakelijkheid eener aanvulling van Washington's stelregel al zeer spoedig gebleken, doch ook maar in één enkel. Zich buiten verwikkelingen te houden, was een gebod dat zich, naar den vorm althans, richtte tot de Amerikanen alleen. Maar hoe, als de verwikkelingen zich aan hen opdrongen? als anderen dreigden door te dringen in de vrije ruimte, wier bestaan hun juist hunne politiek van onthouding mogelijk maakte? Reeds Jefferson verving het enkelvoudig door een tweeledig voorschrift, dat ook anderen dan zijn eigen burgers onthoudingsplichten oplegde: Our first and fundamental maxim should be never to entangle ourselves in the broils of Europe; our second, never to suffer Europe to meddle with cisatlantie affairs. Eén stap verder, en de volgorde der plichten is omgekeerd. De vermaarde boodschap van James Monroe, 2 December 1823, laat de waarschuwing aan Europa aan het voorschrift ter bepaling van eigen Amerikaanschen plicht voorafgaan:
De verklaring, op het oogenblik dat zij gegeven werd, was tegelijk tegen de Heilige Alliantie in het algemeen gericht, en tegen Rusland in het bijzonder; Rusland, dat de Behringstraat was overgetrokken en aanvankelijk weigerde te zeggen hoever zuidelijk het wenschte te gaan; de Heilige Alliantie die zwakke aanstalten maakte om de jonge republieken van Latijnsch Amerika, pas door de Vereenigde Staten erkend, terug te brengen onder de gehoorzaamheid aan Spanje. In het verzet tegen beide oogmerken had Amerika toen een machtigen bondgenoot in Engeland. Reeds had Canning aan | |||||
[pagina 418]
| |||||
de Amerikaansche regeering een gezamenlijke diplomatieke actie voorgeslagen, en was Monroe op het punt dien voorslag aan te nemen, toen hij te elfder ure, onder den invloed van zijn secretaris van staat, John Quincy Adams, tot het geven eener eenzijdige verklaring besloot, die wel eindigde met een toepassing op de bestaande omstandigheden, maar een algemeenen regel vooropstelde, gericht aan het adres van iedere Europeesche mogendheid zonder onderscheid. De gewaarwording in Engeland was dan ook zeer gemengd. Wel hield het vervolg der verklaring de toezegging in: with the existing dependencies of any European power we have not interfered and shall not interfere, maar hoelang behield eenig in de Nieuwe Wereld gelegen gewest het karakter van Europeesche bezitting? Tot zoolang het verkoos op te staan? Maakte de erkenning van de onafhankelijkheid der Latijnsch-Amerikaansche republieken door de Vereenigde Staten, nog vóór één Europeesche mogendheid tot gelijke erkenning was overgegaan, geen feitelijke tusschenkomst van de Vereenigde Staten uit? De toezegging was dus weinig geruststellend, te minder daar de considerans zich duidelijke toespelingen op de voortreffelijkheid van den republikeinschen boven den monarchalen staatsvorm veroorloofde. De verklaring diende een Amerikaansch belang; zij streelde bovendien een Amerikaansch sentiment. De regeering is zich bewust, heet het in het stuk, dat haar beginsel van zich niet in zaken te mengen die haar niet aangaan, afwijkt van dat der Heilige Alliantie. Dit verschil komt uit het verschil van regeeringsvorm voort. Ter verdediging van den zijnen, welks vestiging zooveel bloed gekost heeft, aan welks opbouw zooveel wijsheid is besteed, en die met zooveel voorspoed loont wie er zich onder begeven hebben, staat het Amerikaansche volk als één man gereed. Evenzeer zal het de onafhankelijkheid verdedigen van alle zusterrepublieken, die zich reeds in de Nieuwe Wereld gevormd hebben en door de regeering der Vereenigde Staten zijn erkend. Elke poging van een Europeeschen staat om die onafhankelijkheid te niet te doen of eenigen anderen invloed uit te oefenen op hare lotsbestemming (controlling in any other manner their destiny), zal worden aangemerkt als een onvriendschappelijke daad, tegen de Vereenigde Staten zelve bedreven. | |||||
[pagina 419]
| |||||
De stormachtige bijval, die de leer van Monroe aanstonds in alle lagen van het Amerikaansche volk ondervond, haar, ondanks opwekking van spot en wrevel in Europa, oogenschijnlijk volmaakt en bliksemsnel succes, de continuïteit van het wezenlijk primordiaal Amerikaansch belang, welks begrip de verklaring had ingegeven, alles heeft medegewerkt om van het leerstuk van 1823 een van die palladia te maken waarover eene natie geen debat meer toelaat. Intusschen is er in de omstandigheden toch vrij wat veranderd. De wenschelijkheid om te verhinderen dat eene Europeesche mogendheid eene sterke militaire of commercieele positie inneemt nabij de grenzen der Vereenigde Staten, de wenschelijkheid om het Amerikaansche vasteland te behouden als invloedssfeer der Vereenigde Staten, worden zoo levendig gevoeld als ooit, maar aan de sentimenteele waarde, die de verklaring aanvankelijk voor het Amerikaansche volk inhield, heeft de tijd afbreuk gedaan. De ervaring, met de Latijnsch-Amerikaansche republieken opgedaan, is weinig geschikt het geloof in de volstrekte verkieslijkheid van den republikeinschen boven den monarchalen staatsvorm te versterken, en zoo bij eene gelegenheid die nog versch in het geheugen ligt de groote republiek alles op wilde zetten om te verhinderen dat een zeker aantal menschen onderdanen van Koningin Victoria in plaats van burgers van Venezuela zouden worden, is het voorzeker niet geweest uit innige overtuiging dat in de laatstgenoemde hoedanigheid de onvervreemdbare rechten op leven, vrijheid en geluk, waarvan de onafhankelijkheidsverklaring van 1776 spreekt, hun zooveel beter verzekerd zouden zijn. Ook zou eene poging der Fransche republiek om vasten voet te verkrijgen in Zuid- of Midden-Amerika juist denzelfden tegenstand ondervinden als eene overeenkomstige poging van welk autocratisch geregeerd land ook. De verklaring van Monroe, zeiden wij, had oogenschijnlijk een onmiddellijk succes. De plannen tegen de onafhankelijkheid der Latijnsch-Amerikaansche republieken werden inderdaad door de Heilige Alliantie opgegeven, en Rusland liet zich vinden tot een grensregeling, die het tot de uiterste noordwestpunt van het Amerikaansche vasteland beperkt deed blijven. Het is echter zeer de vraag of hetzelfe resultaat ook niet zonder de verklaring van Monroe zou zijn bereikt. De | |||||
