De Gids. Jaargang 74
(1910)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 255]
| |
Multatuli als vrijdenker.In een der schotschriften van de 17de eeuw wordt allen die naar Indië gaan verweten, dat ze op de uitreis, bij het passeeren der linie, hun geweten daaraan te drogen hangen, en dien ten gevolge in Indië gewetenloos, en teruggekeerd, met een verdroogd en ingeschrompeld geweten in patria voortleven. Dit was een blaam, die ontegenzeggelijk verdiend was, toen Holland nog was ‘de Roofstaat tusschen den Dollard en de Schelde’, waartoe de V.O.C. het verlaagd had. Dit was een gevaar voor ieder die destijds naar Indië ging, zelfs voor de hoogste beambten. Een opperkoopman scheen moeilijk een goed bewindvoerder te kunnen zijn. Wie veel eigen zaken aan 't hoofd heeft kan bezwaarlijk als Palamedes, voortdurend om ‘'s lands oorbaar’ denken. De ‘Companie’ is echter zooals we weten faillietgegaan, hare beginselen zijn veroordeeld en de Staat der Nederlanden die het bestuur van haar overnam, heeft, al is het niet terstond, immers na een halve eeuw ongeveer een geheel andere bestuursrichting gevolgd en bezit door die hervorming thans een kolonie die hij aan de geheele wereld kan laten zien, waar met de belangen van den Inlander rekening wordt gehouden en waar de rechten van den mensch worden gehuldigd, een kolonie die voortaan in de geschiedenis der beschaving ‘Insulinde’ moet worden genoemd. Immers, dat ideëele Rijk 't welk hier tegenover het afpersingsstelsel der Compagnie is gesteld, en waar Nederland trotsch op mag wezen, is aldus genoemd door zijnen geestelijken | |
[pagina 256]
| |
stichter (auctor intellectualis), die, met de geweldige geestkracht van een profeet begaafd, onder het bitterste lijden, tengevolge van den ijver voor zijn ideaal bezweken is, den man die zichzelf schuil hield onder den naam van Multatuli, maar wien voor dat feit alleen de dank en de hulde der geheele natie verschuldigd is, aangezien hij haar in eere heeft hersteld. Dit grootsche rijk waar recht en gerechtigheid zouden heerschen, zooals hij den hoofden van Lebak had beloofd, is nu werkelijkheid geworden. Zijn Ideeën hebben de overwinning behaald op bekrompenheid en eigenbelang. Wat hij gezien heeft en verkondigd hebben anderen ten uitvoer gebracht.
De reis naar Indië had op hem een geheel andere uitwerking gehad dan op de meerderheid dergenen die weleer door de Kamer van Zeventienen werden uitgezonden. Hij bracht zijn geweten ongeschonden mede in Indië, hij smoorde niet wat klopte in zijn hart voor de bevolking waaronder hij werken, waarover hij heerschen moest, en sprak onverschrokken zijn geweldige aanklacht, als Zola later zijn ‘j'accuse’, uit, tegen de wijze waarop in naam van ons Goevernement in Indië geregeerd en gekneveld werd. Zijn geweldig optreden en heldhaftig aftreden bewees dat hij zijn geweten niet onderweg had verloren, maar ten koste van alles wat hem dierbaar was, aan zijn roeping’, zooals hij het zelf noemde, gehoor wilde geven. De Bijbel, waartegen hij later zooveel had in te brengen, had hem de voorbeelden verstrekt van die geesteshelden, welke zelfs koningen in 't aangezicht durfden te weerstaan, waar het gold voor het recht der onderdrukten op te komen. Als een zoodanige staat Multatuli ons voor den geest, en blijft hij een glanspunt in onze geschiedenis, die naam is de profetenmantel waaronder de persoon van Douwes Dekker gerust schuil mag gaan. Maar niet alleen was hij ‘gaaf’ in Indië gekomen; toen hij in Holland terugkwam, - 'tgeen zeer gelukkig was, want wat zou er gebeurd zijn als men hem b.v. tot landvoogd gemaakt had en men een Goeverneur-Generaal Havelaar had gekregen in plaats van zijn boek - toen bracht hij uit Indië ook een ruimeren blik mede op de dingen in patria. | |
[pagina 257]
| |
Door den loop der omstandigheden - immers om zijn levensdoel te bereiken - kwam hij allereerst in aanraking met de politiek van zijn tijd, toen door zijn zwerven en lijden tot beschouwing van kringen, die niet gezien worden voor men er onder verkeeren moet en door de gisting die destijds ons volk tot in de onderste lagen deed trillen tot beoordeeling van de pogingen der geestelijke leiders, om, wat hij noemde de geit en de kool te sparen, de oude kerkelijke overlevering te verzoenen met de nieuwe denkbeelden, die in den vorm van Fransche, Duitsche en Engelsche letterkunde, in den geest van ons volk waren doorgedrongen. In die dagen durfde niemand recht uit te spreken wat hij op zijn hart had,... uit schroom voor zijn omgeving. De genius loci woog zwaar in het verkeer, zelfs der meest vooruitstrevenden, niemand waagde het zich daarvan ruiterlijk los te scheuren, en de enkelen die niet als de Génestet peizensmoede bij de pakken neerzaten, maar den wandelstaf moedig ter hand namen om nieuwe wegen te zoeken, werden gedwongen het land te verlaten. Want alles mocht men onderzoeken, zelfs den inhoud van gewijde boeken, alleenig maar 't kritiekste niet. Op dat tijdstip kwam Multatuli uit Indië. Lang had hij reeds met zijn omgeving gebroken en zijn schepen achter zich verbrand; l'esprit de clocher had hij bij zijn vertrek naar Indië achtergelaten, en als de stormwind loeide nu zijn woord door het spinrag dat gedurende eeuwen in de hersenkassen der ‘verkerkelijkte’ wereld was blijven hangen en het licht daarbinnen verduisterd had. Het oogenblik was zoo gunstig mogelijk; waar alles rondtastte en zocht, trad hij thans als vrijdenker op.
