Dit alles klinkt verheven, stout, en edel. De Duitsche geest het zout der wereld, ‘am deutschen Wesen, die Welt genesen’, Germanenkultus, Bayreuth, Houston Stuart Chamberlain enzoovoorts. Het is een heel oude voois.
Natuurlijk, dat een zoodanige beschouwing met voorliefde bij den ‘Sturm und Drang’ verwijlt, met zijn ruige genialiteit en heerlijke vergezichten. De Fransche Revolutie heeft geen andere verdienste, dan de begonnen liquidatie van de erfenis der middeleeuwen wat te hebben verhaast. Maar hoe weinig haar principe, als levensbeginsel zelf aanvaard, in Duitschland vermocht, heeft 1848 bewezen. Bismarck was noodig om recht te zetten wat de liberale professoren hadden bedorven. Hun nakroost spartelt nog wat in de braadpan; het eenig leven, dat het over heeft.
Over één allesbeheerschend feit liep de hoogleeraar heen. Bismarck heeft zich, zegt hij terecht, aan een ideale ‘constitutie’ zeer weinig laten gelegen liggen. De snit van den nieuwen Duitschen staatsmantel is heelemaal niet elegant, maar als men hem toeknoopt, beschut hij heerlijk tegen de kou.
De mantel beschutte Bismarck, dat is waar; hij had dien gesneden op de maat van zijn eigen lijf. Zoolang hij zeker bleef van den koning van Pruisen, kon hij, door Pruisen, het Rijk regeeren. Toch niet zonder bondgenoot. En die bondgenoot was geen ander dan de democratie. Welk een beweren, dat de invoering van het algemeen stemrecht voor den Rijksdag een soort vergissing van den grooten man zou zijn geweest, die hij even goed niet had kunnen begaan! Zij was integendeel noodzakelijk om een tegenwicht te vormen tegen de krachten zelve die Pruisen groot hadden gemaakt, maar Pruisen in de eerste plaats Pruisen wilden laten blijven. Tegen den particulieren wil van Pruisen zou een Beiersch, een Saksisch, een Oldenburgsch, een Weimarsch particularisme, noch de som van deze alle, ooit bestand zijn; de stemverdeeling in den Bondsraad had er voor gezorgd. Alleen eene vertegenwoordiging der Duitsche massa als zoodanig kon imponeeren.
Bismarck heeft een basculepolitiek gedreven, en de genialiteit waarmede hij het deed, mag niet doen voorbijzien dat zij een behendigheidsspel was en met onverzoenljke tegenstellingen goochelde.
Thans botsen die tegen elkander aan.
Het zou niet gewichtig zijn wat er op het oogenblik in Pruisen