[pagina 420]
| |||||
toebereidselen der Heilige Alliantie waren van den aanvang af ver ten achter gebleven bij hare pretensiën, en reeds vóór de verklaring van Monroe in Europa bekend was, had Canning, op zijne waarschuwing dat Engeland geen tusschenkomst in de zaken van Spaansch-Amerika dulden zou, van Polignac een volkomen geruststellend antwoord ontvangen. De hooge toon, door eene mogendheid aangeslagen die in aanmerking van haar jeugd, afgelegenheid, gering bevolkingsaantal nog in de verste verte niet als de gelijke van de groote mogendheden van Europa werd beschouwd, wekte iets op als eene niet-pijnlijke verbazing. Alleen Engeland achtte het gepast een antwoord te geven, iets als een afwijzende handbeweging, waarmede de zaak voor goed moest zijn afgedaan. Engeland, liet Canning weten, kende aan geen macht ter wereld het recht toe een dergelijk algemeen beginsel eigenmachtig uit te spreken, veel minder de eerbiediging er van aan anderen op te leggen. Men zou Zijner Majesteits gouvernement altijd bereid vinden de allerzonderlingste verklaring zoo ondubbelzinnig mogelijk te bestrijden. Dit ‘altijd’ moet thans worden geschrapt en vervangen door: ‘langen tijd’. Engeland heeft, zoo niet uitdrukkelijk dan toch metterdaad, de geldigheid der Monroe-leer erkend. Voor Amerika was die altijd onomstootelijk geweest; het leefde in het gevoel dat het in 1823 die leer aan de wereld had opgelegd. Slechts éénmaalGa naar voetnoot1), gedurende een oogenblik van voorbijgaande machteloosheid, had het haar verzaakt, toen het niet aanstonds krachtig opkwam tegen het Mexikaansche avontuur van Napoleon III. Maar zoodra de burgeroorlog geëindigd was, had het de schade ingehaald, en zijn vertoog had de volle aandacht gevonden die men er voor had opgeeischt. Teleurstelling over den in Mexico zelf ondervonden tegenspoed, ontzag voor eene macht die haar innerlijke eenheid hersteld had en op dat oogenblik over honderdduizenden gewapenden beschikte, - genoeg, Napoleon had gehoor gegeven en zich teruggetrokken, en in het einde bleef het toovergezag van het woord 1823 voor het gevoel van het Amerikaansche volk onaangetast. Europa mocht dan, als het | |||||
[pagina 421]
| |||||
er terloops van te spreken kwam, het leerstuk eene curiositeit noemen (Bismarck heeft eens gezegd: eene impertinentie), Amerika geloofde er in, en tevens in zijne macht, er anderen in te doen gelooven. In welke mate eene ware of vermeende aanranding dier leer de hartstochten van het Amerikaansche volk gaande maakt, heeft de gebeurtenis van 1895 aangetoond. Engeland lag in grensgeschil met Venezuela, een geschil, dat het Engelsche publiek allerminst passioneerde, ja waar de man op straat eigenlijk niemendal van wist. In muurvaste overtuiging van haar recht, in diepe minachting ook voor haar tegenstander, weigerde de regeering van Lord Salisbury de door Venezuela verlangde arbitrage, en de kleine Amerikaansche republiek deed bij de groote haar beklag. Op eenmaal verscheen daar eene dépêche van den staatssecretaris Olney, die beide in stoutmoedigheid en in strekkingswijdte de verklaring van 1823, waarop zij zich fundeerde, ver achter zich liet. Het is een aaneenschakeling van machtspreuken. Distance and three thousand miles of intervening ocean make any permanent political union between an European and an American state unnatural and inexpedient... The states of America, South as well as North, by geographical proximity, by natural sympathy, by similarity of governmental constitutions, are friends and allies, commercially and politically, of the United States... To-day, the United States is practically sovereign on this continent, and its fiat is law upon the subjects to which it confines its interposition... There is, then, a doctrine of American public law, well founded in principle and abundantly sanctioned by precedent, which entitles and requires the United States to treat as an injury to itself the forcible assumption by an European power of political control over an American state. De verklaring van 1895 mist de welgeslotenheid van die van 1823. Zij maakt den indruk van zenuwachtigheid en overijling. Zij wil te veel op eens, en doet nieuwe vragen oprijzen terwijl zij oude wil beslissen. Is met het eerste lid inderdaad bedoeld wat het schijnt te zeggen, dat de Vereenigde Staten elk koloniaal bezit eener Europeesche mogendheid in de Nieuwe Wereld veroordeelen, en het niet langer eerbiedigen zullen dan hunzelf lust? Dat is dan eene alleropmerkelijkste verzekering, en die lijnrecht indruischt tegen | |||||
[pagina 422]
| |||||