Wonderlijk is dat van alle profeten verhaald wordt dat zij hunne wijsheid uit den vreemde haalden. Solon had veel gereisd, Plato bezocht Egypte en zijn geheimenissen, Johannes de Dooper vertoefde jaren in de woestijn. Kortom, het schijnt noodzakelijk voor een volk, dat zijn groote mannen zich tijdelijk van hen losmaken, om zich als 't ware het stof van 't vooroordeel van 't kleed te schudden, en na terugkomst onbevangen den blik te kunnen slaan op wat er verkeerd is in 't land hunner geboorte. Zelf | |
[pagina 258]
| |
zegt Multatuli dat als men uit Indië komt het bij ons alles zoo klein lijkt. Als Odusseus had hij vele landen en zeden gezien en hoewel dit op zich zelf een kleinen geest niet grooter kan maken, is het toch voor hem in wien opmerkingsgave en verbeeldingskracht gepaard gaan een ontzaggelijk voordeel en voorrecht. Geen wonder dat Multatuli, nadat hij terug was gekomen en den Max Havelaar had geschreven om recht te vragen voor Indië en daarenboven persoonlijk de grievendste teleurstellingen had ondervonden, in Idee 103 openlijk durfde verklaren: ‘Ik trek te velde tegen al wat op zedelijk, maatschappelijk en staatkundig gebied klein, gemeen, bekrompen en benauwd is.’ Welk een bestaan! Hij snakte naar lucht, hij zette alle schroom ter zijde en sprak in een serie van Ideeën uit, wat er in de ziel van zoovelen zijner landgenooten leefde, maar dat de tijdgeest hen belette uit te spreken, ja zelfs in hun ziel te laten opkomen. Dezen begroetten de verschijning dier Bundels met het beroemde woord ‘Precies m'n idee’; de tegenpartij echter, toch reeds wegens Multatuli's revolutionair optreden in Indië op hem verstoord, haatte hem nu nog des te meer wegens zijn optreden op zoo velerlei ander gebied. En zijn geestdrift gaf hem een zienersblik. Onze letterkunde, ons onderwijs, onze staatkunde, ja wat niet al was op weg in den sleur te verzinken. Hij durfde alles aan. In zijn koffers, die hij volgens eigen getuigenis hier en daar (more vatum) heeft achtergelaten, berustten, behalve hetgeen wij kennen, nog tal van onuitgewerkte schetsen, zoodat het moeielijk zou zijn te zeggen, welk vraagstuk aan zijn vorschend oog is ontsnapt. Ga alleen maar na wat in het pak van Sjaalman verborgen zat. Het is niet alleen de electriciteit als beweegkracht, maar ook de vrouwenemancipatie, de evenredige vertegenwoordiging, de kinderwetten, de nieuwe woordkunst, als ge wilt het socialisme, enz. enz., tal van dingen die in onze dagen gestalte en duidelijke omtrekken hebben aangenomen en die hij als in den droom, door de goddelijke Fancy bezield, heeft gezien. Zijn kemelsharen vel, zijn volstrekte afzondering in de woestijn, waarin hij door de maatschappij verbannen was, | |
[pagina 259]
| |
vergunden hem den toestand vrij te overzien, en zijn scherpe blik zag uit de hoogte duidelijk de gebreken van de maatschappij, die krioelde aan den voet van den toren waarin hij was opgesloten, omdat hij zich aan geen verordeningen wilde storen. Zijn vader had de stoutmoedigheid, die hem als zeeman en smokkelaar onvermijdelijk eigen moeten geweest zijn, in ruime mate aan zijn zoon Eduard overgeërfd, en onverschrokken waagde deze zich dan ook te midden der meest geliefde afgoden der toenmalige maatschappij om ze als Bonifacius weleer met de bijlslagen van zijn vernuft om te houwen. Hij zocht overal als in Indië waarheid te midden van huichelarij en schijnheiligheid, en deze waarheidszucht, die hij beschouwde als een wellust van den geest (ἔϱως), liet hem rust noch duur. Zoo is men er toe gekomen hem als wijsgeer te beschouwen en al was hij dit nu ook niet, een vrijdenker was hij in de hoogste mate. Hij liet zich door niets weerhouden in zijn oordeel over wat hij in 't maatschappelijk en geestelijk leven zijner land- en tijdgenooten verkeerd en verderfelijk vond, maar een wijsgeer is hij nooit geweest. In