De Gids. Jaargang 74(1910)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 373] [p. 373] Klokken. In de torenkamer, hol en stil, waar labbrende windjes zweven, is roezelend schemeravondgeril de vreemdste muziek aan 't weven: de klacht van den stervenden zomerdag, beklemmende fluistergezangen, of ver gekerm, een schetterlach, een zucht van heet verlangen. Midden die huiverige eenzaamheid, in de holle, hooge kamer, door bloedende zonne ‘Goênacht’ gezeid, de klokken met klepel en hamer. De kleintjes, de schellen, bol en jent, in kreukloos-blanke rokjes, nog schuwe novisjes in stil convent, neen, pas gedoopte klokjes. De grooten, plechtstatig, in sombere rij, aan balk en stang geklonken, bezadigde paters, met bruine pij, in boete en bêe verzonken. * * * [pagina 374] [p. 374] De loome zomertocht bestrijkt hun weekbesnaarde stemmen; en dommlend bromt gegons, het lijkt een somber requiemmen. De kleintjes bibbren met zoet genok bedeesde klankversetten, doch de grooten schudden uit haren rok de naarste doodscoupletten. Een maan van vlammend parelmoer giet licht op balk en stijlen. Slagschâuwen lengen op den vloer zich uit tot paarsche wijlen. * * * In de torenkamer, hol en stil, waar labbrende windjes zweven, heeft roezelend schemeravondgeril de vreemdste muziek geweven. Vorige Volgende