een gedeelte der verklaring van Monroe. En hoe is de daadwerkelijke souvereiniteit over het geheele Amerikaansche vasteland, die de Vereenigde Staten zich toeschrijven, met de rechten der ‘vrienden en bondgenooten’, de republieken van Latijnsch Amerika, overeen te brengen? Mag de Unie niet van geluk spreken dat dit alles niet in een plechtige presidentieele boodschap, maar alleen in eene dépêche van een staatssecretaris is gezegd? Over dat stuk, voor Engelsch gebruik in een oogenblik van opwinding geschreven, heeft alleen Engeland zich behoeven uit te laten. Lord Salisbury antwoordde kort en droog, dat de leer waarop Olney zich beriep, geen deel uitmaakte van het erkende internationale recht, en bovendien niet van toepassing was op het geschil tusschen Engeland en Venezuela. Waarop president Cleveland de gevoerde briefwisseling aan het Congres voorlei, met het voorstel dat de Vereenigde Staten eene commissie zouden benoemen om het grensgeschil zelfstandig te onderzoeken, en de uitspraak dier commissie aan de twistende partijen zouden opleggen. ‘Ik beveel dit besluit aan,’ voegde hij er bij, ‘in het volle besef mijner verantwoordelijkheid, en zonder terug te deinzen voor eenig gevolg dat het zal mogen hebben.’ Het voorstel werd zonder aarzeling, in een hevige oplaaiing van hartstocht, door beide politieke partijen aangenomen. Het nadenken kwam eerst later, toen men de krachten der Engelsche vloot met die der eigene ging vergelijken. Ook toen hield men voet bij stuk, maar begreep met eenige bezorgdheid, dat eene aanzienlijke vlootuitbreiding in de naaste toekomst van de eenmaal genomen beslissing het noodzakelijk gevolg ging zijn. In Engeland was men nog meer verbaasd dan ontstemd. Een oorlog met de Vereenigde Staten, en dat om deze zaak, leek iets van verbijsterende vreemdsoortigheid. Het vond in het geheel van Engelands toenmalige politieke plannen geen plaats, zou integendeel deze in hopelooze verwarring brengen. Maar ook al te zichtbaar den rug onder de zweep te krommen, de niet-gevraagde uitspraak van den opgeworpen scheidsrechter gelaten af te wachten, was buiten quaestie. Zonder eenige inboeting van waardigheid echter liet zich de oorlog niet vermijden; men moest dan ten minste een concessie doen aan zijn zwakke wederpartij, zoo men het niet doen wilde aan | |||||
[pagina 423]
| |||||
diens snoevenden beschermer. En zoo geschiedde: men stond Venezuela de arbitrage toe die men eerst geweigerd had, en had de voldoening dat de scheidsrechter het grootste gedeelte van het betwiste gebied aan Groot-Brittannië toewees, nog eer de Amerikaansche commissie een rapport had uitgebracht. En onderwijl gaf het Krugertelegram aan het Engelsche volk ruime gelegenheid, den opgekropten toorn op het hoofd van een ander te doen neerkomen. Amerika kon met goed fatsoen de uitkomst voor een overwinning verklaren. Het deed zoo, maar met meer matiging dan het opgewonden begin kon hebben doen verwachten. De dépêche van Olney legde men stil ad acta, maar verheerlijkte des te meer de oudere verklaring van Monroe. Nimmer heeft men die zoo hoog gesteld, nimmer ook haar zoo stelselmatig bij anderen aangedrongen, als in de laatste jaren. De gelegenheid, die de eerste Haagsche vredesconferentie bood, heeft men niet voorbij laten gaan zonder haar, zij het in een heel wat bescheidener vorm dan dien Olney koos, in een voorbehoud uit te drukken. Nothing contained in this Convention shall be so construed as to require the United States of America to depart from its traditional policy of not entering upon, interfering with, or entangling itself in the political questions of international administration of any foreign state, nor shall anything contained in the said Convention be so construed as to require the relinquishment, by the United States of America, of its traditional attitude toward purely American questions. De platforms der verschillende staatkundige partijen verklaren om strijd de leer van Monroe voor een plechtanker der buitenlandsche politiek van de Vereenigde Staten, en president Roosevelt heeft haar in misschien wel honderd redevoeringen en boodschappen hetzelfde karakter toegekend. Zelfs zou het gemakkelijk vallen, uit minder verantwoordelijke Amerikaansche schrijvers dan de fungeerende president het was, een aantal plaatsen bijeen te brengen waar het leerstuk als een bestanddeel van geldend internationaal recht wordt voorgesteld. Geheel ten onrechte waarlijk, tenzij men voortaan onder de bronnen van dat recht de eenzijdige wilsverklaring van individueele staten zou mogen opnemen. De Monroe-leer is niet theoretisch erkend als bindend | |||||
[pagina 424]
| |||||
internationaal recht op de wijze waarop zoodanige erkenning alleen kan blijken: zij steunt op geen enkel tractaat. Zij wordt echter meer en meer practisch erkend als eene pretensie die men heeft te ontzien op straffe van met de Vereenigde Staten in hevige onmin te geraken. Duitschland en Nederland hebben haar ontzien door vooraf mededeeling te doen van voorgenomen vlootdemonstratiën tegen Venezuela en van de uitgebreidheid der aan de commandanten verstrekte bevelen, ten bewijze dat geen verwerving of zelfs geen tijdelijke bezetting van Zuid-Amerikaansch grondgebied werd beoogd; - in Engeland is, ter bezwering van eenige ontstemming in Amerika over maatregelen in 1902 tegen hetzelfde Venezuela genomen, de hertog van Devonshire zelfs zoo ver gegaan van te verklaren, dat zijn land de Monroe-leer zonder voorbehond aanvaardde. Mag dus inderdaad worden verwacht dat het gezag van dat leerstuk nog zal toenemen? Daar zouden hoogst eigenaardige gevolgen aan verbonden zijn, in de eerste plaats voor Amerika zelf. Het mag zich wel rekenschap geven, het begint zich meer en meer rekenschap te geven, van de consequentiën waartoe het op de spits drijven dezer leer zou kunnen leiden. Tal van vragen, die men naar aanleiding van het leerstuk kan stellen en die de wereld ongetwijfeld voor en na aan Amerika zal moeten stellen, kunnen nog slechts bij gissing worden beantwoord. De Monroe-leer heeft nog in geenen deele een vastgelegde practijk. Tal van uitspraken van verantwoordelijke Amerikaansche staatslieden zijn met later gevolgde handelingen of onthoudingen der Amerikaansche regeering in strijd. Het dispuut van 1895 schijnt voor Amerika te hebben vastgelegd, dat in een grensgeschil tusschen een Europeesche kolonie en een Amerikaanschen staat, de Europeesche mogendheid verplicht is zich aan arbitrage te onderwerpen. Maar aan arbitrage van wien? Van een Amerikaan? Toen de twist met Engeland op zijn hoogst was is de beslissing in een grensgeschil tusschen Fransch Guyana en Brazilië door partijen aan den Tsaar van Rusland verzocht zonder dat de Vereenigde Staten met het geringste woord protesteerden. In lijnrechte tegenspraak met de hooggestemde verklaring van den staatssecretaris Frelinghuysen van 4 Januari 1883: | |||||