zijn strijd tegen huichelarij op elk gebied, heeft hij aangewezen dat geloof en braafheid, Christelijke en maatschappelijke deugden volstrekt niet, als men toen geloofde, samengingen. Hij heeft daardoor aan het bijgeloof een onherstelbaren slag toegebracht en werkelijk het eerste beginsel der zedelijkheid, d.i. den moed om ons te toonen zooals wij zijn, in groote mate bevorderd; want hij had veel invloed. Hij predikte niet in lange betoogen, hoogst regelmatig in onderdeelen afgedeeld, maar op de wijze die het volk alleen verstaat, namelijk in gelijkenissen; niet in aaneengeschakelden gedachtengang maar in den afgebroken trant der kinderlijke verhalen of sprookjes, die dikwerf zoo treffend is, - altijd in beelden. Al kan men ook vele zijner geestverwanten in Frankrijk, Duitschland en Engeland aanwijzen, zijn stijl vindt men nergens; daarin is hij volmaakt oorspronkelijk. Vrijdenken is geen stelsel maar een methode. Het is niet zooals sommigen meenen, alleen toepasselijk op 't geloof of de zeden, het strekt zich over alles uit. Even onbeperkt als de Katholieke Kerk, vooral in den ouden tijd, het geheele gebied der menschelijke kennis beheerschte, en de geesten knevelde, - wat elke kerk in meerdere of mindere mate | |
[pagina 260]
| |
doet, - even onbeperkt wil de vrijdenker zijn eigen rede en oordeel laten gaan over alles wat er is, over het doen en het denken zijner medemenschen op elk gebied, en wie tot hem komt met eenig oordeel over eenige zaak en hem wil aantoonen dat hij langs redelijken (logischen) weg tot die uitkomst gekomen is, vindt bij hem een gunstig onthaal en een gretig luisterend oor. Verketteren doet de ware vrijdenker niemand, dan alleen die hem op gezag van anderen iets wil doen gelooven. En aangezien dit laatste nu gewoonlijk de aard der kerken is, leidt de menigte daaruit af dat de vrijdenker per se tegen het geloof, of tegen den godsdienst gekant is. In plaats van het credo quia absurdum van Tertulliaan, vraagt de vrijdenker redelijk bewijs, maar dan ook voor alles wat men ons voor waarheid wil doen aannemen of als dogma erkend wil zien, wat inderdaad hetzelfde isGa naar voetnoot1). Vrij denken is evenmin als vrij vallen, volstrekt ongebonden of bandeloos, het is gebonden aan de wetten der logica en beweegt zich steeds in een en dezelfde richting. Er liggen veel voetangels en klemmen op dien weg (methode). De een laat zich afleiden door een aangenaam verschiet ter zijde van zijn pad, de ander schrikt terug voor één zijner dierbaarste overtuigingen die hij dwars voor zich op dien weg ziet liggen; ook zijn er die 't aan geduld ontbreekt om tot het einde te komen. Maar ‘de rede dwaalt niet af’, zegt Multatuli in een zijner helderste studiën. We zien dus dat vrij denken, onbevooroordeeld en onbevangen denken, moeielijk is, en aangezien nu de meeste menschen tegen moeite opzien, en vergeten dat ‘de Goden ons niets goeds geven zonder dat we er moeite voor doen’, denken de meesten niet vrij, ja durven zelfs hun broeders te veroordeelen die vrijdenkers willen zijn. Als de mensch denker is, dan moet hij vrij denken om aan zijn roeping te beantwoorden. Maar als men anderen deswege veroordeelt, hoe zal men er dan zelf toe komen? Hoe is 't mogelijk dat nog in onzen tijd menschen ge- | |
[pagina 261]
| |