[pagina 425]
| |||||
The Department of State will not sanction au arbitration by European states in South American difficulties even with the consent of the parties. Gedoogt de leer de vrijwillige onderwerping van Amerikaansch gebied aan eene Europeesche mogendheid? m.a.w. zijn de Vereenigde Staten verplicht de onafhankelijkheid te handhaven eener Amerikaansche republiek die zelve die onafhankelijkheid op wil geven? Het zonderling geval is eenmaal voorgekomen, tijdens den Amerikaanschen burgeroorlog, toen de republiek San Domingo zich vrijwillig onder het gezag van Spanje begaf. De Vereenigde Staten hadden aanstonds verzet aangeteekend en maakten de zaak ongedaan zoodra zij zelf weer op adem waren gekomen. Ten aanzien van dit punt wordt de Monroe-leer geacht een vaste uitlegging te hebben verkregen door de verklaring van president Grant: No European power can acquire by any means, - war, colonization, or annexation, - even when the annexed people demands it, any portion of American territory. Maar er is eene andere wijze van souvereiniteitsvestiging denkbaar dan de drie genoemde. Mag eene Europeesche mogendheid haar Amerikaansch bezit aan eene andere Europeesche mogendheid overdragen? Er is sprake geweest van een verlangen bij Duitschland om Sint-Thomas van de Denen te koopen; Amerika, dat zelf over dezen koop onderhandeld had en de weigering van Denemarken aan Duitschen invloed toeschreef, heeft toen te verstaan gegeven dat de leer van Monroe den verkoop van het eiland aan eene Europeesche mogendheid niet gedoogde. De bekende maritieme autoriteit, admiraal Mahan, heeft destijds in een voor officieus geldend artikel in de National RevrewGa naar voetnoot1) dit punt uitvoerig behandeld, en een aantal denkbare gevallen naar analogie beslist. Ging Nederland deel uitmaken van een Duitsch Rijksverband, de Vereenigde Staten zouden het overgaan van Suriname en Curaçao verhinderen. Moest Frankrijk de nederlaag lijden in een Europeeschen oorlog, de Vereenigde Staten zouden niet toelaten dat Guadeloupe en Martinique werden gebruikt als voorwerpen van schadeloosstelling. Inderdaad mag het als bijna zeker worden aangenomen dat de Vereenigde Staten, machtig als zij thans | |||||
[pagina 426]
| |||||
zijn, zouden beproeven wat Mahan voorspelt. Maar in 1878 hebben zij geen woord hoegenaamd laten vallen over den afstand van Sint-Bartholomeüs door Zweden aan Frankrijk. Moet de passus uit de verklaring van 1823: with the existing dependencies of any European power we shall not interfere, geacht worden voor de Vereenigde Staten nog altijd bindend te zijn? De belofte wordt, gelijk wij zagen, met nadruk herroepen in de dépêche van Olney, en reeds vroeger heeft zelfs een president, Grant, zich de uitspraak veroorloofd: The time is not far distant when, in the natural course of events, the European political connection with this continent will cease. De historie, van 1870 (toen het woord gesproken werd) tot 1910, heeft Grant geen gelijk gegeven. Niets geeft het recht te voorspellen dat wij eerlang Canada of Trinidad zullen zien opstaan tegen Engeland, Suriname tegen Nederland; en in billijkheid moet men toegeven dat de Amerikaansche practijk zich, ook na 1895, eerder naar de belofte van Monroe dan naar de herroeping van Olney is blijven richten. Met één uitzondering: Cuba, waar evenwel tot een inmenging van Amerika gansch bijzondere aanleiding bestond, die het aan ons blijft, niet in onze bezittingen in het leven te roepen. Naar een uitleg op dit netelig punt gevraagd, zal de Amerikaansche opinie u thans ten antwoord geven: zorg gij dat uwe koloniën Grant's voorspelling logenstraffen, en wij zullen niet tusschenbeide komen. Welke verplichtingen legt de leer van Monroe aan de Vereenigde Staten zelf op? of liever, welke aansprakelijkheden zullen door de anderen uit het handhaven dier leer door de Vereenigde Staten natuurlijkerwijze worden afgeleid? Ook op dit punt spreekt het blaffende stuk van 1895 zichzelven niet weinig tegen. In zijn eene deel zegt het dat de leer van Monroe de Vereenigde Staten verplicht in ieder geval van bedreiging door eene Europeesche mogendheid de zusterrepublieken ter hulp te komen; maar daaraan gaat vooraf de verzekering dat de wil der Vereenigde Staten op het Amerikaansche vasteland wet is. Is die wil dan ook niet wet, wanneer hij medebrengt eene zusterrepubliek in een bepaald geval de gevolgen van eigen onverantwoordelijke handelwijze te doen ondervinden? De Amerikanen zijn een te practisch volk, om zich te | |||||
[pagina 427]
| |||||
laten overrijden door hun eigen stokpaardjes. Uit hunne leer van Monroe is in Zuid-Amerika een bastaarddochter geboren die door de voorname familie niet is erkend. Hoogstens gevoelt zij eenigen alimentatieplicht, maar zij dient het onderhoud niet dan karig toe. Het is bekend dat onderscheiden Latijnsch-Amerikaansche republieken slechte betalers zijn, en af en toe door Europeesche mogendheden voor schulden worden aangesproken. Tijdelijke bezetting van een stuk Amerikaanschen bodem, beslag bijvoorbeeld op het douanekantoor (de eenige plaats veelal waar in die republieken gereed geld te vinden is), schijnt den schuldeischer dikwijls de eenig bruikbare weg om aan zijn recht te komen. De volksopinie in de Vereenigde Staten evenwel is op dit punt reeds zoo gevestigd, dat iedere regeering der Unie gedwongen zal worden, dergelijke bezetting te verbieden. Erkent zij nu ook een zedelijken plicht, den Europeaan op andere wijze aan zijn recht te helpen? Aan president Roosevelt komt de eer toe, deze vraag, die meermalen aan de Vereenigde Staten gesteld was en altijd ontweken, voor het eerst goed onder de oogen te hebben gezien. Hij heeft de zusterrepublieken vermaand dat de Vereenigde Staten weliswaar hen voor iedere bezetting van grondgebied vrijwaren, maar volstrekt niet hen van den plicht ontheffen aangegane schulden te voldoen, en hen desnoods zelf tot nakoming van dien plicht zullen dwingen. En het is niet bij eene vermaning gebleven: aan de republiek San Domingo is inderdaad door de Vereenigde Staten een deel van het beheer over hare financiën ontnomen. Nadat zij tusschen deze republiek en hare schuldeischers een vergelijk had bemiddeld dat aanwees in welke mate de invoerrechten tot betaling der schulden zouden worden geaffecteerd, heeft de Amerikaansche regeering het beheer van dit middel aan zich getrokken en keert het restant eerst aan San Domingo uit wanneer de betalingen waartoe het vergelijk dezen staat verplicht, werkelijk door de Amerikaansche ambtenaren zijn bewerkstelligd. Niet tegengesproken berichten hebben ons geleerd, dat de republiek San Domingo nimmer zoo ruim in haar geld gezeten heeft als sedert Amerikaansche ambtenaren haar een deel van haar invoerrechten verantwoorden. Het geheel, door Dominicanen beheerd, placht heel wat minder uit te leveren. | |||||
[pagina 428]
| |||||
De verklaring van president Roosevelt, waarop ik doelde, is te vinden in eene boodschap van 5 December 1905. ‘If a republic, to the south of us,’ aldus het stuk, ‘commits a tort against a foreign nation, such as an outrage against a citizen of that nation, then the Monroe Doctrine does not force us to interfere to prevent punishment of the tort, save to see that the punishment does not assume the form of territorial occupation in any shape. The case is more difficult when it refers to a contractual obligation. Our own government has always refused to enforce such contractual obligations on behalf of its citizens by an appeal to arms. It is much to be wished that all foreign nations would take the same view. But they do not; and in consequence we are liable at any time to be brought face to face with disagreeable alternatives. On the one hand, this country would certainly decline to go to war to prevent a foreign government from collecting a just debt; on the other hand, it is very unadvisable to permit any foreign power to take possession, even temporarily, of custom-houses of an American republic.... The only escape from these alternatives may at any time be that we must ourselves undertake to bring about some arrangement by which so much as possible of a just obligation shall be paid. It is far better that this country should put through such an arrangement, rather than allow any foreign country to undertake it.’ Men bespeurt nog een zoeken en tasten in dit stuk; het geeft zichzelf nog niet voor anthentieken uitleg van de Monroe-leer op het omstreden punt; het geeft eene richting aan, waarin de uitleg zal moeten worden gezocht. Het stuk maakt onderscheid tusschen schuld en ander ongelijk, en erkent dat ander ongelijk door vreemde mogendheden mag worden bestraft, mits de straf niet den vorm aanneme van bezetting van grondgebied. Een andere uitleg is ook niet wel mogelijk zoolang de Vereenigde Staten er voor terugdeinzen hun formeel protectoraat over de zusterrepublieken uit te spreken, waarin zij om begrijpelijke redenen groot bezwaar blijven zien; het zou hun toch reeds zware verantwoordelijkheid nog enorm vergrooten. Maar met die onderscheiding tusschen schuld en ander ongelijk is toch niet het laatste woord al gezegd. In de practijk | |||||
[pagina 429]
| |||||
zal men aan die onderscheiding weinig hebben. Het bestaan eener schuldvordering kan zeer licht de aanleiding worden tot ander ongelijk; men denke bijvoorbeeld aan de bekende behandeling van den Franschen zaakgelastigde door president Castro. Bovendien zal het zeer moeilijk blijken de onderscheiding werkelijk te doen doordringen tot het Amerikaansche publiek, dat voor subtiliteiten weinig zin heeft, en elke militaire actie eener Europeesche mogendheid in de Nieuwe Wereld, onverschillig tot betering van welk ongelijk zij moge strekken, met den grootsten argwaan beschouwt en te nauwernood wil verduren. En toch gevoelt datzelfde publiek uit den aard der zaak zeer weinig lust om zelf voor het ongelijk van anderen te worden aangesproken. Eene uitkomst waarbij de beslissing der Vereenigde Staten in geschillen tusschen de zusterrepublieken en vreemde mogendheden regelmatig door de Vereenigde Staten aan die zusterrepublieken zou worden opgelegd, komt hun ten eenenmale ongewenscht voor; de zusterrepublieken zouden hen gaan houden voor hun tyran in plaats van voor hun beschermer, en het bewaren eener zeer goede verhouding tot de overige staten van het Amerikaansche werelddeel is een gebiedend voorschrift der Noord-Amerikaansche staatkunde. De burgers der Unie schrijven het aan het gezag hunner Monroe-leer toe, dat Zuid-Amerika verschoond is gebleven van penetratiepogingen van ondernemende Europeesche mogendheden, die in de jongste decenniën de kaart van Afrika zoozeer hebben veranderd en gedreigd hebben het die van Oost-Azië te doen. Tot elken prijs moet een toestand verhinderd worden die Zuid-Amerikaansche staten op het bondgenootschap eener Europeesche macht tegen de groote zuster in het Noorden belust zou kunnen maken. De zaak is een van de allerneteligste waarvoor Amerika is geplaatst. Verplichte arbitrage van alle geschillen waarin een Latijnsch-Amerikaansche staat partij is, zou voor de Vereenigde Staten een ideale uitkomst zijn. Men zou dus stellig verkeerd doen, uit de behandeling van het geval van San Domingo alleen de waarschijnlijkheid af te leiden dat in elk overeenkomstig geval door de Vereenigde Staten evenzoo zal worden gehandeld. De beslissing in 1905 ten aanzien van San Domingo genomen staat in nauw verband tot de ontstemming in Amerika gewekt door | |||||