vonden worden, die nìet durven varen onder de vlag der vrije gedachte? Maar heeft dan Multatuli zich altijd trouw aan haar leiding toevertrouwd? Uit eigen beweging denken, zelfonderzoek is bij alles zijn streven geweest, in zooverre bleef hij het vaandel getrouw. Maar jammer genoeg verleidde hem dit tevens, niet behoorlijk kennis te nemen van wat anderen hadden gezegd. Hij minachtte de wijsbegeerte van anderen. Hij achtte het slecht zich een stelsel te vormen, evenals Nietzsche; zijn denken was aphoristisch. Definities verklaart hij te moeielijk en wijst ze met breed gebaar af. Dit nu was een fout die onmiddellijk samenhing met zijn hoofddeugd, de zucht om zelfstandig te denken. Zijn opleiding en zijne ervaring hadden hem vrees en afkeer ingeboezemd van alle schoolschheid. Hij was de ongeschoolde bij uitnemendheid. ‘Woutertje kon slecht leeren,’ werd er geklaagd door Juffr. Pieterse. Vandaar dat zijn denkkracht zich hoofdzakelijk oefende op het opruimen van wat hem in den weg stond, namelijk het Christelijk systeem, in stede van te pogen in de plaats van wat hij afbrak iets anders te geven. Die stelt is meer dan die afbreekt. Overal verzette hij zich tegen 't gezag, maar moeten wij dan 't gezag der Rede niet erkennen? En waar nu anderen 't gezag der Rede gevolgd hebben, moeten wij daar hun voetstappen niet volgen? Zie, dit kon Multatuli niet inzien. Hij wilde geen gezag erkennen omdat er zoo dikwijls van gezag is misbruik gemaakt. Dit gaat niet aan. Noch in 't natuurlijke, noch in 't geestelijke. De mensch is evenmin vrij als de steen die valt. Wij moeten de denkwetten volgen. In de Millioenenstudiën heeft Multatuli dit zelf ingezien, maar hoe vaak heeft hij 't op andere plaatsen in zijn werk vergeten. En dit laatste was de schuld - haast durf ik het niet zeggen - het was de schuld van dien schitterenden daemon die hem overal verzelde en telkens weer verleidde af te dwalen van den rechten weg der vrije gedachte. Het was de schuld van Fancy in eigen persoonGa naar voetnoot1). En alleen toen hij door haar verlaten en geheel alleen aan Logos was overgeleverd in de diepten der aarde; alleen in de Millioenenstudiën heeft hij zich een wijsgeer getoond. | |
[pagina 262]
| |
Overal elders zat zij hem in den weg. Allereerst in de gedaante der paradoxen. Misschien is niets geheel waar. En zelfs dat niet. Hoevelen heeft deze eerste Idee niet verblind? Ontleden we nu eens dit fladderende kapelletje, dan vinden we: Misschien = het is mogelijk; en dit inlasschende in het tweede deel van deze orakelspreuk verkrijgen wij: a. Het is mogelijk dat niets geheel waar is; en b. het is mogelijk dat ook deze bewering niet waar is; dat er dus iets waar is. Waaruit volgt: Het is mogelijk dat niets geheel waar is en dat er iets waar is. Voor wie nu aanneemt dat men niet tegelijkertijd hetzelfde ontkennen en bevestigen kan, behelst dit... onzin. Hoe veel moeielijker nu nog in de duizenden fabeltjes en gelijkenissen die Fancy hem inblies op zijn levensweg, de Logos te vinden is, die, zooals op 't eind der Millioenenstudiën staat, Fancy altijd moet vergezellen, springt in 't oog. Bij alle gelijkenis wordt zoo spoedig het derde der vergelijking uit 't oog verloren. De analogie is de slechtste vorm van betoog maar tevens de meest oogverblindende en zinsbegoochelende. Er is meer gelijk dan eigen, zegt het volk terecht maar vergeet het te vaak. En daarom kan wie in gelijkenissen spreekt en denkt moeielijk voor een wijsgeer gehouden worden. Elk wijsgeer moet vrijdenker zijn, maar daarom behoeft nog niet elke vrijdenker een wijsgeer te wezen. Wel heeft Multatuli vele wijsgeerige vraagstukken als in 't voorbijgaan aangeraakt en nu en dan een verrassend licht daarop geworpen, maar noch zijn tijd, noch zijn kennis, noch zijn geaardheid (temperament), noch zijn levensomstandigheden veroorloofden hem die gezette studie welke voor den wijsgeer vereischte is. Hij heeft het zelf niet willen zijn, hij meende wel er in staat toe te zijn maar miste in dit opzicht zelfkennis. Daarom is hij evenwel niets minder waard geweest voor zijn tijdgenooten, noch is hij het voor ons of voor het nageslacht. Want wie de menschen aanspoort tot vrij denken en daarin naar zijn beste weten voorgaat, als Multatuli heeft gedaan, van dien kan gezegd worden, dat hij zich jegens de menschheid verdienstelijk heeft gemaakt. En dat is de grootste lofspraak, die iemand wenschen kan. W. Meijer. |
|