[pagina 430]
| |||||
de blokkade van Venezolaansche havens door de oorlogsschepen van Engeland, Duitschland en Italië. Het voornemen in Amerika was algemeen, het nooit weer zoover te laten komen. De beslissing van het Haagsche arbitragehof, waarbij aan de aanspraken der mogendheden die aan de blokkade hadden deelgenomen eene prioriteit werd toegekend boven die van andere mogendheden, scheen eene uitnoodiging aan ieder die eene vordering had op een Latijnsch-Amerikaanschen staat, vooral te zorgen dat die onmiddellijk werd geldig gemaakt met de wapenen, uit vrees dat zij zou worden achtergesteld bij die van ondernemender schuldeischers. Het was onder den verschen indruk dezer Haagsche beslissing dat Amerika besloot in het geval van San Domingo zoo te handelen als het gedaan heeft, achtereenvolgens optredende in de hoedanigheid van rechter en in die van politieagent. De maatregel, door den president voorgeslagen, werd evenwel niet dan schoorvoetend door den Senaat goedgekeurd, uit opzien tegen de gewichtige consequentiën. De behandeling van schuldvorderingen tegen staten zal in onzen tijd van toenemende beweeglijkheid van het kapitaal licht spoedig een der aantrekkelijkste maar ook moeielijkste materiën van internationaal recht worden, zoo zij het niet reeds is. Tot dusver heeft feitelijk de macht steeds het laatste woord gehad. Heeft een staat zich sterk genoeg gevoeld, als bijwijlen het Ottomaansche rijk, of door zijn ligging bijzonder ongenaakbaar, als bijv. staten van Zuid-Amerika die niet aan zee grenzen, dan heeft bij weigering van nakoming van geldelijke verplichtingen de crediteur de vordering getroost mogen afschrijven. Was de debiteur zeer zwak, als bijvoordeeld Egypte, dan zag het zijn onafhankelijkheid licht de prooi worden van den sterksten crediteur. Als morgen Rusland bankroet maakt zal Frankrijk milliarden verliezen; maar als Perzië een streep haalt door zijn rekening met Engelsche en Russische banken, zal het aanstonds onderhanden genomen worden. Nog meer moeielijkheden ontstaan uit den aanleg van vreemd kapitaal in bijzondere ondernemingen die binnen het gebied van half of kwart geordende staten worden gevestigd. Tusschen staten die elkander als economische gelijken kunnen beschouwen, blijft de balans licht effen en kan de behan- | |||||
[pagina 431]
| |||||
deling van voorkomende geschillen door eene vertrouwen wekkende rechtspraak zoo noodig bij tractaat worden verzekerd. Maar tegen een barbaarschen of zeer zwakken of zeer onontwikkelden staat zal de schuldeischer licht het geweld inroepen van de mogendheid tot wier staatsverband hij behoort. De beweeglijkheid zoowel van personeel als van kapitaal heeft in de jongste decenniën de mogelijkheid van zulke conflicten tot in het oneindige vergroot. Daar staat tegenover dat in dezelfde decenniën een groot aantal barbaarsche of half-barbaarsche staten in Afrika en Azië onder daadwerkelijk Europeesch gezag zijn gebracht, zoodat degeen die er kapitaal invoert, een geordend staatsverband aansprakelijk houden kan voor de bescherming van dat kapitaal. Latijnsch-Amerika alleen (loffelijke uitzonderingen niet te na gesproken) is gebleven zooals het was, zoodat moeilijkheden als de aangeduide zich vooral dáár zullen voordoen, dikwijls nog verergerd door slechte behandeling van personen. Natuurlijke hulpbronnen zoo rijk, dat zij het vreemde kapitaal met wiskundige zekerheid zullen aantrekken, en regeeringen dikwijls zonder eenig gevoel van verantwoordelijkheid, bestemd om morgen aan den dag door een groep even onkundige, even hebzuchtige avonturiers van het kussen te worden gestooten. Een Latijnsch-Amerikaansch dictator kan wellicht gedurende zijne kortstondige heerlijkheid eene leening hebben gesloten bij Europeesche geldschieters op voorwaarden die een ware strop zijn om den hals van het ongelukkige volk, dat hij heette te regeeren. En bij welke geldschieters vermoedelijk! Licht bij zoodanige die zorgen zullen de schuldbewijzen tijdig aan een onwetend publiek kwijt te raken, aan 'twelk de zaak is voorgesteld als slechts in één opzicht abnormaal: door de buitensporige winsten die zij belooft. In 't eind lijden in beide landen, het Amerikaansche en het Europeesche, de niet- of minst-schuldigen den last. Voeg hierbij dat de rest van de wereld maar al te gegronde reden heeft, aan de onafhankelijkheid der rechtspraak in sommige Latijnsch-Amerikaansche landen niet te gelooven, en het zal duidelijk zijn, dat eene leer, die hen zou kunnen noodzaken in al dergelijke wespennesten de hand te steken, voor de Noord-Amerikanen in sommige opzichten iets van haar glorieschijn begint te verliezen. | |||||
[pagina 432]
| |||||
In Latijnsch-Amerika zelf is nu onlangs de Drago-leer verkondigd, die schuldinvordering bij geweld kortaf verbiedt. Die leer ter sanctie voor te dragen zonder tegelijk bruikbare middelen te kunnen voorstellen ter vervanging van het geweld, stelde de uitvinders aan een minachtend schouderophalen in Europa, en zelfs in Noord-Amerika, bloot. Immers het allergewichtigst feit doet zich voor, dat wij nog niet vermeldden, maar dat meer en meer zijn invloed zal doen gelden tot eene hervorming der traditioneele Amerikaansche politiek: de Vereenigde Staten zelf beginnen te behooren tot de kapitaal-uitvoerende landen, en als de denkbeelden van het pan-Amerikanisme veld winnen, zullen zij eerlang de voornaamste schuldeischers zijn in alle Latijnsch-Amerikaansche republieken. Op het derde pan-Amerikaansche congres te Rio heeft de heer Root dan ook vermeden zich over de Drago-leer stellig uit te laten, en op de tweede Haagsche vredesconferentie hebben de Vereenigde Staten er de zusterrepublieken in doen berusten, dat, onder schijn van tegemoetkoming, hun leerstuk metterdaad verworpen werd. De besluiten dier conferentie bevelen immers enkel aan, dat geen natie tot schuldinvordering bij geweld zal overgaan dan nadat arbitrage is beproefd en mislukt. Men kan het er voor houden dat de Vereenigde Staten voorkomende gevallen inderdaad naar dezen regel behandeld zullen willen zien. Voor het oogenblik eene niet ongeschikte houding, die hen gelijkelijk vrijwaart tegen het verwijt van Europa, dat zij met Zuid-Amerikaansche wanbetalers, en tegen het verwijt van Latijnsch-Amerika, dat zij met Europeesche spoliateurs gemeene zaak zouden maken. Maar hoe de zaak zich zal ontwikkelen als de aanleg van Noord-Amerikaansch kapitaal in Latijnsch-Amerika overal even aanzienlijk zal zijn geworden als zij het thans b.v. reeds is in Mexico, is nog de vraag. Zal de regeering het wel wat lichtvaardig zeggen van den heer Root te Rio Janeiro (in dien kring met donderenden bijval ontvangen), that the United States does not and will not collect private debts, onder alle omstandigheden gestand kunnen doen? En de interventie op Cuba dan, die niet in de laatste plaats ter wille van het onvoldoend beschermde private kapitaal van Amerikaansche burgers werd ondernomen? Indien een Latijnsch-Amerikaansch gerechtshof | |||||
[pagina 433]
| |||||
tegen een Noord-Amerikaansch kapitalist een vonnis mocht vellen dat met confiscatie gelijk staat (er komen er zulke voor), zullen de Vereenigde Staten buigen en zwijgen? En zullen, van hun zijde, de Latijnsch-Amerikaansche staten, met Cuba voor oogen, eene interventie van de Vereenigde Staten niet als een oneindig ernstiger bedreiging hunner onafhankelijkheid moeten beschouwen dan de tijdelijke demonstratiën van een Europeesch eskader het ooit kunnen zijn? Misschien dat dwang tegen één ze wel alle in de wapenen zou brengen. Het kon wel eens blijken dat de in de Monroeleer onderstelde natuurlijke belangengemeenschap van alle Amerikaansche staten haar tijd had gehad. Ook in andere opzichten groeien de complicaties van het heden boven het gezichtsveld der vaders van de leer van 1823 uit. In die leer worden tegenover elkander gesteld Amerika en Europa. Maar hoe met Azië? Schrijft de in zoo menig Amerikaansch staatsstuk te pronk gezette ‘tradilioneele politiek van de Vereenigde Staten’ gebiedend de beperking tot Amerika voor, of enkel de onthouding van inmenging in de zaken van Europa? Er waren in Europa belanghebbenden te over die gaarne de vraag in eerstgemelden zin hadden zien beslist, en het platform der democratische partij in Amerika beval zoodanige beslissing nog aan zelfs in 1900, twee jaren na den afstand van de Philippijnen door Spanje. Was het ook niet absurd de drieduizend mijlen Atlantische Oceaan eene plaats te doen bekleeden als haar in de dépêche van Olney was ingeruimd, en de meerdere duizend mijlen Stille Zuidzee voor niets te tellen? Logisch absurd was het zeker, maar logica is niet noodzakelijk, zelfs niet waarschijnlijk, het beste richtsnoer voor de staatkunde van een groot volk. Waarom was indertijd van dien Atlantischen Oceaan zooveel gewag gemaakt? Niet omdat het een Oceaan was, maar omdat aan de overzijde een wereld lag waar voor Amerikaansche onderneming geen ruimte bleef. In de landen aan gene zijde van de Stille Zuidzee daarentegen vond de ondernemingsgeest van vreemdelingen een reusachtig, groote winst belovend arbeidsveld. Het ware inderdaad wat veel gevergd dat de groote mogendheden van Europa daar alleen toegang zouden hebben, en de naastbijliggende groote mogendheid, de Ver- | |||||
[pagina 434]
| |||||
eenigde Staten, niet. En waarom zou deze zich onthouden hebben? Ter wille van een principe dat zij zelf, onder geheel andere omstandigheden, verzonnen had. Men plooit dus nu de verklaring naar de nieuwe omstandigheden en verklaart (bij monde van admiraal Mahan in het aangehaald artikel): Europe construed by the Monroe doctrine would include Africa with the Levant and India. It would not include Japan, China, nor the Pacific generally. Met andere woorden: Europa is dat gedeelte van den aardbol waar voor de Amerikanen geen plaats meer is; Amerika is de rest. Willekeurig, maar volmaakt verstaanbaar. Nu doet zich evenwel onmiddellijk eene zeer gewichtige vraag op. Gebiedt de leer van Monroe Amerika niet, Azië te respecteeren, kan zij dan tegenover Aziatische mogendheden worden aangevoerd als norm voor hunne betrekkingen met Amerika? Op deze vraag kan Amerika met geen mogelijkheid een ander antwoord geven dan dit: toen ik voor een twaalf jaar begon mij in de zaken van het Verre Oosten te steken, waart gijlieden Japanners en Chineezen niet bij machte, het beginsel ‘Azië voor de Aziaten’ te doen ontzien. Ik daarentegen ben wel bij machte, het beginsel ‘Amerika voor de Amerikanen’ te doen ontzien. De gevolgtrekking laat ik aan u, Japanners en Chineezen, over. Op een zoo smalle basis kan evenwel in den tegenwoordigen tijd een rechtsbeginsel niet meer rusten. Van den Oost-Aziatischen kant bekeken, is inderdaad de leer van Monroe in haar hedendaagsche uitlegging niets dan een matelooze impertinentie, die men te schande maken kan zoodra men er de macht toe heeft. Tegenover Europa kan Amerika zich altijd op de tweeledigheid der leer van Monroe beroepen, die immers Amerika verbiedt, zich te steken in de zaken die Europa's zijn. Tegenover Azië echter is de geheele verklaring niets dan een guichelspel, eene slecht geslaagde vermomming van naakte overmacht. En zal zelfs tegenover Europa, geconstrueerd als bij Mahan, steeds de onthouding betracht kunnen worden, die het leerstuk Amerika ten plicht stelt? Amerika was vertegenwoordigd ter Berlijnsche Congo-conferentie van 1885, het teekende de acte | |||||
[pagina 435]
| |||||
van Algeciras. Staatssecretaris Hay heeft eenmaal Rusland vrij scherp vermaand wegens Jodenmoorden. Aan wereldbijeenkomsten van wetenschappelijken of philanthropischen aard onttrekt Amerika zich nimmer; de Haagsche vredesconferentiën hebben onder de staten der wereld geen ijveriger apostel dan haar. De gansche verdeeling der wereld in een Europeesche en een Amerikaansche invloedssfeer begint kunstmatig te worden. Het is zeer de vraag, of wanneer morgen aan den dag, op dezelfde of op nog grooter schaal, een herhaling voorviel van de gruwelen tegen de Armeniërs van het jaar 1895, Amerika nogmaals geheel passief zou blijven, of dat het geen deel zou genomen hebben aan eene actie tot bescherming der inboorlingen van den Congovrijstaat, indien deze scheppiug haar leven langer hadde gerekt. Indien het waar is, dat eene natie als de Amerikaansche hoe langer hoe minder haar politieke actie tot het Amerikaansche werelddeel zal kunnen doen beperkt blijven, zal ook de practijk der Monroe-leer gedurig nieuwe wijzigingen moeten ondergaan, zoo ernstige, dat ten slotte het oorspronkelijke stuk alleen nog de waarde zal behouden van een uiterst opmerkelijk historisch document. Het verschijnsel, dat de Amerikaansche natie, de zoo jonge en zoo snel geleefd hebbende, op staatkundige leerstukken terug moet komen, staat niet op zichzelf. Jonge natiën, die alles nog in elementaire verhoudingen om zich zien, hebben een voorliefde voor eenvoudig schijnende oplossingen, en loopen gevaar van te snel te dogmatiseeren op grond van òf weinig duurzame, òf onvolledig waargenomen gegevens. In het Clayton-Bulwer-tractaat en het Burlingame-tractaat levert de geschiedenis er andere merkwaardige voorbeelden van op. Het Clayton-Bulwer-tractaat van 1850 werd toenmaals door de Amerikaansche diplomatie als een van haar schoonste overwinningen beschouwd. Het was pas na de ontdekking der goudmijnen in Californië, en nog negentien jaar vóór de voltooiing van den eersten Pacific-spoorweg, zoodat het verkeer tusschen New-York en San Francisco zich bedienen moest van scheepsgelegenheid tot de landengte van Panama, dan deze overstak, om in den anderen oceaan nieuwe scheepsgelegenheid te behoeven. De quaestie wie het sinds lang besproken Panama-kanaal zou graven en controleeren, werd | |||||
[pagina 436]
| |||||
in deze omstandigheden eensklaps acuut. Enkel om te verhinderen dat Engeland het deed, heeft Amerika toen een tractaat waarbij Engeland en Amerika zich verplichtten het werk geen van beide uit te voeren of geen van beide langs het kanaal, als het tot stand kwam, versterkingen aan te leggen, betaald met een in Amerikaansche oogen enormen prijs, immers niets minder dan eene verzaking der leer van Monroe: de erkenning der nieuw gevestigde Britsche souvereiniteit over een deel van Honduras. Toen nu echter in de maatschappij van de Lesseps een niet-Engelsch, niet-Amerikaansch lichaam tot stand kwam dat het kanaal graven wilde, kwam het naberouw en kondigde president Hayes de verklaring af: The policy of this country is a canal under American control. The United States cannot consent to the surrender of their control to any European power.... Their control, dat zij nota bene reeds bij tractaat uit handen gegeven hadden. Het heeft na die verklaring nog twee- en-twintig jaar geduurd eer Engeland, op een oogenblik dat haar aan de welwillendheid van Amerika bijzonder veel gelegen was (wij spreken van den Boerenoorlog), heeft toegestaan dat Amerika het gegeven woord terugnam. Even onvoorzichtig gul met zijn woord is Amerika in 1868 geweest, toen zijn gezant te Peking, Anson Burlingame, met China het volgende tractaat sloot: The contracting parties cordially recognize the right of man to change his home and allegiance; het wederzijds toegekende vrije imigratierecht. Men was toen over deze zegepraal over Chineesche zucht tot afzondering in de wolken. Intusschen had men om anderen de loef af te steken in het Verre Oosten, zijn eigen deur voor den Chineeschen koelie opengezet, die reeds tien jaar later op aandrang der Californische vakvereenigingen moest worden geweerd door eene wetgeving die aan het tractaat van 1868 in den meest volstrekten zin derogeert. Sedert dien sukkelt men voort met strikt genomen onrechtmatige en bovendien altijd onvoldoend blijkende uitzonderingsmaatregelen. Zoo zouden er meer voorbeelden zijn aan te halen van incoherentie en grilligheid in de Amerikaansche staatkunde. Dat zij voorkomen is niet te verwonderen; wèl, dat zij niet nog veel talrijker zijn. Voor eene natie die zoo groote veranderingen doorleefd heeft als de Amerikaansche in de niet | |||||
[pagina 437]
| |||||
veel meer dan honderd jaar van haar bestaan, mag eenige toegeeflijkheid in het oordeel worden ingeroepen. En zeker zal haar advocaat het pleit winnen als hij tot vergelijking uitlokt met de onregelmatigheden waaraan veel oudere, en, immers in eigen oogen, ook wijzere natiën zich in hetzelfde tijdsverloop hebben schuldig gemaakt. De Amerikaansche politiek is er eene geweest van een gezond egoïsme, soms jongensachtig, een enkele maal schreeuwerig, maar niet geniepig, en nooit klein. H.T. Colenbrander. |
|